DE EERSTE KERSTVIERING NA DE OORLOG IN HET GEEVACUEERDE DORP VELSEN Hetslmmet tfmiidee Couuutt „Ome Dorus" via de illegaliteit ambtenaar voor de jeugd Met het rode Fordje helpen bij ongevallen Echtpaar Doesburg: Bij gebrek aan oliebollen aten we maar kip Kerstmis 1945 in het Diaconessenhuis Het was prachtig werk", vindt „doktertje" Bakker 3 Halsoverkop i Gevaarlijke brief Te rustig „Morgenrood Altijd tijd Ook in de oorlog Welbesteed leven IN DE huiskamer bij de snorrende haard knikt de heer Doesburg, 78 jaar, ons vriendelijk toe. Zijn vrouw zegt: „Ons eerste kerstfeest na de bevrij ding? Gut, hoe was dat ook weer 't Is al zo lang geleden, hé? Het enige dat me nog bijgebleven is dat we toen voor het eerst weer kip aten. Gekre gen van een kennis. Oliebollen die hadden we toen nog niet. Alles was nog op de bon en daar moest je erg zuinig mee zijn." De heer C. Doesburg Ome Kees voor bijna alle inwoners van het dorp Velsen valt in: „En een kribbetje hadden we ook. Die was de oorlog niet heel doorgekomen, maar we heb ben het stalletje en de figuren gerepa reerd. Zo werd 't toch nog een kerst met een beetje sfeer." Mevrouw Doesburg, twee jaar jon ger dan haar man, zegt: „De kinderen waren er allemaal bij. Behalve na tuurlijk onze Theo. Die is op 10 juli 1942 die datum vergeet ik m'n le ven lang niet bij 't zwemmen ver dronken in het kanaal, daar waar nu ongeveer de Plaatwellerij is. Vroeger zeiden we bij Gonneman. Vijftien jaar was die jongen. Alle mensen hier in het dorp waren er beroerd van, want iedereen kende hem. Het was een vreselijke slag voor ons." DE HEER en mevrouw Doesburg die de oudste inwoners van het dorp Vel sen zijn, waren de eersten die na de bevrijding in Velsen-Zuid terugkwamen na hun gedwongen evacuatie. Na een „verbanning" van twee jaar namen ze met hun zoons Bart en Chiel weer hun intrek in het huisje Kerkplein 3 dat ze in 1943 halsoverkop moesten ontruimen. „Wat zag ons huisje er uit", herinnert mevrouw Doesburg zich. „De boer van wie die woning was had er in die twee jaar zomaar kippen en geiten in gehouden. Van on der tot boven hebben we het uit moe ten mesten. De kinderen zijn er da gen mee bezig geweest voordat het er een beetje toonbaar uitzag." ZEVEN JAAR geleden moesten de heer en mevrouw Doesburg naar hun huidige woninkje aan de Torenstraat verhuizen. De beste jaren van hun le ven hebben ze echter aan het Kerk plein, pal tegenover de Engelmundus- kerk, gewoond. „We konden hier in de Torenstraat eerst maar niet wennen. Oude bomen moet je niet verplanten zeggen ze wel 'ns. Voor oude mensen als wij is dat ook niet goed." In augustus 1943 moest het dorp Vel sen op last van de Duitsers ontruimd Het echtpaar Doesburg, oudste in woners van het dorp Velsen, voor het huisje op het Kerkplein waar het de eerste kerst na de bevrijding heeft gevierd. In de oorlogsjaren diende het huisje tot onderdak voor kippen en geiten. worden. Alleen een stuk of wat boe ren mochten er blijven zitten. De fa milie Doesburg kreeg een woning toe gewezen aan de Doodweg in Velsen- Noord. Maar nauwelijks een jaar later moest ook dit deel van de gemeente Velsen geëvacueerd worden. „Ze zei den dat alle huizen opgeblazen zouden worden. We zijn toen in de Eenhoorn laan gaan wonen waar we tot aan de bevrijding zijn gebleven", vertelt me vrouw Doesburg. „Ik weet nog goed hoe blij we waren dat we weer in ons vertrouwde dorp terug waren. En zo dacht iedereen hier erover." JT* EN SNERPENDE KOUDE WIND giert door de stille