Signalen
Provocerende kunst: puinruimen of afbraak
Het sprookje van de nieuwe kunst
;aat over de Steen der On wij zen
HANS VAN ECK, SUPERKITSCHMAKER, IN HAARLEM
kilSlkUttUkêt litHUtdff fcUMki
14
J
Ik versier de leegte
waar iedereen in
leeftik maak dingen
die niks zijn
m .1R ZIJN NIET VEEL MENSEN, die moderne kunst gewoon vinden.
Men kan natuurlijk wel luisteren naar een aanmaning als: je moet
kunst niet willen begrijpen, maar er mee leven. Ook kan men proberen op
sociologisch of filosofisch gebied, al dan niet pseudo, een beeld te krijgen
van het stramien van de tijd waarin we leven en waarin dus ook de kunst
aardt. Wat het „ermee leven" betreft: waarom zou men die poging doen,
als die kunst alleen maar verwart, afstoot of onbegrijpelijk is? Wat het
tweede betreft, enig inzicht in het eigen tijdsbeeld: als men de kunst van
nu kan inkaderen in bepaalde categorieën, ontneemt men er dan niet juist
de mogelijkheid van beleving aan? Want het indeelbaar maken in cate
gorieën maakt kunst wel hanteerbaar, maar geldt die hanteerbaarheid
dan ook niet de beleving? Men spreekt wel van het geheim der kunst, de
„tweede werkelijkheid"de „waarheid achter de dingen", maar dit alles
komt pas tot leven in de individuele relatie ertoe. Want het geheim van
alle kunst is de mens zélf, de onbekende die het raadsel van zijn bestaan
gaarne verschuift in de zekerheid van zijn huisnummer en de organisatie
die daarmee samenhangt: de geordende samenleving. Onder een stort
vloed van informatie is echter heel veel indeelbaar, dat feitelijk alleen
van de ene hoek naar de andere geschoven wordt. Dat geldt mens en
kunst. Als kunsthistorici een bepaald gebouw in een bepaalde stijl en be
paalde hoek hebben ingedeeld, kunnen we er dan échter mee leven, dan
wanneer dat niet het geval was? Iedere kunstappreciatie wordt bepaald
door de eigentijdse kunst en door wat men in correspondentie daarmee
van vroeger weer herkent.
M
»WW|TrfF*fF*»rVV •#',PWfWV» •r^rff V IV
t
i
Dit is uit een brief, aan Van Rappard
geschreven door Vincent van Gogh in
1883. Nu kan men Van Gogh bezwaar
lijk een pop-artiest noemen. Hij her
kende voorwerpen op hun eigen waar
de (drager van kentekenen, gevormde
stof, aanhechtingspunt van een veel
voud van belevingsmogelijkheden, ge
schiedenis dus); en van de relatie die
deze met zijn eigen menselijke waarde
kreeg werd het schilderij teken, tijds-
ontheven getuigenis. Maar de pop-ar
tiest herkent voorwerpen op hun ge
brek aan eigen waarde, op hun zinloos
heid. Hij haalt ze uit de „afspraak"
(bij voorbeeld „echt plastic", zoals
dat appelleert aan de volstrekt andere
waardenschaal van „echt goud", „echt
leer") en maakt er „lachertjes" van:
ge„provo"ceerde lachertjes, nul-mani
festaties, zero-verpakking.
Zochten kunstenaars, wetenschaps
mensen, alchimisten, kabbalisten,
sprookjesschrijvers naar de Steen der
Wijzen, naar de samenhang der din
gen, naar het antwoord op de vraag
wélk kader zin geeft aan de eeuwige
verschuiving van betekenissen, de
„poppers" en superkitschmakers heb
ben zich geconcentreerd op alles wat
niét de Steen der Wijzen kan zijn. Dat
dit negatief-benaderen rechtstreeks
moet samenhangen met een besef van
het andere, het positieve, het wèl in
zinvolle relatie staan, het wèl Creatie
ve, moge duidelijk zijn. Het nieuwe
„Als een erotisch symbool wordt ge
bruikt- om reclame te maken voor
een of ander soort tandpasta of een
ander algemeen gebruikt artikel,
wordt de erotiek uit haar natuurlijk
verband gerukt, is zij gedegradeerd,
is zij tot een soort obsessie ge
worden".
