I'
fe
w
mmMk
l
De „code" van Aya Zikken
jr
C: :i
ROMAN VAN EEN INNERLIJK AVONTUUR
Litteraire
Kanttekeningen
IRE
iui
REE»-Vj
VRIJDAG
DECEMBER
1965
r- Jjjj
"ï-
De techniek van de Gothiek, bezield door het
christendom, bepaalde het Europese godshuis
ËigiE:-ii»lrW F
felgEa!:...:.!
'i is: «HP:-
;EEF:
lljwr
r-èiEii::.
V.
e..'"
•F*y
F S c
BIJ ALLE TEGENWOORDIGE CRITIEK op de zogenaamd onverdien
de suprematie van het Westen, waartegen andere delen van de wereld
nu dan eindelijk in verzet zijn gekomen, voelt men zich wel eens ge
dwongen tot het ontwerpen van iets als een apologie. Dan komt onver-
mijdelijk de vraag: welke prestatie, welke omstandigheid, welk psychisch
gegeven wellicht is de grond van ons eeuwenlang overwicht in zoveel
gebieden met een verre van minderwaardige cultuur? De verleiding is
groot om het antwoord te zoeken in een paradox: het georganiseerde
christendom (de kerk) ende techniek. „Bien etonnés de se trouver
ensemble, verbaasd over hun samengaan", zult u denken. De combinatie
lijkt inderdaad ongerijmd, maar een feit is, dat de bloeitijd van de christe
lijke eenheid, het tijdperk van de volle middeleeuwen, tevens reeds het
ontstaan vertoont van een technisch versnellingsproces, de gotische bouw
wijze. En het is de gotiek, die aan Europa voor het eerst een gezicht ge
geven heeft. De oorsprong van de gotische architectuur is waarschijnlijk
een eenvoudig technische vinding, die mogelijkheid opende tot ruimer
en hoger ontwerpen, tot luchtiger construeren van, en meer licht toe
laten in, het kerkgebouw. De ontdekking namelijk, kort na 1100 in Noord-
Frankrijk gedaan, dat bij het kruisen van twee ronde gewelven het
middelpunt omhoog kan worden gebracht, en dat de daardoor ontstane
spitse boogvorm de druk van de gewelven overbrengt op de pilaren, zodat
de muren ontlast worden, leidde tot een revolutie in het bouwen. Ver
rassender werd het nog, toen men die gewelfdruk ging opvangen door
zogenaamde luchtbogen, die aan de buitenkant, over de zijbeuken heen,
de pilaren van het hoge middenschip steun gaven; een haast modern
eerlijke constructie, waardoor de samenhang van het kerkgebouw duide
lijk zichtbaar werd, terwijl de kansen op groter afmeting onbegrensd
leken. Wedijver tussen de kerkelijke centra (ter ere Gods, maar tevens
tot groter glorie van eigen parochie) zorgde spoedig voor een ware bouw
woede. Het begon in Frankrijk, straalde uit over de Nederlanden, Enge
land en Duitsland, maar het Franse voorbeeld bleef in wezen toonaan
gevend. De bloeitijd ligt tussen 1250 en 1350.
F hi: rr>"
1 J-T
k
IS HET GEWAAGD OM EEN ver
gelijking te trekken met de stormach
tige voortvarendheid in de hedendaag
se architectuur sinds de toepassing
van de staal- en betontechniek? Het
verschil ligt in de mentaliteit van de
bouwers: werkmeester (architect) en
medewerkers waren in die dagen
overtuigd van het heilige doel van hun
activiteit. Wat ik hierboven uitgelegd
heb als technische groei in de bouw
kunst, kreeg in hun ogen een hogere
betekenis door de symbolische waarde
SiW
Christus' geboorte, detail uit een
raam in Königsfelden in het kanton
Aargau (Zwitserland). Eerste helft
veertiende eeuw.
die zij eraan toekenden. „Een gebed
in steen" heeft men wel eens de goti
sche kathedraal genoemd; overtuigen
der kan het psychisch effect van spits
boog en verticale lijn moeilijk geken
merkt worden.
Eenmaal ontstaan als element in de
constructie, wordt van lieverlede de
spitse boogvorm in alle onderdelen toe
gepast: in de portieken, in de ramen,
boven de heiligenbeelden, op tal van
plaatsen meer, ook daar waar zij al
leen een rol speelt voor de versiering,
terwijl de ornamenten steeds meer
ondergeschikt raken aan de lijn van
het geheel. De ronde boog van de ro-
maanse stijl verdwijnt, het horizontale,
tenzij als accentuerende onderbre
king, is uit den boze, want alles wordt
dienstbaar gemaakt aan de hemel-
waartse expressie van de totale kerk.
