Signalen Provocerende kunst: puinruimen of afbraak Het sprookje van de nieuwe kunst ;aat over de Steen der On wij zen HANS VAN ECK, SUPERKITSCHMAKER, IN HAARLEM kilSlkUttUkêt litHUtdff fcUMki 14 J Ik versier de leegte waar iedereen in leeftik maak dingen die niks zijn m .1R ZIJN NIET VEEL MENSEN, die moderne kunst gewoon vinden. Men kan natuurlijk wel luisteren naar een aanmaning als: je moet kunst niet willen begrijpen, maar er mee leven. Ook kan men proberen op sociologisch of filosofisch gebied, al dan niet pseudo, een beeld te krijgen van het stramien van de tijd waarin we leven en waarin dus ook de kunst aardt. Wat het „ermee leven" betreft: waarom zou men die poging doen, als die kunst alleen maar verwart, afstoot of onbegrijpelijk is? Wat het tweede betreft, enig inzicht in het eigen tijdsbeeld: als men de kunst van nu kan inkaderen in bepaalde categorieën, ontneemt men er dan niet juist de mogelijkheid van beleving aan? Want het indeelbaar maken in cate gorieën maakt kunst wel hanteerbaar, maar geldt die hanteerbaarheid dan ook niet de beleving? Men spreekt wel van het geheim der kunst, de „tweede werkelijkheid"de „waarheid achter de dingen", maar dit alles komt pas tot leven in de individuele relatie ertoe. Want het geheim van alle kunst is de mens zélf, de onbekende die het raadsel van zijn bestaan gaarne verschuift in de zekerheid van zijn huisnummer en de organisatie die daarmee samenhangt: de geordende samenleving. Onder een stort vloed van informatie is echter heel veel indeelbaar, dat feitelijk alleen van de ene hoek naar de andere geschoven wordt. Dat geldt mens en kunst. Als kunsthistorici een bepaald gebouw in een bepaalde stijl en be paalde hoek hebben ingedeeld, kunnen we er dan échter mee leven, dan wanneer dat niet het geval was? Iedere kunstappreciatie wordt bepaald door de eigentijdse kunst en door wat men in correspondentie daarmee van vroeger weer herkent. M »WW|TrfF*fF*»rVV •#',PWfWV» •r^rff V IV t i Dit is uit een brief, aan Van Rappard geschreven door Vincent van Gogh in 1883. Nu kan men Van Gogh bezwaar lijk een pop-artiest noemen. Hij her kende voorwerpen op hun eigen waar de (drager van kentekenen, gevormde stof, aanhechtingspunt van een veel voud van belevingsmogelijkheden, ge schiedenis dus); en van de relatie die deze met zijn eigen menselijke waarde kreeg werd het schilderij teken, tijds- ontheven getuigenis. Maar de pop-ar tiest herkent voorwerpen op hun ge brek aan eigen waarde, op hun zinloos heid. Hij haalt ze uit de „afspraak" (bij voorbeeld „echt plastic", zoals dat appelleert aan de volstrekt andere waardenschaal van „echt goud", „echt leer") en maakt er „lachertjes" van: ge„provo"ceerde lachertjes, nul-mani festaties, zero-verpakking. Zochten kunstenaars, wetenschaps mensen, alchimisten, kabbalisten, sprookjesschrijvers naar de Steen der Wijzen, naar de samenhang der din gen, naar het antwoord op de vraag wélk kader zin geeft aan de eeuwige verschuiving van betekenissen, de „poppers" en superkitschmakers heb ben zich geconcentreerd op alles wat niét de Steen der Wijzen kan zijn. Dat dit negatief-benaderen rechtstreeks moet samenhangen met een besef van het andere, het positieve, het wèl in zinvolle relatie staan, het wèl Creatie ve, moge duidelijk zijn. Het nieuwe „Als een erotisch symbool wordt ge bruikt- om reclame te maken voor een of ander soort tandpasta of een ander algemeen gebruikt artikel, wordt de erotiek uit haar natuurlijk verband gerukt, is zij gedegradeerd, is zij tot een soort obsessie ge worden". Pïetro Germi (Italiaans filmer) Bewonderaar: „Ongelofelijk me vrouw, wat is dat een mooie baby." Moeder: „Oh, dat is nog niets. U moest z'n foto eens zien." (uit „The image", a guide to pseudo-events in