Pïetro Germi (Italiaans filmer)
Bewonderaar: „Ongelofelijk me
vrouw, wat is dat een mooie baby."
Moeder: „Oh, dat is nog niets. U
moest z'n foto eens zien."
(uit „The image", a guide to
pseudo-events in America,
van Daniel Boorstin, 1964).
Over het eeuwig actuele feno
meen kitsch kan men pas dan met
enig recht spreken als men er enig
besef van heeft dat onvoorwaarde
lijke verguizing van kitsch meestal
met zelfverdediging te maken heeft.
Zelfverdediging omdat men blijk
baar niet immuun is. Zou ons dat
niet wat toleranter kunnen maken?
(uit „Zum Umgang mit
Kitsch" van Wilh. Worrin-
ger1951).
De mensen worden gekweld door
hun opinies over de dingen, niet
door de dingen zelf.
(Michel Montaigne,
1533-1592).
Sinterklaas bestaat, maar hij is
altijd verkleed.
(V.P.R.O.-programma „Rond
uit", 26 november 1965).
Ons niet-weten wordt groter
naarmate ons weten zich uitbreidt.
(Pascal, 1623-1662).
„Ik wist dat er heimwee kon be
staan van de mens naar zijn vader
land. Nu weet ik dat een daarmee
vergelijkbaar gevoel bestaat ten
aanzien van de aarde-zèlf.
(German Titov, Russisch kos
monaut)
De werkelijkheid is niet alleen
veel groter en fantastischer dan wij
ons kunnen denken, maar zelfs dan
wij ons verbeelden kunnen."
(Haldane, 1965f).
Onze hele cultuur blijft achter
op de versnelde wetenschapsontwik
keling, op de planetarisatie van de
mensengemeenschap, op de wijzi
gingen in menselijk besef en waar
nemingsvermogen.
(Louis Pauwels in Planète,
okt. 1961).
De geschiedenis heeft ons geleerd
dat juist de vragen, die ons het
sprookje gaat over de Steen der On-
wijzen. Men kan of moet zijn eigen
houding ertegenover bepalen; men
kan het zien als puinruimen maar ook
als afbraak. Ook zélf heeft men de
keuze uit positieve of negatieve bena
dering. Maar vaststaat dat het zonder
Hans van Eek op het dak naast zijn
woning in de Kokstraat (Bake-
nessergracht) te Haarlem.
Zo is de Romaanse kunst nu
weer levend geworden door de
abstracte kunst (en de gothiek is weer
even in een vergeethoek). In het hui
dige litteraire landschap past de barok
weer beter dan de romantiek. Nieuwe
stromingen betekenen ook nieuwe keu
zemogelijkheden uit het „klassieke",
het oude wordt herijkt, het verguis
de in ere hersteld. Gemaakte indelin
gen, normen, systemen en chronologi-
en, betekenissen, woordinhouden, ze
blijken te kunnen verschuiven. Het ka
der, waarbinnen ze verschuiven kun
nen lijkt in strijd met omlijnde be
grippen. Maar welk is dat kader? Geen
nieuwe vraag! Een vraag die altijd
gesteld is door wetenschap en kunst,
om van alchimisten, kabbalisten, ma
giërs (de sprookjes) niet te spreken.
Maar het is een vraag die het dage
lijks leven is binnengedrongen en niet
meer in van de wereld vervreemden
de religies veilig is ondergebracht, of
gedelegeerd aan wetenschap en kunst.