En dit enthousiasme maakt zich
meester van ieder die met bouwen te
maken heeft; het wordt een allesover
heersend zich omhoog haasten en el
kaar voorbijstreven in steeds indruk
wekkender en vermeteler scheppin
gen. Kortom het vlamt in die jaren in
West-Europa de grond uit, bijna let
terlijk als men zich de „skyline" van
een stad in het landschap voorstelt.
EEN VERGELIJKING VAN de
bouwjaren der opeenvolgende kathe
dralen spreekt voor zichzelf; het gaat
hier om de aanvang van een nieuw
bouw of het begin van de vervanging
van een oude door een nieuwe kerk
(waarbij dikwijls een gedeelte, in elk
geval de crypt of onderkerk als uit
gangspunt gehandhaafd blijft). Welnu:
Sens 1130, Laon 1160, Parijs (Notre
Dame) 1163, Bourges 1195, Meaux
1200, Chartres 1200, Reims 1211,
Beauvais 1125, Amiens 1225; en in
Duitsland Maagdenburg 1209, Mar
burg 1231, Freéburg 1233, Keulen (pas
in de negentiende eeuw naar het oude
plan van een torenfront voorzien) 1248
en Straatsburg (toen nog Duits ge
bied) 1250. En dan nog talloze andere
grote en honderden kleinere gebouwen
reeds vóór 1300.
In Engeland sluit men soms aan op
een bestaande verouderde abdijkerk,
zodat het beginjaar moeilijk te vinden
valt, maar ook daar zoekt men het
voortaan in de hoogte, met opvallend
slanke middenschepen. De Nederlan
den komen wat later in beweging,
vooral het noorden, waar veel bak
steen toegepast wordt en waar de
zachte bodem misschien de durf iets
geremd heeft. (De Sint Bavo te Haar
lem heeft geen luchtbogen gekregen,
omdat in plaats van stenen houten
gewelven waren aangebracht, waar
van de buitenwaartse druk te ver
waarlozen is); aan de Domkerk te
Utrecht is kort voor 1300 begonnen.
Dat aan vele van deze projecten ja
ren en jaren, soms wel met onderbre
king van een eeuw, gewerkt is, doet
aan het beeld van algemene bouwijver
niets af; integendeel het bewijst de
hardnekkige toewijding van genera
ties na elkaar. En het gaat door, ook
na de bloeiperiode (weliswaar met
verschijnselen van overdrijving en ont
aarding) tot aan de renaissance tegen
1550. In elk geval heeft in de middel
eeuwen het Europese Godshuis zijn
klassieke gedaante gekregen. Een al
gemeen aanvaarde nieuwe vorm is
sindsdien nog niet gevonden, ook niet
voor de protestantse dienst. Al wordt
er tegenwoordig bewust en zakelijk
naar gezocht!
INTUSSEN HAD DE nieuwe bouw
trant ingrijpende gevolgen gehad voor
het licht in de kerk. De muren, be
vrijd van hun dragende functie, kon
den groter vensters bevatten, en wel
dra werden deze gevuld met kleurige
voorstellingen, tot lering van de gelo
vigen betrekking hebbend op bijbelse
geschiedenis en christelijke leer. Merk
waardig is het nu, dat deze glas-in-
lood-kunst al tamelijk spoedig een top
punt bereikte: de ramen van de ka
thedraal van Chartres (dertiende
eeuw!) zijn veel als voorbeeld ge
bruikt en ook wel geëvenaard, mis
schien zelfs voorbijgestreefd in verfij
ning en glastechniek, maar nooit
meer ergens overtroffen in brand van
kleuren en ambachtelijke eenvoud. Ik
hoef u niet te vertellen hoezeer de
sfeer van kleurig doorstraalde sche
mering, opgewekt door meesterlijk
vakmanschap, ook hier de mystiek
van 't bede-huis ten goede kwam. Nog
afgezien van theologische beschou
wingen die reeds toen door geestelijke
auteurs aan de symboliek van licht en
kleur gewijd werden.
EN TENSLOTTE DE BEELDEN.
Hier voltrekt zich de verandering ge
leidelijk doch niet minder duidelijk.