America, van Daniel Boorstin, 1964). Over het eeuwig actuele feno meen kitsch kan men pas dan met enig recht spreken als men er enig besef van heeft dat onvoorwaarde lijke verguizing van kitsch meestal met zelfverdediging te maken heeft. Zelfverdediging omdat men blijk baar niet immuun is. Zou ons dat niet wat toleranter kunnen maken? (uit „Zum Umgang mit Kitsch" van Wilh. Worrin- ger1951). De mensen worden gekweld door hun opinies over de dingen, niet door de dingen zelf. (Michel Montaigne, 1533-1592). Sinterklaas bestaat, maar hij is altijd verkleed. (V.P.R.O.-programma „Rond uit", 26 november 1965). Ons niet-weten wordt groter naarmate ons weten zich uitbreidt. (Pascal, 1623-1662). „Ik wist dat er heimwee kon be staan van de mens naar zijn vader land. Nu weet ik dat een daarmee vergelijkbaar gevoel bestaat ten aanzien van de aarde-zèlf. (German Titov, Russisch kos monaut) De werkelijkheid is niet alleen veel groter en fantastischer dan wij ons kunnen denken, maar zelfs dan wij ons verbeelden kunnen." (Haldane, 1965f). Onze hele cultuur blijft achter op de versnelde wetenschapsontwik keling, op de planetarisatie van de mensengemeenschap, op de wijzi gingen in menselijk besef en waar nemingsvermogen. (Louis Pauwels in Planète, okt. 1961). De geschiedenis heeft ons geleerd dat juist de vragen, die ons het sprookje gaat over de Steen der On- wijzen. Men kan of moet zijn eigen houding ertegenover bepalen; men kan het zien als puinruimen maar ook als afbraak. Ook zélf heeft men de keuze uit positieve of negatieve bena dering. Maar vaststaat dat het zonder Hans van Eek op het dak naast zijn woning in de Kokstraat (Bake- nessergracht) te Haarlem. Zo is de Romaanse kunst nu weer levend geworden door de abstracte kunst (en de gothiek is weer even in een vergeethoek). In het hui dige litteraire landschap past de barok weer beter dan de romantiek. Nieuwe stromingen betekenen ook nieuwe keu zemogelijkheden uit het „klassieke", het oude wordt herijkt, het verguis de in ere hersteld. Gemaakte indelin gen, normen, systemen en chronologi- en, betekenissen, woordinhouden, ze blijken te kunnen verschuiven. Het ka der, waarbinnen ze verschuiven kun nen lijkt in strijd met omlijnde be grippen. Maar welk is dat kader? Geen nieuwe vraag! Een vraag die altijd gesteld is door wetenschap en kunst, om van alchimisten, kabbalisten, ma giërs (de sprookjes) niet te spreken. Maar het is een vraag die het dage lijks leven is binnengedrongen en niet meer in van de wereld vervreemden de religies veilig is ondergebracht, of gedelegeerd aan wetenschap en kunst. De menselijke waarnemingsmogelijk heid is wereldomspannend geworden en krijgt ook dagelijks de hele wereld ter beschikking (inclusief brokjes ruimte eromheen, maan, Mars); de kennis van de kleinste deeltjes heeft de macht gerealiseerd het geheel te vernietigen; een allesomvattend visi oen als van Teilhard de Chardin kan de populariteit van een „beststeller" hebben; computers hebben de mense lijke mogelijkheid om kenfeiten te ver werken verwijd tot mensheidspropor ties; (zoals de televisie onze verziend heid) de technische mogelijkheden van het mensenras gaan tot de be schikking van de enkeling komen. Daardoor wordt die aloude vraag, in wezen onveranderd, maar met laten we zeggen groter klem gesteld, na melijk ook vanuit een groeiende ver eenzaming. Het klassieke inzicht dat het onderdeel het universum spiegelt („totum in parvo") is van inzicht tot leef werkelijkheid geworden: wereld en geschiedenis zjjn in volheid in de spie gel, die ieder mens is. Niet bespiege ling, dat afstand nemen is. NAARMATE DE VRAAG naar het „alomvattend kader" zich dichter in de dagelijkse leef werkelijkheid nestelt, kan een reactie vanuit de „gevestigde