De menselijke waarnemingsmogelijk
heid is wereldomspannend geworden
en krijgt ook dagelijks de hele wereld
ter beschikking (inclusief brokjes
ruimte eromheen, maan, Mars); de
kennis van de kleinste deeltjes heeft
de macht gerealiseerd het geheel te
vernietigen; een allesomvattend visi
oen als van Teilhard de Chardin kan
de populariteit van een „beststeller"
hebben; computers hebben de mense
lijke mogelijkheid om kenfeiten te ver
werken verwijd tot mensheidspropor
ties; (zoals de televisie onze verziend
heid) de technische mogelijkheden
van het mensenras gaan tot de be
schikking van de enkeling komen.
Daardoor wordt die aloude vraag, in
wezen onveranderd, maar met laten
we zeggen groter klem gesteld, na
melijk ook vanuit een groeiende ver
eenzaming. Het klassieke inzicht dat
het onderdeel het universum spiegelt
(„totum in parvo") is van inzicht tot
leef werkelijkheid geworden: wereld en
geschiedenis zjjn in volheid in de spie
gel, die ieder mens is. Niet bespiege
ling, dat afstand nemen is.
NAARMATE DE VRAAG naar het
„alomvattend kader" zich dichter in
de dagelijkse leef werkelijkheid nestelt,
kan een reactie vanuit de „gevestigde
waarden", „The Establishment", „het
systeem" niet uitblijven. Men kan in
de mateloze verering voor weten
schapsmensen en kunstenaars een po
ging zien hen op een afstand te hou
den, hen binnen hun eigen categorieën
bevroren te houden onder massa's
bekroningen en ovaties, terwijl de gren
zen tussen de wetenschappen onder
ling juist vervloeien en die tussen de
kunsten ook (de diverse litteraire vor
men, toneel, ballet, film, muziek, ca
baret, architectuur en beeldende kunst).
De ivoren toren der cultuur wordt
vooral door het publiek bewaakt
Een deel van de kunst lijkt te voldoen
aan de categorische voorwaarden van
de maatschappij. Het meest luidruchti
ge deel doet dat echter beslist niet:
de stormen tegen censuur, heilige huis
jes, normen, academisme, inkaderingen
zijn niet geluwd. Het agressieve, zelo-
tische en moralistische van Dada zijn
in de naïef lijkende vermaken van de
Nieuwe Figuratie echter wel verdwe
nen. In Dada's Manifest (1916) luidde
het:
Dada, zelf, wil niets, niets, niets.
Het maakt iets opdat het publiek
zal zeggen:
„Wij begrijpen niets, niets, niets.
En vaststaat dat wat zij ook
bereiken
het zal zijn niets, niets, niets.
Dada wilde nog iets „opdat" het pu
bliek enz. Maar de Nieuwe Kunst
pop-art, zero, nul, op art, nieuwe figu
ratie, nieuw realisme (en er zijn nog
onderverdelingen als collage, accumu
latie, combine-painting, décollage,
dingverpakking, tableau-piège, ready
made) wil niets van het publiek, van
de wereld, omdat ze er onderdeel van
is. Zij bedient zich van voorwerpen uit
onze eigen omgeving, een soort steno
grafie van huisraad, dingelijke cartoons.
Voorzover zij aan critiek onderworpen
moeten worden kan men er evengoed
een kleurentechnicus, een ingenieur,
politieke woordvoerders of herders
heensturen, als een specialist in de
beeldende kunsten. Pop-Art (popular
art) is een functie van onze samenle
ving omdat er van die samenleving
op een koele, niet protesterende, on
betrokken manier kennis wordt ge
geven. Ons gebrek aan verwondering
over de voorwerpen waarmee wij om
gaan, de veiligheid en het gevoel van
zekerheid dat wij eraan ontlenen, het
gemak om op die basis door een be
staan van opgeloste vragen te gaan, is
een vervalsing van de tijd. De nieuwe
figuratie ontleent er haar voorwerpen
aan, niet om ze als kunst te doen be
leven (sommigen, die kunnen schilde
ren, verbergen dat met grote zorgvul-
,,/n gips gieten en exposeren; dat doén
ze trouwens" „Koopkracht" van Ma
rio Cimara, in de negende vierjaar
lijkse van Rome).