Torenstraat in het hart van het oude Mj dorp Velsen. Aan de torenspits van de Engelmunduskerk glinstert wat smeltende sneeuw. Een huisvrouw haast zich de straat over en sluit de tingelende deur van het witte kruidenierswinkeltje achter zich. Als wij aanbellen bij Torenstraat nummer tien wordt het raampje in de deur behoedzaam geopend. Grijze ogen in een gegroefd gezicht nemen ons scherp op. Dan als we het doel van onze komst bekend maken wordt de deur prompt ontgrendeld en zegt mevrouw C. DoesburgVan der Kolk een beetje verontschuldigend: „We doen die deur maar goed op slot, want er komt zo'n kou door". „DE EERSTE KERSTMIS na de bevrijding heb ik in het Haarlemse Diaconessenhuis beleefd", vertelde ons de heer Th. Mooy, toezichthoudend chef-ambtenaar bij de afdeling jeugdzaken te Velsen en in deze functie in de IJmond bekend en populair als „Ome Dorus". „Ik zeg met opzet beleefd en niet gevierd", vervolgt hij, „omdat het kerstfeest van 1945 zulk een diepe indruk op mij heeft gemaakt, dat het op mijn verdere levens houding van grote invloed is geweest". „MAAR LAAT IK beginnen bij het begin. Ik was tijdens de oorlog opge nomen in een verzetsgroep en aldus nauw betrokken bij het vervalsen van stempels en identiteitspapieren. Ook bezorgde ik geregeld distributiebonnen bij onderduikers, tot ook ik in de gaten begon té lopen in de verkeerde dan altijd en het mij verstandiger leek elders een goed heenkomen te zoeken. Men verschafte mij een veilig onder duikadres in Hilversum, zodat ik spoe dig in de gelegenheid werd gesteld mijn activiteiten voor de Raad van Verzet te hervatten. IN FEBRUARI 1944 en ik zal nooit vergeten dat het de 5de was, moest ik een brief overbrengen naar een adres in het Gooi. De inhoud kende ik niet. maar deze moet nogal belangrijk zijn geweest, omdat mij op het hart werd gedrukt dat voor het geval ik door de Duitsers zou worden ontdekt, de brief tot elke prijs moest worden vernietigd. Natuurlijk moest ik die dag in de buurt van „Jan Tabak" drie jeugdige Duitse soldaten tegen het lijf lopen en was ik nou maar gewoon blijven door tippe len, dan was er misschien niet eens wat gebeurd. Ze zouden me wellicht ge woon zijn gepasseerd. Maar ja, ik schrok me een ongeluk en probeerde me nog in de bosjes te verschuilen. Dit verstoppertje spelen maakte me juist verdacht in hun ogen en ik had nau welijks de tijd gehad het gevaarlijke briefje achter m'n kiezen te werken of h«t dappere trio nam me te grazen. De vragen die me werden gesteld heb ik waarschijnlijk niet vriendelijk en openhartig genoeg beantwoord, zodat ze Dorus dan ook prompt half in me kaar hebben getrapt. Zie je en daarom kan ik me nog al tijd zo lekker giftig maken wanneer ik hoor beweren, dat jongens van zeven tien jaar in het Duitse leger nog niet zoveel kwaad konden doen. Nou, de knapen die mij te pakken namen wa ren zeker geen jaar ouder en ze heb ben mij in ieder geval mooi in de ver nieling geslagen! ZE NAMEN ME daarna mee naar de villa waar hun afdeling was inge kwartierd en hier werd ik ergens in een hok gegooid. Gelukkig hadden ze verzuimd me te fouilleren en merkten dus niet dat m'n achterzak van een pistool was voorzien. Ze zouden me dan ongetwijfeld meteen tegen de muur hebben gezet. En toen gebeurde er een tweede wonder, 's Avonds hoor de ik sleutels rammelen en werd de deur van het hok geopend. Ik zag een Duitser in uniform en haalde me al weer allerlei onplezierige dingen in het hoofd, tot hij me in perfect Nederlands