waarden", „The Establishment", „het systeem" niet uitblijven. Men kan in de mateloze verering voor weten schapsmensen en kunstenaars een po ging zien hen op een afstand te hou den, hen binnen hun eigen categorieën bevroren te houden onder massa's bekroningen en ovaties, terwijl de gren zen tussen de wetenschappen onder ling juist vervloeien en die tussen de kunsten ook (de diverse litteraire vor men, toneel, ballet, film, muziek, ca baret, architectuur en beeldende kunst). De ivoren toren der cultuur wordt vooral door het publiek bewaakt Een deel van de kunst lijkt te voldoen aan de categorische voorwaarden van de maatschappij. Het meest luidruchti ge deel doet dat echter beslist niet: de stormen tegen censuur, heilige huis jes, normen, academisme, inkaderingen zijn niet geluwd. Het agressieve, zelo- tische en moralistische van Dada zijn in de naïef lijkende vermaken van de Nieuwe Figuratie echter wel verdwe nen. In Dada's Manifest (1916) luidde het: Dada, zelf, wil niets, niets, niets. Het maakt iets opdat het publiek zal zeggen: „Wij begrijpen niets, niets, niets. En vaststaat dat wat zij ook bereiken het zal zijn niets, niets, niets. Dada wilde nog iets „opdat" het pu bliek enz. Maar de Nieuwe Kunst pop-art, zero, nul, op art, nieuwe figu ratie, nieuw realisme (en er zijn nog onderverdelingen als collage, accumu latie, combine-painting, décollage, dingverpakking, tableau-piège, ready made) wil niets van het publiek, van de wereld, omdat ze er onderdeel van is. Zij bedient zich van voorwerpen uit onze eigen omgeving, een soort steno grafie van huisraad, dingelijke cartoons. Voorzover zij aan critiek onderworpen moeten worden kan men er evengoed een kleurentechnicus, een ingenieur, politieke woordvoerders of herders heensturen, als een specialist in de beeldende kunsten. Pop-Art (popular art) is een functie van onze samenle ving omdat er van die samenleving op een koele, niet protesterende, on betrokken manier kennis wordt ge geven. Ons gebrek aan verwondering over de voorwerpen waarmee wij om gaan, de veiligheid en het gevoel van zekerheid dat wij eraan ontlenen, het gemak om op die basis door een be staan van opgeloste vragen te gaan, is een vervalsing van de tijd. De nieuwe figuratie ontleent er haar voorwerpen aan, niet om ze als kunst te doen be leven (sommigen, die kunnen schilde ren, verbergen dat met grote zorgvul- ,,/n gips gieten en exposeren; dat doén ze trouwens" „Koopkracht" van Ma rio Cimara, in de negende vierjaar lijkse van Rome). digheid, beeldhouwers en componisten idem) maar om ze, ontrukt aan het systeem waarin ze een functie hebben bloot te stellen aan verwondering en verwarring. Niet eens met een bedoe ling, maar als een inderdaad uiterst merkwaardig fenomeen, gevonden in de twintigste eeuw, zo en zo laat, daar. Precieze omschrijvingen van vind plaatsen en wijze van verwerving be geleiden de vondst als een rasechte pe digree. s HET ZOU WAANZIN ZIJN hier van kunst te gewagen en dat mag volgens de vinders-makers ook niet. Zij getui gen van een visie. Onderling achten zij een knipoog van verstandhouding be langrijker dan de feiten waarop die verstandhouding gebaseerd is (die be horen tot het terrein van de verguisde essayisten, de bespiegelaars, de sys teembouwers, de zekeren). Nu de ge tuigenissen van hun visie geëxposeerd worden (en dus onderdeel van het systeem dreigen te worden) kan men verwachten dat het einde van de pop kunsten nabij is. Maar hun levensge voel, hun neiging géén kunst te willen maken maar alleen kennisgeving van verwondering te leveren over wat geen verwondering wekt, dat zal blijven. Tinguely zal zijn machines blijven ma ken, die perfect functioneren (het doet er niets toe dat hij geen enkele we tenschappelijke