digheid, beeldhouwers en componisten
idem) maar om ze, ontrukt aan het
systeem waarin ze een functie hebben
bloot te stellen aan verwondering en
verwarring. Niet eens met een bedoe
ling, maar als een inderdaad uiterst
merkwaardig fenomeen, gevonden in
de twintigste eeuw, zo en zo laat, daar.
Precieze omschrijvingen van vind
plaatsen en wijze van verwerving be
geleiden de vondst als een rasechte pe
digree.
s
HET ZOU WAANZIN ZIJN hier van
kunst te gewagen en dat mag volgens
de vinders-makers ook niet. Zij getui
gen van een visie. Onderling achten
zij een knipoog van verstandhouding be
langrijker dan de feiten waarop die
verstandhouding gebaseerd is (die be
horen tot het terrein van de verguisde
essayisten, de bespiegelaars, de sys
teembouwers, de zekeren). Nu de ge
tuigenissen van hun visie geëxposeerd
worden (en dus onderdeel van het
systeem dreigen te worden) kan men
verwachten dat het einde van de pop
kunsten nabij is. Maar hun levensge
voel, hun neiging géén kunst te willen
maken maar alleen kennisgeving van
verwondering te leveren over wat geen
verwondering wekt, dat zal blijven.
Tinguely zal zijn machines blijven ma
ken, die perfect functioneren (het doet
er niets toe dat hij geen enkele we
tenschappelijke of technische vorming
eraan ten grondslag legt, het is niet
de kennis die hem interesseert maar
de instrumentele waarde van het ding,
het feit dat het functioneert). Het gaat
om structuren, die onzichtbare band
die aan een veelheid orde geeft, niet
een van buitenaf opgelegde orde, vol
gens een afspraak om zich van de din
gen te ontdoen door ze in een wille
keurig nieuw verband te brengen;
maar een orde die in de dingen zelf is,
hun eigen geschiedenis, hun relatie tot
méér dan alleen hun toevallige vorm.
Men kan zeggen dat pop-art classifi
ceert tégen de schijnorde, de van bui
tenaf opgelegde. Dat heeft kunst altijd
gedaan, maar thans gebeurt het nega
tief: voorwerpen die uit hun surro
gaatsituatie gehaald óók geen betekenis
hebben, zijn gereduceerd tot nul, zero.
Zo kon een exposant onder het open
raam van het tentoonstellingszaaltje
een briefje plakken: „Expositie van de
wereld". Er zijn pop-artiesten die een
feilloze intuïtie hebben ontwikkeld
voor wat namaak is; die op een af
stand kunnen zien wat namaak-leer,
namaak-panter, namaak-nikkel enzo
voorts is. In 1856 zei Karl Marx in
Londen: „Het lijkt wel of in onze da
gen alles zijn tegendeel moet baren".
Men kan zeggen dat expositie van het
negatieve het positieve provoceert.
Maar dan tevens vaststellen dat het
wezenlijk eigen is aan pop-art dat ne
gatieve te exposeren dat géén positief
provoceert. Daarmee hebben ze nul
gecreëerd, hebben ze echtheidsverval
sing ontmaskerd.
