WESTMINSTER ABBEY NEGENHONDERD JAAR „De beweging van Vijftig" CENTRUM DER ANGLIKAANSE RELIGIE VOERT JUBILEUM ACTIE ROND DE OECUMENE M Onze litteraire revolutie in beeld en citaat Litteraire Kanttekeningen VRIJDAG 31 DECEMBER 1965 Erbij 22 DE DEKEN EN HET KAPITTEL van Westminster hebben het thema „Eén Volk" gekozen voor de viering van de 900ste verjaardag van de Abbey, gezien de schrijnende nood waarin de tegenwoordige wereld ver keert en met het oog op het Evangelie dat wij gehou den zijn te verkondigen en waarnaar wij ondanks onze tekortkomingen trachten te leven. Onze wereld heeft verzoening nodig. Het is nog steeds een zeer ver deelde wereld. Deze wereld wordt, afgezien van een kleine onpartijdige sector, verdeeld in twee gewapen de politieke en ideologische kampen. Er heerst een misschien nog ernstiger verdeeldheid door rassenver schillen. Bovendien zijn deze twee groeperingen, de politiek-ideologische en die van rassenverschil, voort durend onderling in actie, waardoor de eenwording der mensheid nog meer wordt bemoeilijkt. ff Dan is er nog de verdeeldheid tussen bevoorrechten en minder bevoorrechten, tussen hen die zich in weelde baden en hen die honger lijden, tussen „bezitters" en „niet- bezitters". Daarenboven bestaat er verdeeldheid op godsdienstig ge bied. Ondanks de negentiende- eeuwse zendingsleuze „De wereld voor Christus in deze generatie" en de verbazingwekkende verbrei ding van het christendom door mo derne missie-activiteit, zijn er menselijk gesproken geen tekenen die wijzen op een soort verovering van de wereld door het christelijk geloof die het negentiende-eeuwse optimisme misschien had verwacht. De oude niet-christelijke geloven hebben een herleving doorgemaakt en wat wij thans zien is niet zozeer een verovering van het ene geloof over het andere alswel een weder zijdse confrontatie van deze gelo ven en het begin van een samen spraak. Tegelijkertijd heeft er een numerieke toename plaats in som mige vreemde sekten en de Pink sterkerken verheugen zich in een vitaliteit die de meer orthodoxe kerken zozeer missen. De gods dienstige verdeeldheid is echter tweevoudig. Zij ligt tussen het christendom en de andere histori sche geloven van het mensdom en ook binnen het christendom zelf. Daarom is, waar wij ook kijken, de verzoening van de mens met zijn broeder, zowel binnen als buiten de Kerk, dringend noodzakelijk. Achter dit falen van de mens om de eenheid te verwezenlijken, waarvoor hij werd geschapen, ligt zijn deels bewuste, deels onbewus te vervreemding van God, ofschoon hierover meer te zeggen zou zijn dan hier mogelijk is en het een ge compliceerde aangelegenheid is, want vervreemding van georgani seerde godsdienst is niet beslist ge lijk aan vervreemding van God, C. J. E. Dinaux OP 28 DECEMBER bestond de Westminster Abbey 900 jaar. Het bouwwerk werd gesticht door Koning Eduard de Belijder in 1065. Begin december hebben de Deken en het Kapittel een jaar van herdenkingsdiensten in geluid onder het thema „Eén Volk". In bijgaand artikel zet de Deken van Westminster uiteen waarom dit thema werd uitge kozen. evenmin als elk erkend atheïsme ongeloof behoeft te zijn. Ons thema „Eén Volk", is gericht op deze noodzakelijke verzoening tussen de mensen onderling binnen hun nationale en godsdienstige groepe ringen en de verzoening van de mens met'God. Dit is echter niet meer dan ons werd opgedragen te verbreiden. God heeft geschapen uit één bloed alle mensen en alle volken om op aarde te leven", „Gij zijt broeders". „In Christus is geen jood of heiden, Griek noch barbaar, man noch vrouw, slaaf noch vrij man" „Gij zijt allen één in Jezus Christus". „Christus stierf", staat in het Evangelie van Johannes, „opdat hij de kinderen Gods die verspreid waren kon verenigen". Bovendien geloven wij dat dit Evangelie der Verzoening is ge worteld in het Karakter en Wezen van God, de grote Drie in Een. DIT ALLES IS niet in 't bijzonder op de Westminster Abbey te betrek ken, natuurlijk. Het is de gemeen schappelijke taak van alle Christenen en alle kerken en ofschoon hun visie op de menselijke situatie verschilt van die van de Christenen is het tevens de taak van alle mensen die van goede wil zijn, of zij nu humanisten, agnosti ci of atheïsten zijn. Wij allen zijn ge roepen om een nieuwe wereldorde op te bouwen en ofschoon onze opvattin gen wellicht verschillende methoden voorschrijven om de mensheid tot een eenheid te brengen en deze methoden ook weer ernstige verdeeldheid kun nen veroorzaken, is er tegenwoordig een algemeen besef van „éénzijn" bij het mensdom, en in het christendom een algemeen besef van eenheid van alle christenen in de onverdeelde Topviolisten op de plaat: Arthur Gru- miaux in Bachsonates (Philips) en Isaac Stern in Mozartconcerten (C.B.S.). Ver der aankondiging Golden Guinea Series, niet zo geweldig. EEN FRAAI UITGEVOERDE cassette met een vierkleuren cover van oude