of technische vorming eraan ten grondslag legt, het is niet de kennis die hem interesseert maar de instrumentele waarde van het ding, het feit dat het functioneert). Het gaat om structuren, die onzichtbare band die aan een veelheid orde geeft, niet een van buitenaf opgelegde orde, vol gens een afspraak om zich van de din gen te ontdoen door ze in een wille keurig nieuw verband te brengen; maar een orde die in de dingen zelf is, hun eigen geschiedenis, hun relatie tot méér dan alleen hun toevallige vorm. Men kan zeggen dat pop-art classifi ceert tégen de schijnorde, de van bui tenaf opgelegde. Dat heeft kunst altijd gedaan, maar thans gebeurt het nega tief: voorwerpen die uit hun surro gaatsituatie gehaald óók geen betekenis hebben, zijn gereduceerd tot nul, zero. Zo kon een exposant onder het open raam van het tentoonstellingszaaltje een briefje plakken: „Expositie van de wereld". Er zijn pop-artiesten die een feilloze intuïtie hebben ontwikkeld voor wat namaak is; die op een af stand kunnen zien wat namaak-leer, namaak-panter, namaak-nikkel enzo voorts is. In 1856 zei Karl Marx in Londen: „Het lijkt wel of in onze da gen alles zijn tegendeel moet baren". Men kan zeggen dat expositie van het negatieve het positieve provoceert. Maar dan tevens vaststellen dat het wezenlijk eigen is aan pop-art dat ne gatieve te exposeren dat géén positief provoceert. Daarmee hebben ze nul gecreëerd, hebben ze echtheidsverval sing ontmaskerd. DE CONSEQUENTIE van het stre ven, de zekerheid, de intuïtie waar mee ze zich in deze zaken niét ver gissen, bewijst een visie die authentiek is en die niet vreemd is aan kunste naarschap, maar het is een inversie van kunstenaarschap omdat zij de pa thologie van een tijd tot onderwerp heeft gekozen. Zij zijn de vuilnisman nen van onze plattegrond en dragen dus op hun manier bij tot de „schoon heid". Men moet eens proberen te ra den van wie het volgende citaat is: „Vanochtend ben ik naar de vuilnis belt geweest. Verduiveld mooi! Mor gen krijg ik een paar boeiende dingen uit deze mesthoop, ook wat kapotte lantaarns om ze te bekijken of als je wil als model te gebruiken. Ze zijn verroest en verwrongen. Het zou iets zijn voor een sprookje, deze ho pen emmers, manden, ketels, gamel len, bussen, ijzerdraad, lantaarns, pij- DE 24-JARIGE Hans van Eek, „su- perkitsch-maker"kan men regelmatig aantreffen in een Haarlemse super markt, waar hij reclamewerk doet zoals het beschrijven van borden waarop de koopjes worden aangekondigd. Hij werkt er halve dagen. Ondertussen gaat zijn „superkitsch" de wereld rond: het Museum des 20. Jahrhunderts in Wenen, De Akademie der Künste in Berlijn, Dusseldorp, Gemeentemuseum in Den Haag, Brussel, Parijs (Iris Clert), weer Dusseldorp (Schmela) Londen, Montevideo.Van Eek woont in een klein oud stulpje in de Kok straat, bij de Bakenessergracht, het oudste deel van Haarlem. Zijn werk gaat verder over de wereld dan dat van de bekendste Nederlandse „traditionele" kunste naars. Hij gelooft niet in interviews. „Kunnen we niet door V. en D. gaan wandelen, dan kan ifc vergelijkingen trekken met m'n eigen werk. Er zijn dan steeds andere dingen te zien. Zo praten, zo'n interview ik vind dat het nergens op slaat, ik vind dat het dan zo persoonlijk wordt, het is niet anoniem genoeg, 't Persoonlijke ,dat is toch voor iedereen moeilijk? Ik kan wel zeggen wat ik wil, maar daar be reik je geen mensen mee, dat doe je nooit goed, is 't niet zo? Ik wil natuur lijk wel mensen bereiken, maar niet op een manier dat ik helder voor ze word, dat ik iets zou zijn wat zij denken of vinden. Ik wil 'n ambachtelijke duide lijkheid. Als ik dingen zeg die ik zelf duidelijk vind ,dan zijn ze voor ande ren niet altijd duidelijk. Ambachtelijk, bedoel