toefluisterde een Rijksduitser te zijn en vele jaren in Nederland te hebben gewoond. Woordelijk zei hij tegen me: „Smeer 'm en maak dat je bij je ouwe moer komt!" DAT LIET IK ME natuurlijk geen tweemaal zeggen en nadat mijn be vrijder me nog had gewaarschuwd voor landmijnen in de buurt van de villa van Seys Inquart, ben ik zo spoe dig mogelijk naar Hilversum terugge keerd, waar ik me meldde bij het Dia conessenhuis. Ik voelde me namelijk niks lekker. Ik werd hier onmiddellijk in een bed gestopt, want bij dokters- onderzoek bleek er nogal het een en ander aan me te mankeren. Ik zat vol met blauwe plekken en was verzwakt door ondervoeding en bovendien ont dekte men nog een lelijke infectie, die ik vermoedelijk bij het onklaar maken van tankgrachten door roestig ijzer- draad had opgelopen. Ook werd voor t.b.c. gevreesd, zodat ik op deze ma nier de rest van de oorlog in een zie kenhuisbed heb uitgelegen. In mei- werd ik overgebracht naar het Diaco nessenhuis in Haarlem, waar ik pas met februari 1946 geheel hersteld kon worden ontslagen. ZO HEB IK HIER dus ook het eerste kerstfeest na de bevrijding beleefd. Ik lag op een zaaltje met twintig andere jongens van mijn leeftijd en daar zat natuurlijk van alles onder, kerkelijken en onkerkelijken. Zelf ben ik een ge lovig christen, welke overtuiging ik nimmer heb verloochend. Vandaar dat ik nu nog altijd op kerkelijke jeugd- bijeenkomsten spreek. Maar goed, m'n eerste kerstmis na de bevrijding dus. Die begon 's nachts om vier uur met een ronde door het ziekenhuis van een zusterkoor, dat met orgelbegeleiding in alle zalen enige kerstliederen zong. En het is nu misschien moeilijk te ge loven, maar al die grote kerels, waar onder toch echt wel keiharde knapen, begonnen bij het zuiver gezongen „Stil le Nacht" allemaal als kleine kinderen te janken. Ik herinner me nog goed dat een hunner, om z'n ontroering te ver bergen z'n grote kop onder de dekens had verborgen en me toen met ge smoorde stem vroeg: „Hoe is 't met jou, Dorus?" ff OMDAT MEN met m'n christelijke afkomst op de hoogte was, viel mij de eer te beurt het kerstverhaal te mogen voorlezen. Het Lucas-evangelie, waar van het slot: „De nacht der zonden zal verdwijnen, genadig zij het morgen rood", mij nog nooit zo dicht bij de betekenis van het kerstfeest heeft ge bracht als toen. Dat „Morgenrood" komt immers ook in een socialistisch strijdlied voor en van die tijd af ben ik een overtuigend „doorbraak-socialist" geweest. Men kan zich immers als christen en als socialist volledig inzet ten voor de mensheid en een aarde van vrede en gerechtigheid. WEER TERUG in het door de oor log gehavende IJmuiden heb ik me toen vooral voor het jeugdwerk inge zet, onder andere door de heroprich ting van de C.J.M.V. Nu ben ik dan toezicht houdend ambtenaar voor jeugdzaken in Velsen, een prachtbaan! M'n ervaringen bij deze dienst? Nou, dat wordt wel weer eens een ander verhaal! De heer Doesburg, die het wel ge schikt vindt dat zijn vrouw grotendeels het woord doet, heeft 36 jaar bij de papierfabriek van Van Gelder ge werkt. „In het hijs- en transportwerk", verduidelijkt hij. Acht jaar geleden werd hij gepensioneerd. „Het is sinds het nieuwe raadhuis in gebruik werd genomen in het dorp erg stil gewor den", zegt de oude baas. „Voor mij te rustig. Die bezoekers aan het raadhuis brachten je veel afleiding. Je sprak nog wel eens oude kennissen en vrien den die in het raadhuis moesten zijn. Die zie je nou niet meer. Nee, ik kan m'n draai nog