DE CONSEQUENTIE van het stre
ven, de zekerheid, de intuïtie waar
mee ze zich in deze zaken niét ver
gissen, bewijst een visie die authentiek
is en die niet vreemd is aan kunste
naarschap, maar het is een inversie
van kunstenaarschap omdat zij de pa
thologie van een tijd tot onderwerp
heeft gekozen. Zij zijn de vuilnisman
nen van onze plattegrond en dragen
dus op hun manier bij tot de „schoon
heid". Men moet eens proberen te ra
den van wie het volgende citaat is:
„Vanochtend ben ik naar de vuilnis
belt geweest. Verduiveld mooi! Mor
gen krijg ik een paar boeiende dingen
uit deze mesthoop, ook wat kapotte
lantaarns om ze te bekijken of als
je wil als model te gebruiken. Ze
zijn verroest en verwrongen. Het zou
iets zijn voor een sprookje, deze ho
pen emmers, manden, ketels, gamel
len, bussen, ijzerdraad, lantaarns, pij-
DE 24-JARIGE Hans van Eek, „su-
perkitsch-maker"kan men regelmatig
aantreffen in een Haarlemse super
markt, waar hij reclamewerk doet zoals
het beschrijven van borden waarop de
koopjes worden aangekondigd. Hij
werkt er halve dagen. Ondertussen
gaat zijn „superkitsch" de wereld rond:
het Museum des 20. Jahrhunderts in
Wenen, De Akademie der Künste in
Berlijn, Dusseldorp, Gemeentemuseum
in Den Haag, Brussel, Parijs (Iris
Clert), weer Dusseldorp (Schmela)
Londen, Montevideo.Van Eek woont
in een klein oud stulpje in de Kok
straat, bij de Bakenessergracht, het
oudste deel van Haarlem.
Zijn werk gaat verder over de
wereld dan dat van de bekendste
Nederlandse „traditionele" kunste
naars. Hij gelooft niet in interviews.
„Kunnen we niet door V. en D. gaan
wandelen, dan kan ifc vergelijkingen
trekken met m'n eigen werk. Er zijn
dan steeds andere dingen te zien. Zo
praten, zo'n interview ik vind dat
het nergens op slaat, ik vind dat het
dan zo persoonlijk wordt, het is niet
anoniem genoeg, 't Persoonlijke ,dat is
toch voor iedereen moeilijk? Ik kan
wel zeggen wat ik wil, maar daar be
reik je geen mensen mee, dat doe je
nooit goed, is 't niet zo? Ik wil natuur
lijk wel mensen bereiken, maar niet op
een manier dat ik helder voor ze word,
dat ik iets zou zijn wat zij denken of
vinden. Ik wil 'n ambachtelijke duide
lijkheid. Als ik dingen zeg die ik zelf
duidelijk vind ,dan zijn ze voor ande
ren niet altijd duidelijk. Ambachtelijk,
bedoel ik, een interview op de manier
van samen een taartje eten, een dia
avondje, wandelen door V. en D., da's
tenminste concreet. Een verslag van
wat ik doe, niet van wat ik zeg, een
visueel verslag." „Ik versier de leegte
waar iedereen in leeft, ik maak din
gen."
Wat denk je van Dada?
Dada had agressie tegen het gema
tigde. Ik niet. Mijn werk is clean, roept
geen problemen op wroet niets los.
Mijn materiaal is ook anders. Plastic.
Er zijn mensen bij V. en D. die ka
potte plastic dingen voor me bewaren.
Dat vind ik een fijne daad van ze.
Ik laat ze ook zien wat ik ermee doe.
Als ze van iets denken: dat bewaar ik
voor Van Eek, dan is het al iets an
ders voor ze. Ik zou het geweldig vin
den als mijn dingen gewoon tussen na-
maak-hertjes, namaak-tin, namaak-ko-
per, namaak-fruit zouden komen. Maar
ik weet niet of ik dat ooit zal berei
ken. Ik vind 't fijn op die afdeling.
Beklede prullenmandjes, soms met
namaakpantervel, een hele set dingen
die geen functie hebben, ,'t Is wel een
soort doelstelling van me geen persoon
pen en kachelbuizen die door de men
sen zijn weggeworpen. Iets om van
nacht van te dromen, maar ook on
in deze winter mee te werken. Als j<
ooit eens in Den Haag komt zal ik j<
naar deze belt brengen en ook naai
een paar andere, die, hoe onaange
naam ook, een paradijs zijn voor d<
kunstenaar."
lijke dingen te gebruiken. Hoe minder
het zélf heeft, hoe beter 't is voor ge
bruik. Dat kastje daar (hij wijst naar
een van zijn gezelligheidsmeubelen)
was eigenlijk te persoonlijk.