ik, een interview op de manier van samen een taartje eten, een dia avondje, wandelen door V. en D., da's tenminste concreet. Een verslag van wat ik doe, niet van wat ik zeg, een visueel verslag." „Ik versier de leegte waar iedereen in leeft, ik maak din gen." Wat denk je van Dada? Dada had agressie tegen het gema tigde. Ik niet. Mijn werk is clean, roept geen problemen op wroet niets los. Mijn materiaal is ook anders. Plastic. Er zijn mensen bij V. en D. die ka potte plastic dingen voor me bewaren. Dat vind ik een fijne daad van ze. Ik laat ze ook zien wat ik ermee doe. Als ze van iets denken: dat bewaar ik voor Van Eek, dan is het al iets an ders voor ze. Ik zou het geweldig vin den als mijn dingen gewoon tussen na- maak-hertjes, namaak-tin, namaak-ko- per, namaak-fruit zouden komen. Maar ik weet niet of ik dat ooit zal berei ken. Ik vind 't fijn op die afdeling. Beklede prullenmandjes, soms met namaakpantervel, een hele set dingen die geen functie hebben, ,'t Is wel een soort doelstelling van me geen persoon pen en kachelbuizen die door de men sen zijn weggeworpen. Iets om van nacht van te dromen, maar ook on in deze winter mee te werken. Als j< ooit eens in Den Haag komt zal ik j< naar deze belt brengen en ook naai een paar andere, die, hoe onaange naam ook, een paradijs zijn voor d< kunstenaar." lijke dingen te gebruiken. Hoe minder het zélf heeft, hoe beter 't is voor ge bruik. Dat kastje daar (hij wijst naar een van zijn gezelligheidsmeubelen) was eigenlijk te persoonlijk. Kun je tekenen? Ik heb m'n opleiding gehad aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam, lessen van Sok, Perdok en Henk Broer. Ik ben ook aan de Haarlemse Acade mie '63 geweest, (hij haalt vanonder zijn bed een map tekeningen, waar heel goede bij zijn). Ga je wel eens naar een museum, bij voorbeeld naar Breitner kijken? Als ik in een museum kom en ik zie zo'n ding hangen dan kijk ik er wel naar, maar niet dat turen. Kijken en doorlopen. Kan iedereen maken wat jij maakt? Dat zou ik geweldig vinden. Maar niet iedereen doet 't. Als iedereen het deed zou ik het wèl anders gaan doen. Maar niemand kan 't, want ik doe 't, 't is van Hans van Eek. Maar ik zou ze graag in massa vervaardigd zien of honderd maal vergroot, of iets der gelijks. Dat is een belangrijke doelstel ling, dan zouden ze in een gróót wa renhuis kunnen. Maar ik zie het liefst dat ze na een paar jaar in elkaar zak ken en dat de mensen dan wat anders moeten nemen. Verkoop je wel eens wat? Nee, bijna nooit, 't Meeste is trou wens altijd weg. Ik heb laatst een berg gemaakt van plastic. Er zat iemand in. Door een tuinslang kon hij blazen op een toetertje dat buiten de berg was. Ik drukte de knoppen ervan in. Dat was even iets wat heel anders was dan alles. En dan is 't weg. Geen lan ge nawerkingen of zo. Ik probeer een soort antischilderij te maken, al vind ik dat dus een gefrustreerde uitdruk king. 't Is net als met deze muziek (er draait een plaat van Charlie Min- gus op de pick-up), dat zijn oude pla ten die ik al lang heb. Tegenwoordig draai ik eigenlijk alleen de Beatles en de Stones. Die geven ook een kick, maar een die zó over is, het blijft niet hangen, er vloeien dus weer niet allerlei andere dingen uit voort, zo'n grote reeks gevolgen omdat je 'ns een plaatje draait. Met m'n schilderijen is het precies zo, ik wil niet een soort kick van mezelf overbrengen, met lan ge nawerking en zo. Dit (hij wijst naar z'n „gezelligheidsmeubels" van plas tic) zijn dingen die gewoon even in ogenschouw genomen moeten worden en waar verder geen verhaal bij komt en dan loop je verder. Net als bij V. en D., zo'n prullenmandje van namaak- meeste bezighouden, van vorm ver anderen voor zij beantwoord zijn; dat er andere in