Het bijbels prentenboek op de kapite
len (uit de romaanse stijlperiode)
verliest zijn betekenis bij het hoger
worden van de kerkruimte, en stoort
op den duur ook de opwaartse lijn. In
de plaats ervan komt een bescheide
ner ornamentiek, meest van planten-
motieven; uiterste consequentie wordt
OIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIII
zelfs een dóórlopen van de pijlers in
de gewelfrïbben, die zich dan van een
verticale bundeling uit ontwikkelen
naar de verre hoogte van het gewelf.
Suggestiever dan te Amiens kan het
haast niet. Een verlies voor de beeld
houwkunst? In de portieken vindt deze
ruimschoots compensatie. De beelden
in de wangen (zijkanten) van het por
taal worden langzaamaan individue
ler van houding en uitdrukking. Na
tuurlijk blijven zij ook nu volkomen
dienend, maar hun gestalten staan
meer naar voren, hun karakter komt
los uit de steen. En zo bevolkt zich
Noord-Frankrijk met een wereld van
figuren, ten nauwste verbonden met
het geloofsleven van de kerkbezoekers,
en elk met een eigen gezicht, zodat
men ze als het ware bij het binnen
komen ontmoet. Ook voor ons zijn zij
werkelijkheid geworden. Wie kent niet
op z'n minst van een afbeelding het
Maria-gelaat van de visitatiegroep aan
de kathedraal te Reims, de beroemde
glimlachende Engel aan hetzelfde ge-
AYA ZIKKEN heeft haar onlangs bij n v. De Ar
beiderspers verschenen „roman" „Code voor Dander"
doen voorafgaan door een cursief gedrukte introductie,
een soort opdracht, tevens een thematische aanduiding
van hetgeen zij in haar verhaal heeft willen uitspreken
en verbergen. Ze richt zich in die korte ouverture tot
Dander, die voor haar verloren is gegaan, en geeft
voor te spreken, te schrijven in een „code", een geheim
taal dus, die „is bedoeld om toeschouwers die jou noch
mij liggen op een afstand te houden". De „hoofdper
soon" van het verhaal, de jonge vrouw Lev, wil dus
wèl en niet verstaan worden, een tegenstrijdigheid,
een ambivalentie, die typerend is voor het gehele boek.
Innerlijke verdeeldheid is het kernmotief van „Code
voor Dander", van de relatie tussen Lev en „de ander",
die zij hoopt „terug te vinden" als het pijnlijk gemiste
complement, de onontbeerlijke wederhelft zonder
welke de mens fragment blijft, deel, kwellende onvol
komenheid. De tijd dringt. Er is dringende haast bij
het herstel van de eenheid indien ooit mogelijk
bij een ontmoeting, een herkenning en erkenning van
zichzelf, bij een opheffing van de botsende en elkaar
ontvluchtende tegendelen, om het even of dat weer
strevende wederpart nu in of buiten het eigen ik de
onverdeeldheid van levensgevoel verijdelt. Er is, zei ik,
haast bij, want straks zal elke intimiteit, elke kans om
het gemiste (of verspeelde) „andere" te integreren bij
het eigen leven voorbij zijn: „dit is de tijd van de can
did camera, van verborgen microfoons, handig gemon
teerd tussen muren en plafonds van gehorige huizen.
De tijd van af luister apparaten waarmee op straat
woorden kunnen worden gehoord die honderd meter
verder gefluisterd worden uitgesproken, van afgetapte
telefoongesprekken, van de dolle grap van een band
recorder gniffelend weggestopt onder het overhangend
tafelkleed".
Wlè IS DANDER? Wie is „de an
der"? Hij, zij, het, is in het „ik",
buiten het „ik". De ander is wat aan
de zelfbevestiging, de persoonlijke on
afhankelijkheid, de zelfrechtvaardi
ging, de mogelijkheid om te worden
verstaan, ontbreekt. De ander is de
afgrond van de duistere motieven, de
onbegrepenheid, de tegenpool, het an
dere „ik", de drijfkracht van de am
bivalentie tussen hoop en ontgooche
ling, aantrekking en afstoting, toena
dering en wantrouwen, ontmoeting en
afscheidnemen. Het besef van de on
bereikbare ander is de bron van de
individuele eenzaamheid, het eiland
van menselijkheid in de door George
Orwell voorspelde wereld van „1984"
(waarnaar Aya Zikken verwijst),
de wereld waarin de dodelijk gelijk
wording tot „niets" zich zal hebben
voltrokken en waarin alles all-right",
„everything all-right" zal zijn en „the
struggle was finished", omdat ieder
een Big Brother zal aanbidden.