maar niet vinden nu het raadhuis er niet meer is." ER VALT een stilte in de kamer. Buiten klettert een dakpan van een halfgesloopte woning op straat. Op het kanaal bast de stoomfluit van een pas serende vrachtvaarder, twee keer kort achter elkaar. "Het dorp is het dorp van vroeger niet meer," zegt mevrouw Doesburg. ,,'t Kon hier zo gezellig wezen. Straks gaan ze het halve dorp afbreken om het kanaal te verbreden". En als we af- sched nemen: „Maar we zijn gelukkig beiden gezond en dat is toch ook een hoop waard. Als we maar hier irv het dorp mogen blijven wonen. We zouden nergen anders Kerstmis willen vieren". IN TWINTIG JAAR kan er heel wat veranderen. En er is heel wat veranderd, ook voor de heer Anne P. Bakker, eind 1945 nog een sterke, enthousiaste kerelvan 56 jaar, nu één van de bewoners van het W. F. Vis serhuis te IJmuiden. Lichamelijk ge handicapt en met. nog maar een uiterst beperkt gezichtsvermogen. Twintig jaar geleden? De heer Bak ker, in de wandeling indertijd heel populair „Bakkertje bier" genoemd, tast terug in zijn herinnering, waar in zijn werk voor het verlenen van eerste hulp aan slachtoffers van on gelukken een heel belangrijke plaats inneemt. Hij is de man, die als parti culier in de gemeente Velsen een on gevallendienst oprichtte en niet voor niets „doktertje Bakker" heette. DE TWINTIG jaar na de Kerstmis na de bevrijding zijn toch wel vrese lijk gauw gegaan, is de conclusie van de heer Bakker. Ook hij heeft Kerst mis 1945 gekend als de tijd met het nog verwoeste oud-IJmuiden. Vele mensen woonden nog elders en wa ren nog niet in de gemeente terugge keerd, Kerstmis 1945 was ook de tijd waarin „doktertje Bakker" voor par ticulier en zakelijk gebruik, maar ook voor hulpverlening bij ongevallen in zijn rode Fordje reed. ..En mijn rode Fordje kenden ze hier overal. In 1927 had ik dat wagentje gekocht en ik heb er meer dan achttien jaar in gere den". Deed zich een ongeval voor dan rukte „doktertje" Bakker van de Cronjéstraat met zijn Fordje uit. Aan de wagen een Rode Kruisvlag en er bovenop een door de nijverheids school (technische school) vervaar digde ongevallenkoffer, waarin spal- ken, dekens en alle mogelijke ver bandmiddelen. „Doktertje" Bakker bracht zo mogelijk ook gewonde men sen naar het ziekenhuis. Was er in die tijd een ambulancewagen nodig dan werd het vervoer verzorgd door Van Gameren uit Velsen. De heer Bakker, die in Den Helder werd geboren en in 1911 naar IJmui den kwam, was eerst timmerman van professie en werd later (in 1917) bierhandelaar. Twee jaar nadien kreeg hij het agentschap van een Amsterdamse bierbrouwerij. Maar naast zijn drukke beroepsbezigheden heeft hij nog voldoende tijd gevon den om EHBO-man in hart en nieren te worden en zijn kennis van het ver lenen van eerste hulp in dienst te stellen van zijn medemensen. „GELET op mijn ziekte ben ik er eigenlijk veel te lang mee doorge gaan" vindt de heer Bakker nu. „Ik vond het prachtig werk en kon er niet mee stoppen. Ik had een druk le ven, maar als er een ongeval was heb ik nooit gezegd, dat ik geen tijd had om hulp te verlenen. 