hun plaats komen en dat juist het vorderen-in-de-ont- dekking zélf de begrippen zal on dermijnen, die we nu moeten ge bruiken om onze vraagstelling on der woorden te brengen. (Oppenheimer, maart 1955). In vergelijking met kosmische ver houdingen van ruimte en tijd kun nen we zeggen dat beschavingen uit het tweede millennium v. Chr. v .o- als de Grieks-Romeinse), het /ier- de millennium v. Chr. (zoals van de oude Egyptenaren) en van het eerste millennium van de christe lijke era (zoals onze eigen bescha ving) eikaars tijdgenoten zijn. (Toynbee, Civilisation on Trial, 1946). Ik ben allang Napoleon geweest en Alexander is een schim in mij. (Gerrit Achterberg, „Eury- dice", 1944). Ik ben Homerus geweest, weldra zal ik niemand zijn zoals Odysseus weldra zal ik de hele wereld :ijn: dood. (Borges' „De onsterfelijke"). Ik ben een onder Agamemnon ge sneuvelde Griek. (Corinth in Mulisch" „Het stenen bruidsbed") Als ik welke bladzij ook van nu, zou kunnen lezen op de wijze waar op men haar in het jaar 2000 zal le zen, dan zou ik nu al de hele lit teratuur van het jaar 2000 kennen. (Jorge Luis Borges in „In- quisitiones" 1925). Poëtische objectiviteit is er al leen in de opeenvolging en aaneen schakeling van al die subjectieve elementen waarvan de dichter, tot de nieuwe orde doorbreekt, niet de meester maar de slaaf is. (Paul Eluard, La Rose publi- que, 1934). „Ik geloof niet aan de side (volk van elven), maar daarom hoef ik toch nog niet lomp tegen ze te we zen? (Antwoord van Iers oud vrouwtje bij een folkloristi sche enquête. Geciteerd in openbare les van dr. Maartje Draak, 22 februari 1944, Am sterdam). Niemand zegt: ik houd van Du- buffet, al zou hij maar honderd franken waard zijn. (Maurice Rheims, veiling meester, Parijs) meer afwijzen, de weigering het eigen vertrouwde door dit negativisme te la ten provoceren, voor de pop-mensen een versterking betekent. Zij zouden die „weigeraars"- in gips willen gie ten en exposeren. Dat doen ze trou wens pantervel. Dat is, geloof ik, een sta tussymbool. Ik wil óók statussymbo- en maken, dingen die hol zijn, niks. Hoe vind je Metten Koornstra's ver sieringen bij het Boekenbal? Ik heb met 'm gewerkt in zijn ate lier aan de Amstel. Hij decoreert een feest dat er gaat komen, Boekenbal. Ik versier niets, leegte. Mijn werk is hol, niet vol, zonder nawerking, pre tentieloos. Vind je het leven zinloos? Ik vind het leven fijn, ik vermaak me best. 't Gaat om het ogenblik, 't Ogenblik dat misschien de beroering voor het leven maakt dus. Geloof je in kunst? Jawel, jawel. Maar alleen als toe schouwer. Ik weet niet of het mogelijk is, maar ik zou mijn eigen.superkitsch ook graag als toeschouwer maken. Hoe is 't begonnen? Ik woonde in Brielle naast een grote plasticfabriek. Daar kreeg ik leuke grote stukken. Nou, dan ga je lang zaam over op bestaande artikelen als teiltjes, emmertjes, bakjes, kinder speelgoed, alle dingen uit het waren huis. Ze hebben wel eens gezegd dat ik totems maak, magische totems van de twintigste eeuw. Maar dat zegt mij niet veel. Dit wèl, kijk (hij pakt een stuk chroom). Dat is geen chroom, dat is plastic. Zulke dingen zie ik meteen. Ik wéét 't gewoon. Ik vergis me nooit, op een afstand niet eens. Ik weet wat plastic is. Als mijn dingen tussen het plastic van een warenhuis zou staan zelfs als ik dezelfde teiltjes, prul lenmanden en emmertjes zou maken en men zou het verschil in uitgangs punt kunnen zien, dat zou geweldig zijn. Ik zou nog geperfectioneerder gaan werken. Mgar, ik bedoel, dat zal wel nooit. Ik zou dan alles van het wa renhuis zelf willen maken. Je komt op hetzelfde uit, maar langs een andere weg. Ik zou me anoniem hebben ge maakt. Ton Neelissen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 38