Kun je tekenen?
Ik heb m'n opleiding gehad aan de
Kunstnijverheidsschool in Amsterdam,
lessen van Sok, Perdok en Henk Broer.
Ik ben ook aan de Haarlemse Acade
mie '63 geweest, (hij haalt vanonder
zijn bed een map tekeningen, waar
heel goede bij zijn).
Ga je wel eens naar een museum,
bij voorbeeld naar Breitner kijken?
Als ik in een museum kom en ik zie
zo'n ding hangen dan kijk ik er wel
naar, maar niet dat turen. Kijken en
doorlopen.
Kan iedereen maken wat jij maakt?
Dat zou ik geweldig vinden. Maar
niet iedereen doet 't. Als iedereen het
deed zou ik het wèl anders gaan doen.
Maar niemand kan 't, want ik doe
't, 't is van Hans van Eek. Maar ik
zou ze graag in massa vervaardigd zien
of honderd maal vergroot, of iets der
gelijks. Dat is een belangrijke doelstel
ling, dan zouden ze in een gróót wa
renhuis kunnen. Maar ik zie het liefst
dat ze na een paar jaar in elkaar zak
ken en dat de mensen dan wat anders
moeten nemen.
Verkoop je wel eens wat?
Nee, bijna nooit, 't Meeste is trou
wens altijd weg. Ik heb laatst een berg
gemaakt van plastic. Er zat iemand in.
Door een tuinslang kon hij blazen op
een toetertje dat buiten de berg was.
Ik drukte de knoppen ervan in. Dat
was even iets wat heel anders was
dan alles. En dan is 't weg. Geen lan
ge nawerkingen of zo. Ik probeer een
soort antischilderij te maken, al vind
ik dat dus een gefrustreerde uitdruk
king. 't Is net als met deze muziek
(er draait een plaat van Charlie Min-
gus op de pick-up), dat zijn oude pla
ten die ik al lang heb. Tegenwoordig
draai ik eigenlijk alleen de Beatles en
de Stones. Die geven ook een kick,
maar een die zó over is, het blijft
niet hangen, er vloeien dus weer niet
allerlei andere dingen uit voort, zo'n
grote reeks gevolgen omdat je 'ns een
plaatje draait. Met m'n schilderijen is
het precies zo, ik wil niet een soort
kick van mezelf overbrengen, met lan
ge nawerking en zo. Dit (hij wijst naar
z'n „gezelligheidsmeubels" van plas
tic) zijn dingen die gewoon even in
ogenschouw genomen moeten worden
en waar verder geen verhaal bij komt
en dan loop je verder. Net als bij V. en
D., zo'n prullenmandje van namaak-
meeste bezighouden, van vorm ver
anderen voor zij beantwoord zijn;
dat er andere in hun plaats komen
en dat juist het vorderen-in-de-ont-
dekking zélf de begrippen zal on
dermijnen, die we nu moeten ge
bruiken om onze vraagstelling on
der woorden te brengen.
(Oppenheimer, maart 1955).
In vergelijking met kosmische ver
houdingen van ruimte en tijd kun
nen we zeggen dat beschavingen uit
het tweede millennium v. Chr. v .o-
als de Grieks-Romeinse), het /ier-
de millennium v. Chr. (zoals van
de oude Egyptenaren) en van het
eerste millennium van de christe
lijke era (zoals onze eigen bescha
ving) eikaars tijdgenoten zijn.
(Toynbee, Civilisation on
Trial, 1946).
Ik ben allang Napoleon geweest
en Alexander is een schim in mij.
