Mi HetsUummt Ifmuidet m 4 8 m 17 Een kerstverhaal voor kinderen door Paul Biegel winnaar van de Kinderboekenprijs 1965 Paul Biegel HET KERSTVERHAAL y>A/\/W\/WVMWW%#\AA/WWWWWWWWWWW%AAA#WWWWWVl\A»tA/»AAAA^VWWVW\A#WWVW%A/%#»A#WVWWWW»A#WWW»AAA#W%AAAA»WWV%A/WWWWWWI#WWVWWW%A#W^ DE KEIZER was een lastige kei zer. Nukkig, driftig en schreeu werig. Het vorig jaar wilde hij Kerstmis al in oktober vieren, met een kerstboom die iets heel bijzonders moest zijn. Daartoe tuigden de lakeien een danseres als boom op, en het arme meisje heeft zo de hele avond dood stil op één teen moeten staan. Wat zou het dit jaar worden? Gelukkig niets in oktober. Niets in november, nog niets op twee en twin tig decembermaar toen, op de avond van de vier en twintigste, beuk te de keizer met zijn zware gouden kroon op de eikenhouten tafel en riep: „Ik wil het kerstverhaal horen!" „Maar Sire", antwoordde de eerste lakei bevend. „Dat kent u toch al?" „Kennen?" riep de keizer. „Kennen? Ik wil het hóren!" „Pardon sire, welk kerstverhaal be doelt u eigenlijk?" vroeg de tweede la kei onderdanig. „Versta je me niet?", schreeuwde de keizer. „Hét kerstverhaal zei ik". „Maar-maar-maar welk is hèt-hèt- hèt?" stotterde de derde lakei lijk bleek. De keizer smeet zijn gouden kroon op de spiegelgladde vloer, zodat het ding kletterend door de zaal sprong en in een hoek tegen het gordijn plofte. „Ga het zoeken!" bulderde de keizer. De lakeien vlogen naar de hoek, raapten met hun drieën tegelijk de kroon op en kwamen er op een deftig drafje mee aanzetten. „Ik bedoel het verhaal!" schreeuw de de keizer, purper van woede. „Zoek het kerstverhaal en vertel het me. On middellijk. Mars!" De lakeien zetten de kroon neer en verlieten achteruitlopend de zaal, die pe buigingen makend, zodat ze buiten in de gang over elkaar heen vielen. „Phoe" sprak de eerste lakei. „Boe", sprak de tweede. „Foei-foei-foei", stotterde de derde. Daarop begaven ze zich naar de kei zerlijke bibliotheek en begonnen in alle kerstboeken te bladeren om hét kerst verhaal te vinden. EEN UUR LATER klopte de eer ste lakei bescheiden aan de deur van de troonzaal en trad binnen. Hij plaatste een gouden krukje met geborduurd zittinkje op enige afstand van de troon, ging erop zitten, sloeg het grote boek dat hij in de hand hield open en legde het op zijn satij nen knieën. „Houd op met al die poes-pas en begin!" beval de keizer. De lakei zette een lorgnet op de neus en begon statig voor te lezen: „Het was een bitter koude nacht. De sneeuw viel in dikke vlokken omlaag en het vroor dat het kraakte. Over het eenzame bospad liep een rendier en trok hijgend een zware slee, waar op de kerstman „Kwatsch!" riep de keizer. „Ik wil kerst, en geen kerstman". Ga in de hoek staan. De eerste lakei verloor zijn deftig heid niet. Hij legde het boek neer, nam zijn lorgnet af, stond op en schreed met keurige passen naar een hoek van de zaal waar hij in de hou ding ging staan, met zijn neus in het gordijn. ENKELE MINUTEN later klopte de tweede lakei aan, trad bin nen, ging op het krukje zitten, sloeg zijn boek open en begon te le zen: „Er was eens een boompje, dat had groene blaadjes die in de herfst rood werden en daarna geel en tenslotte af vielen. Toen werd het boompje toch zo treurig. Het dacht: had ik toch naal den, dan zou ik in de winter niet kaal zijn en een kerstboom kunnen. „Kwatsch!" riep de keizer. „Ik wil kerst, en