DE „ROMAN" VAN AYA ZIKKEN
is een in de realiteit getransponeerde
zelfbeproeving van de jonge vrouw
Lev, een symbolische dwaaltocht door
ongekende gebieden buiten de gecivi
liseerde wereld. Lev reist. Het doet er
niet toe waar. Ze verplaatst zich in
deze roman, die zogenaamd gesitueerd
is in Afrika, door de jungle, de woes
tenij, van de ene negorie naar de an
dere. Ze is alleen. Ze is, na een kort
stondige en vergeefse ontmoeting met
Dander (een hermafroditische sym
boolfiguur) in het onherbergzame op
zoek naar zichzelf. Het heet dat zij
door haar familie in staat is gesteld
om zich door reizen en trekken in
vreemde werelddelen te herstellen van
de schok, die een verzakende minnaar
heeft veroorzaakt. Dat is een voor
wendsel. Ten dèle voorwendsel: ze
heeft te kampen (en „hartgrondig")
met een onvervulde liefde, met een
onvoldoende erkenning van haar men-
selijk-vrouwelijke volwaardigheid en
onschendbaarheid. Het hoeft nu dade
lijk niet een „frustratie" te zijn!
IN DE EERSTE PASSAGE van het
boek heeft Lev dan Dander ontmoet,
een hij-zij gestalte (afsplitsing van
zichzelf, in psychologische of biologi
sche zin, vermoedelijk zowel in het
éne als in de andere, vanwege het
onlosmakelijke verband tussen het een
en het ander). Dander ontglipt, ont
komt haar, of omgekeerd, Lev ont
trekt zich aan deze verschijningsvorm
van Dander. Op een (symbolische)
rotskust volstrekte eenzaamheid
vanwaar ze een hachelijk onderdak
kan vinden in een verlaten fort, geeft
zij zich rekenschap van de zin der er
varingen, die haar sinds de eerste ont
moeting met Dander in de diaspora
hebben gedreven van een vervreemd
en ontheemd bestaan. In een onbe
paalde tijd, die verstrijkt gedurende
haar nachtelijk verblijf in het oer-
isolement van het „fort", gaan de le
venservaringen, die haar hebben over
rompeld sinds de „kennismaking" met
Dander, als herinneringsflitsen aan
haar bewustzijn voorbij. De chronolo
gie van het verhaal wordt, in overeen
stemming met deze „innerlijke ver
kenning", een honderdtal bladzijden
onderbroken: Dander doet zich in die
terugblik in verschillende verschij
ningsvormen voor, zonder een wezen
lijke relatie, een innerlijke verbinding
te kunnen aangaan met de (laat ik nu
maar zeggen: gespleten) natuur van
Lev.
IS DEZE IN ZICHZELF, BUITEN
ZICHZELF RONDDOLENDE LEV,
die met een voortdurend telaat Dan
der tracht te achterhalen, nu werkelijk
zo tragisch, zo representatief voor de
actuele menselijke verdeeldheid, als
het lijkt? Eerlijk gezegd: ik geloof van
niet. Lev, die zo graag manmoedig
wil doen, zo misdeeld, zo verongelijkt,
gehavend en gedupeerd, vindt als het
erop aankomt eigenlijk wel een beha
gen in haar onbehagen en savoureert
het pseudo-levenselixer van de mis
kenning niet zonder raffinement. Lev
is juist een tikje minder belangrijk
dan ze schijnt, dan ze zichzelf wil doen
voorkomen. Dat blijkt ook uit de om
standig uitgesponnen binnengedach
ten, die zij zich ietwat monomaan ver
oorlooft. Ze is niet bepaald schizo-
thym, maar een klein beetje schizoïde
toch wel, waardoor ze interessanter
lijkt dan ze is. In de dagelijkse taal
zouden we haar een nogal egocentri
sche figuur noemen, die zich juist iets
te tragisch voordoet om meer dan
triest te zijn: triest in de betekenis
van een zelfoverschatting, die onver
mijdelijk in de confrontatie met de
menselijke echtheid door de mand
moet vallen.
Deze Lev, een wat schimmige ge
stalte van de halft-fictie, heeft net iets
te veel raffinement om geloofwaardig
te zijn. Wie kan lezen zal wel begrij
pen dat ze haar niet zó tragische ge
spletenheid te boven wil komen door
zelfstandig te worden, iets te zijn dat
in zichzelf rust, zichzelf genoeg is
(zoals Ibsen al zei). Ze wil, ze moet
„zichzelf redden" wie moet dat
niet? Ze moet de onbenaderbaarheid
van Dander, de gespletenheid van het
menselijk bestaan (de breuk tussen
het hoogste verlangen en de onont
koombare realiteit) leren aanvaarden.