(Gerrit Achterberg, „Eury-
dice", 1944).
Ik ben Homerus geweest, weldra
zal ik niemand zijn zoals Odysseus
weldra zal ik de hele wereld :ijn:
dood.
(Borges' „De onsterfelijke").
Ik ben een onder Agamemnon ge
sneuvelde Griek.
(Corinth in Mulisch" „Het
stenen bruidsbed")
Als ik welke bladzij ook van nu,
zou kunnen lezen op de wijze waar
op men haar in het jaar 2000 zal le
zen, dan zou ik nu al de hele lit
teratuur van het jaar 2000 kennen.
(Jorge Luis Borges in „In-
quisitiones" 1925).
Poëtische objectiviteit is er al
leen in de opeenvolging en aaneen
schakeling van al die subjectieve
elementen waarvan de dichter, tot
de nieuwe orde doorbreekt, niet de
meester maar de slaaf is.
(Paul Eluard, La Rose publi-
que, 1934).
„Ik geloof niet aan de side (volk
van elven), maar daarom hoef ik
toch nog niet lomp tegen ze te we
zen?
(Antwoord van Iers oud
vrouwtje bij een folkloristi
sche enquête. Geciteerd in
openbare les van dr. Maartje
Draak, 22 februari 1944, Am
sterdam).
Niemand zegt: ik houd van Du-
buffet, al zou hij maar honderd
franken waard zijn.
(Maurice Rheims, veiling
meester, Parijs)
meer afwijzen, de weigering het eigen
vertrouwde door dit negativisme te la
ten provoceren, voor de pop-mensen
een versterking betekent. Zij zouden
die „weigeraars"- in gips willen gie
ten en exposeren. Dat doen ze trou
wens
pantervel. Dat is, geloof ik, een sta
tussymbool. Ik wil óók statussymbo-
en maken, dingen die hol zijn, niks.
Hoe vind je Metten Koornstra's ver
sieringen bij het Boekenbal?
Ik heb met 'm gewerkt in zijn ate
lier aan de Amstel. Hij decoreert een
feest dat er gaat komen, Boekenbal.
Ik versier niets, leegte. Mijn werk is
hol, niet vol, zonder nawerking, pre
tentieloos.
Vind je het leven zinloos?
Ik vind het leven fijn, ik vermaak
me best. 't Gaat om het ogenblik,
't Ogenblik dat misschien de beroering
voor het leven maakt dus.
Geloof je in kunst?
Jawel, jawel. Maar alleen als toe
schouwer. Ik weet niet of het mogelijk
is, maar ik zou mijn eigen.superkitsch
ook graag als toeschouwer maken.
Hoe is 't begonnen?
Ik woonde in Brielle naast een grote
plasticfabriek. Daar kreeg ik leuke
grote stukken. Nou, dan ga je lang
zaam over op bestaande artikelen als
teiltjes, emmertjes, bakjes, kinder
speelgoed, alle dingen uit het waren
huis. Ze hebben wel eens gezegd dat
ik totems maak, magische totems van
de twintigste eeuw. Maar dat zegt mij
niet veel. Dit wèl, kijk (hij pakt een
stuk chroom). Dat is geen chroom, dat
is plastic. Zulke dingen zie ik meteen.
Ik wéét 't gewoon. Ik vergis me nooit,
op een afstand niet eens. Ik weet wat
plastic is. Als mijn dingen tussen het
plastic van een warenhuis zou staan
zelfs als ik dezelfde teiltjes, prul
lenmanden en emmertjes zou maken
en men zou het verschil in uitgangs
punt kunnen zien, dat zou geweldig
zijn. Ik zou nog geperfectioneerder
gaan werken. Mgar, ik bedoel, dat zal
wel nooit. Ik zou dan alles van het wa
renhuis zelf willen maken. Je komt op
hetzelfde uit, maar langs een andere
weg. Ik zou me anoniem hebben ge
maakt.
Ton Neelissen