geen kerstboom! Ga in de hoek staan!" Ook de tweede lakei stond gehoor zaam op en liep naar de tweede hoek van de zaal, waar hij rechtop ging staan, met zijn neus tegen het bloe met jesbehang. i\iitW Un fop Mui ui}.1 .En nu vloog de oude keizer overeind. EVEN LATER verscheen de derde lakei. Hij had een klein stoffig boek je gevonden; hij bleef staan en begon meteen voor te lezen: „Lang ge-ge-geleden leefde er eens een boe-, een boe-, een boerenzoon, en die had in zijn hoe-, hoe-, zijn hoen derstal een heleboel dieren. Maar toen het december werd, dacht hij ineens: ik heb geen kerst-, geen kerst-, geen kerst-" „Ah", sprak de keizer. „Net als ik. Dat begint er op te lijken. Ga door". „Geen kerst-, geen kerst-, geen kerstgans". De keizer werd paars. „In de hoek!" brulde hij. En ook de derde lakei ging stram in de hoek staan, met zijn neus tegen het schilderij van de vorige keizer. TOEN WERD de lijfwacht opge trommeld. De kapitein verscheen aan het hoofd van zijn man schappen, stelde zich op voor de troon, .Er was eens een boompje. salueerde en sprak: „Present majes teit". „Ik wens het kerstverhaal", beval de keizer. „Ga het onmiddellijk zoeken". „Het kerstverhaal zoeken", ant woordde de kapitein. „Jawel majes teit". Hij salueerde opnieuw en mar cheerde met zijn mannen de troonzaal uit. Nu doorzocht de lijfwacht het gehe le paleis. Niet alleen de bibliotheek, ook alle andere vertrekken. Van de hofdames, de poetsknechten, de vaten- wasmeiden, de kamerdienaren, de koks en de stalmeesters werden door zocht. Alle boeken waar een kerstver haal in stond, werden verzameld en in optocht naar de keizer gebracht. „Lees voor!" snauwde de keizer. De kapitein salueerde en begon in het eerste boek. Maar dat verhaal ging over een kerstpudding en de kei zer rukte de kapitein het boek uit de handen en smeet het tegen de muur. De kapitein salueerde en nam het vol gende verhaal. „De Kerstkrans" heet te dat, en de keizer schopte het boek tegen het plafond. Zo ging het maar door. De kerstroos, de kerstkaars, de kerstmannenmutse- makersknecht. „Kwatsch!" schreeuwde de keizer, de boeken een voor een wegsmijtend. „Namaak! Ik wil het echte, ga het zoeken, onmiddellijk! Ik wens het van avond te horen!" „Vanavond te horen", antwoordde de kapitein en marcheerde saluerend weg. Maar in de deuropening botste hij tegen de oude keukenmeid aan, en die riep: „Waar blijven de lakeien om de soep op te dienen?" „Soep?" bulderde de keizer. „Wie durft daar over soep te spreken? Ik wel geen soep. Ik wil het kerstver haal!" Maar de volgende was een poets knecht die het alleen maar over de herders had en hen ruwe dingen liet zeggen, en daarna kwam er een hof dame die het in dichtvorm deed, maar telkens vroeg de keizer „En toen?" Dan kwam er geen antwoord en hij liet ze tegen de muur staan. Tenslotte verscheen een groepje hovelingen dat gauw een kerstspel had ingestudeerd voor de troon. Ze voerden het op met een echte os en een echte ezel, maar de keizer riep: „Kwatsch!" Namaak, 't lijkt er niet op! Tegen de muur met jullie. De volgende!" DE OUDE keukenmeid kon niet lezen of schrijven. Ze droeg een vette voorschoot, ze had glim mende wangen en dikke rode armen. „Nou nou", zei ze. „Het kerstver haal!" Ze waggelde naar voren. „Bedoelt u Maria en Josef in de stal met het kind in de kribbe en de her ders er omheen?" vroeg ze. „Aha!" riep de keizer. „Vertel het me „Nou", zei de keukenmeid. „Dat. kent u toch zeker?" „Vertel het me!" bulderde de keizer, en de lijfwacht drukte de keukenmeid op het gouden krukje met het ge borduurde zittinkje. „Nou, Maria en Josef moesten naar Bethlehem", begon de dikke meid be vend. „Maar 'twas overal vol en zo kwamen ze in de stal, en daar kreeg zij haar kindje en ze legde het in een kribbe op een beetje stro want ze had niet anders en toen kwamen de her ders en toen „en toen?" vroeg de keizer bars. „Nou toen.toen niks" stamelde de keukenmeid. „Dat is 't". ,,'tHele verhaal?" riep de keizer. De keukenmeid knikte. „Lijkt nergens naar!" schreeuwde de keizer. „Ga in de hoek staan!" De keukenmeid gehoorzaamde en ging in de vierde hoek van de zaal staan, met haar neus tegen de scheur kalender. „Zoek een andere verteller!" beval d keizer schreeuwend. „Onmiddellijk. Mars!" De lijfwacht marcheerde weg en kwam even later terug met een hof dame die dadelijk ging zitten en begon te vertellen. Ze had een mooie stem en weidde lang uit over de mooie blau we sjerp van Maria en het prachtige gezang van de engelen. „En het kindje lachte zo lief", sprak ze. „En toen?" vroeg de keizer. De hofdame schokte overeind. „Vond u het niet mooi?" vroeg ze. „Nee", antwoordde de keizer. „Tegen de muur! De volgende". Nu verscheen een kamerdienaar die uitvoerig beschreef hoeveel moeite Jo sef deed om toch een plaats in een der herbergen te krijgen, hoe koud het was in de stal en hoe de dikke tranen over de verweerde rimpels van de herdersgezichten biggelden. „En toen?" vroeg de keizer knorrig. „De geschiedenis is uit, majesteit", sprak de kamerdienaar plechtig. „Nonsens", riep de keizer. „De vol gende!" rAAR ER WAS niemand meer in het paleis. De hele hofhouding [stond in de troonzaal met de neus tegen de muur, de lijfwacht stond stram in de houding, met de ka pitein saluerend aan het hoofd, en het bleef doodstil. „Ik wens het kerstverhaal!" bulderde de keizer. „Het echte!" Maar het bleef doodstil. Jawel, totdat er voetstappen klonken in de gang, de deur geopend werd en een oude soldaat binnentrad. Hij droeg versleten schoenen en een grote vaal grijze jas hing over zijn schouders. „Geen mens bij de poort", sprak hij. „Geen_mens bij de achterdeur, geen mens bij de binnendeur, niemand in de keuken, niemand in de gang, dus ik dacht „Scheer je weg!" riep de keizer. „Maar ik wou vragen of" „Verdwijn, mars!" schreeuwde de keizer. onderdak in de keuken", sta melde de oude soldaat. „D'r uit! Ik bedoel, kom hier!" bulderde de keizer. „Kom hier en ver tel het kerstverhaal". De soldaat strompelde tot voor de troon. Hij keek de keizer aan en zweeg lange tijd. Toen sprak hij: „Och sire, wat wilt u van een oude soldaat, die moe is van de oorlog en moe van het marcheren? Het kerst verhaal? Ik heb een heel leven achter de rug van gaan en staan, van slapen in het koude veld en van dode kame raden. Ik heb het zoete geproefd van de overwinning en het bittere van de nederlaag. Wilt u van mij het kerst verhaal? Mijn schoenen zijn gebarsten en mijn jas is versleten, hoe kan ik vertellen over wollen schaapjes en zin gende engeltjes?" HET WAS doodstil geworden in de troonzaal. „Maar wat is het kerstverhaal?", vervolgde de oude soldaat. „U bent een machtig keizer. U beveelt en ieder doet wat u zegt. Ik zie ze hier alle maal staan met hun neus tegen de muur, als gehoorzame onderdanen, en zie: het kerstverhaal