32 jaar heb ik dat gedaan, in 1959 moest ik er doör ziekte mee stoppen". „Hoe ik er toe gekomen ben dit werk te gaan toen? De aanleiding was het springen van een fles met bier. Een jongen, die bij mij werkte, werd gewond aan de pols. Ik ging met hem naar de dokter. Kennelijk heeft de medische hulp mij toen geïmpo neerd. Het was in elk geval zo dat toen korte tijd later een oproep verschéen om deel te nemen aan een EHBO- cursus ik dacht: daar moet ik meer van weten! Ik volgde de cursus, werd aangesteld als ploegcommandant van het Roode Kruis in de rang van ser geant en bracht het later, na een aan vullende cursus, nog tot adjudant". „In 1927 ben ik eigenlijk begonnen met het werk, dat geleidelijk aan echt het karakter kreeg van een ongeval- lendienst. Op het laatst was het zo dat politie, bevolking en ook de dok toren mij belden als er een ongeluk was gebeurd. Ik ging er dan heen, hielp de mensen en bracht ze zo no dig ook naar het ziekenhuis, als dat met mijn Fordje kon". „TOEN de oorlog uitbrak had ik twee vrachtwagens en het rode Ford je. Ik heb ze alle drie weten te behou den. De vrachtwagens richtte ik ook in voor gewondenvervoer en ze wer den ondergebracht bij de luchtbe scherming. In het rode Fordje ben ik zelf blijven rijden, al werd het dan ook steeds zuiniger met de benzine. Zelfs kocht ik in de oorlogsjaren in Driehuis nog een oude autobus, zon der motor voor 15,Toen er weer wielen en een draaistel aanzaten kon de bus worden gebruikt met één of twee paarden er voor. Hij heeft tot na de bevrijding nog dienst gedaan. Ook heb ik nog een bakfiets gehad, die was ingericht voor het vervoer van gewonden. Er moest flink ge trapt worden om de vaart er in te houden, maar dat ging toch best". „Wat ik tijdens de kerstdagen 1945 heb beleefd? Ik zou het zo uit mijn hoofd niet meer weten. Allicht ben ik er nog wel op uitgeweest, maar waar heen dat weet ik niet meer. Vergeet niet dat het steeds drukker is gewor den. De laatste jaren werd ik bij zo'n vierhonderd a vijfhonderd ongeluk ken per jaar geroepen". „DOKTERTJE" Bakker weet nog wel hoe het ging als hij indertijd naar de overkant van het Noordzeekanaal moest met de als ongevallenwagen ingerichte Ford: „Ik belde de pont op en er werd dan een pont voor me vastgehouden". De heer Bakker kan ook nog tot in details vertellen hoe zijn naam in de telefoongids kwam onder het tref woord ongevallendienst. „Op het Sluisplein viel een monteur van de PTT omver met een houten paal van het bovengrondse telefoonnet. De man was in de paal geklommen, had aan een kant de draden losgeknipt en toen knapte de aan de voet doorge rotte paal. De monteur kwam met zijn rug op de stoeprand terecht. Ik verleende hem eerste hulp en bracht hem naar het ziekenhuis. Later bel de de directeur van PTT mij op en vroeg mij of hij mij in de telefoon gids mocht vermelden onder onge vallendienst. „Bakkertje bier", alias „doktertje" Bakker kan door ziekte niet meer deelnemen aan het leven van alledag. Voor hem blijft echter de herinnering aan een welbesteed leven. Welbe steed als zakenman en als man, die altijd klaar stond om hulp te verle nen waar en wanneer dan ook dit van hem werd gevraagd. HIJ WAS ook de oprichter van de IJmuider reddingsbrigade, gaf vóór de oorlog avond aan avond les in EHBO aan leden van de luchtbe schermingsdienst en onderwees ook op speciale Rode Kruis-cursussen in de verbandleer en het gewondenver voer. Het Rode Kruis gaf in 1947 uit drukking aan de waardering voor al dit werk door het toekennen van de hoogste onderscheiding: het gouden kruis van verdienste. Dat gebeurde een jaar nadat de toenmalige burge meester van Velsen, mr. M. M. Kwint, namens gemeente, burgerij en bedrij ven de heer Bakker een nieuwe per sonenauto had aangeboden, voor par ticulier en zakelijk gebruik èn voor de ongevallendienst.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 27