Aan het slot van het verhaal heet het,
dat ze daartoe de innerlijke kracht
heeft gekregen. Ze heeft na een breed-
vertakté zelfverkenning de weg terug
gevonden naar de bewoonde wereld,
ze laat (voorlopig) Dander „de an
der", ze vertrekt per boot naar „de
stad": verloren of gered? Tn ieder ge
val heeft ze „de gehate, de geliefde,
de vijandin, mijn vriend" als onver
mijdelijke levensgezel geaccepteerd.
Waarom, hoe? Dat zouden we graag
willen weten. Maar dat zal „de code"
wel verhullen.
ALS GECOMPRIMEERDE NOVEL
LE had dit boek kunnen overtuigen
(men leze het fragment „de postmees
ter", bladzijden 100 tot 124!) Nu, in dit
door de romanachtige deegrol geplette
verhaal worden de varianten tot een
omhulsel, waarin de pastei van de „in
houd" wel verpieteren moet. Wat men
ruikt is de geur van een goed beslag,
die in de oven van de creatie op de
bakplaat achterbleef, voor een vol
gende litteraire proeve, die best een
succes zou kunnen worden. Want Aya
Zikken kan zonder twijfel iets gaafs
op tafel brengen, als ze, zoals in „De
Atlasvlinder", niet zichzelf overbieden
wil. Maar wie weet is dit „zichzelf-
overtroeven" wel de sprong naar de
oor spronkeli j kheid.
C. E. Dinaux
De engel der Annunciatie, Notre
Dame, Reims, van de Meester der
Annunciatie. Het is een verdere uit
werking van de Verkondigingsengel
in Amiens.
bouw, de „beau Dieu d'Amiens" mid
den tussen de hoofddeuren van de
kathedraal aldaar, de profetenfiguren
uit een der zijportalen te Chartres, de
geblinddoekte Synagoge te Straatsburg
en talloze andere persoonlijkheden
die niet meer weg te denken zijn uit
de kunstgeschiedenis van Europa?
VOOR EEN JUIST BEGRIP van zo
veel welsprekend schoon is het niet
voldoende, zo nu en dan op een zomer
reis een kathedraal binnen te lopen, zij
het met een reisgidsje in de hand. Er
is over de gotiek zoveel in allerlei
toonaard en kwaliteit gepubliceerd,
dat het niet moeilijk is zich wat
nauwkeuriger te oriënteren. Ook be
studering achteraf, met de indrukken
nog in het geheugen, geeft soms on
verwacht inzicht en legt om zo te zeg
gen winst vast. Zo ging het mij nog
eens bij het lezen van het nieuwe boek
„De Bloeiperiode van de Gotiek" door
Marcel Aubert (f) en enige mede
werkers.*)
De betekenis van dit werk ligt in zijn
dubbele doelstelling. Het schenkt volle
dig aandacht aan culturele achter
grond en geestelijke stimulansen van
het besproken tijdvak, maar tegelij
kertijd worden de belangrijkste voort
brengselen van de gotiek in hun wor
dingsgeschiedenis gevolgd, vergeleken
en zo mogelijk met elkaar in verband
gebracht. Dit alles onder gebruikma
king van bronnen uit de tijd zelf;
leerzaam is vooral het Album van
Villard de Honnecourt, een Picardi-
sche werkmeester uit de dertiende
eeuw, dat notities en gegevens bevat
van allerlei aard, zoals tekeningen van
machines en werktuigen voor het
transport, het opheffen en de bewer
king van steenblokken, plattegronden,
profieltekeningen en schetsen voor
sculpturen, alles dingen die zijn aan
dacht hebben getrokken op zijn reizen
langs verschillende werkplaatsen tot
in Hongarije. Zijn bouwkunst is een
wetenschap die berust op ervaring en
op geometrische en algebraïsche for
mules, die zijn meester hem heeft ge
leerd.
Het moge nog eens beklemtoond
worden, hoe het gotische bouwen, in
wezen een technische aangelegenheid,
door menselijke bezieling is uitge
groeid tot een geestelijke manifestatie
van blijvende waarde. Beide kanten
komen in dit boek ten volle tot hun
recht.
Drs. W. Haanstra
„De bloeiperiode van de Gotiek" door
Marcel Aubert. (Deel van de serie Kunst
van Europa). Elsevier, f 34,50.