gaat ook over een keizer. Over de keizer der keizers, over de allerhoogste, die van zijn troon afkwam om mens te worden onder de mensen. Om een leven te leiden van gaan en staan, van slapen in het koude veld, in een versleten jas, in gebar- .Toen sloeg hij de soldaten- mantel om zich heen. sten schoenen. Een leven van bitter en zoet". „Maar", ging de soldaat verder, „is dat een verhaal? Als u vraagt: En toen?, dan zeg ik: kom van uw troon af, machtige keizer en wordt mens on der de mensen. Dan zult u het kerst verhaal kennen." De soldaat zweeg, en 't bleef even stil in de troonzaal. Toen greep de kei zer naar zijn gouden kroon en smeet hem met zoveel kracht op de vloer als hij nog nooit had gedaan. Alle hovelin gen langs de muur draaiden zich ont zet om. „Brutale luis! schreeuwde de kei zer. „Hoe durf je zo tegen mij te spre ken? Verdwijn van hier, onmiddellijk. In looppas!" De soldaat haalde de schouders op. „Schiet op. Mars!" bulderde de kei zer. De soldaat haalde opnieuw zijn schou- lers op, keerde zich om en begon lang zaam naar de deur te strompelen. „Donder en bliksem!" brulde de kei zer, paars van woede. „Ik zei: loop pas!" Maar de soldaat scheen het niet te noren, en nu vloog de keizer overeind, sprong de drie treden van zijn troon af en rende de soldaat achterna om hem het paleis uit te gooien. „Dat zal je voelen!" riep. hij, maar vreemd genoeg kon de keizer hem niet te pakken krijgen. Telkens wanneer hij meende de soldaat een stoot in de rug te kunnen geven, was deze juist weer iets verder dan hij dacht. „Ik zal je!" schreeuwde de keizer door de lange gang. Hij gooide zijn zware 'hermelijnen mantel af om zich beter te kunnen bewegen en vloog de strompelende soldaat achterna. Maar deze ging door de keuken, de achterdeur én de poort uit, zonder dat 'de keizer hem een duw had kunnen ge ven. IN MACHTELOZE woede holde de keizer verder, de grauwe, schimmige figuur achterna, maar de afstand tussen hen werd steeds groter en tenslotte verdween de strom pelende man geheel uit het gezicht. Toen bleef de keizer hijgend staan. Een koude wind blies door zijn dun ne onderkleren en hij begon te bibbe ren en te klappertanden en met zijn knieën te knikken. „Ik. heb het koud! schreeuwde hij. Maar niemand hoorde hem. „Breng mijn mantel!" schreeuwde hij. Maar niemand kwam. Hij begon weer te lopen en dwaalde verder en verder. Hij werd kouder en kouder, en zijn woede koelde. Toen hij struikelde en viel. Het was de ver sleten jas van de soldaat, die op zijn weg lag. „Ai", mompelde de keizer. „Ai, ik ben gevallen. Van mijn hoge troon af ben ik gevallen". Toen sloeg hij de soldatenjas om zich heen en strompelde langzaam te rug naar het paleis. De eerste, de tweede en de derde lakei, de oude keukenmeid, de hofda mes, de kamerdienaren, de poets knechten en alle andere hovelingen stonden nog steeds tegen de muur toen de keizer weer in de troonzaal verscheen. En omdat er geen schreeu wend bevel klonk, draaiden ze een^ voor een voorzichtig en nieuwsgierig het hoofd om. Daar stond hun heer en meester, de lastige en nukkige keizer, gehuld in een grauwe, versle ten jas. Hij sprak: „Het is kerst avond. Ik wens het feest met u allen aan tafel te vieren, en ikzelf zal het kerstverhaal vertellen". Zo gebeurde. En welk verhaal dat was, weet ieder die ooit van zijn eigen troon is gevallen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 41