instrumenten uit het Haagse Gemeentemuseum geeft uiterlijk vorm aan een platenpro- duktie voor fijnproevers: de zes Sonates voor viool-solo en clave- cimbel van Bach, voorbeeldig uitge voerd door Arthur Grumiaux en Egida Giordani Sartori, en door Philips evenwaardig vastgelegd. Een bijvoegsel geeft in drie talen muziekhistorische informatie van de hand van Hans Joachim Moser, full-page foto's van de executan ten en reprodukties van portretten van Bach en van het titelblad. Deze bijlage is echter vooral waardevol omdat ze de volledige notentekst van de zes sonates bevat hetgeen het luistergenot voor velen zal ver hogen. Grumiaux' spel valt op door de evenwichtige, zangerige frase ring die nergens de perken van deze in feite lineaire muziek te buiten gaat, maar ze integendeel duidelijk omlijnt. Het aandeel van zijn part ner verenigt stijlzuiverheid met fantasie. Een uitgave van klasse. (Philips A 02349/50 L.) EVENEENS VIOOLSPEL van de eerste rang biedt een CBS-plaat waarop Isaac Stern twee vioolcon certen van Mozart speelt, begeleid door het Columbia Symphony Or chestra onder leiding van George Szell. De twee concerten zijn die in Bes, het eerste van de vijf die Mo zart als concertmeester van de Salzburgse hofkapel componeerde, en het vijfde, in A, resp. KV 207 en KV 219. Ook hier wordt men ge troffen door het feit dat een inter nationale virtuoos als Isaac Stern die zijn naam in de eerste plaats gemaakt heeft met de „grote" vioolconcerten op de officiële po dia, een fijne, geciseleerde stijl ont plooit in deze solo-werken die dich ter bij de galante serenade staan dan bij de breed-aangelegde rheto- riek van latere composities onder dezelfde naam. De dirigent, Szell, is een perfectionist wat een deugd is in dergelijke muziek waarin een strikte eensgezindheid in de details eerste voorwaarde is. (CBS 72179). DE ONDER HET MERK „Gol den Guinea Series" uitgebrachte platenreeks is, althans te oordelen naar de drie exemplaren in mijn bezit, niet van een gouden kwaliteit. Op alle drie platen, door verschil lende ensembles met zeer uiteenlo pende muziek gevuld, is de klank rijkelijk droog. Jammer van de uit voeringen die een beter lot verdie nen. Het ggat om: een plaat met Vivaldi, gitaarconcert en concert voor viola d'amore en luit, op de keerzijde Pergolesi, Salve Regina en Vioolconcert in Bes, door het Anglian Ensemble onder leiding van John Snashall (GGC 4041;. Schubert, Derde en Zesde Symfo nie, door het Symfonieorkest van Haifa, dirigent Sergiu Comissiona (een Caravelle van Sabena is pro minent op de hoes, betaalt de maatschappij mee?) (GGC 4027). En, zelfde orkest zelfde dirigent, een verzamelplaat onder de noe mer „Jewish Prayers", vier wer ken geïnspireerd op de joodse li turgie, te weten Kol Nidrei van Max Bruch, voor cello en orkest, een stuk dat eertijds in de concert zaal nogal opgang maakte maar nu minder genietbaar door zogenaam de Oriëntaalse nostalgie, Yiskor voor altviool en orkest van Oedoen Partos, directeur van het conserva torium te Tel Aviv, bewijzend dat een elegische toon nog geen obli gaat pathos behoeft op te leveren, Ravels Kaddisj, eigenlijk een lied, hier in een zetting voor vioolsolo gespeeld waardoor het een beetje zwijmelig wordt, Milhauds Zeven- armige Kandelaar dat de zeven feestdagen van het joodse kalender jaar vertolkt, en tot slot het volks lied van de staat Israel, „Hatik- vah". (GGC 4015). Sas Bunge Christus van wie wij geloven dat hij de Mensenzoon en de Zoon Gods is, het middelpunt van het leven op deze wereld zowel als het middelpunt van het leven van de Kerk. Tegelijkertijd heerst de dreiging van wederzijdse vernietiging die de volkeren over el kaar kunnen uitstorten wanneer deze eenheid niet wordt bereikt en besten digd. IN ONZE ZEER bijzondere functie in de Westminster Abbey willen wij, bij het 900ste jaar van de Abdij door on ze aanwezigheid en ons gebed de een heid in Christus trachten te verkrij gen, een eenheid die reeds mogelijk werd gemaakt door het offer van Christus („Hij stichtte vrede door het bloed van zijn kruis), een eenheid die wij alleen door verzoening deelachtig kunnen worden. Door deze intentie na te streven, hebben wij zekere (onver diende) voordelen. Wij hoeven de mensen niet over te halen de Abdij binnen te gaan. Zij ko men, bij duizenden. Deze duizenden stellen ons voor een groot probleem, want hoe zullen wij hen ontvangen, hoe zullen wij hen deel laten hebben aan wat de Abdij is, hoe zullen wij het Christelijk geheim aan hen mededelen? Deze duizenden komen uit de hele we reld, uit alle delen van de (uiterlijk verdeelde) christelijke kerk, uit alle andere geloofsrichtingen en dan zijn er nog de tallozen, „ik weet het niet"- zeggers. In deze situatie moeten wij loyaal anglikaans zijn en zullen dit ook steeds blijven, maar we zullen nooit sekta risch worden. Zonder doctrinaire vaag heid moeten wij oprecht oecumenisch zijn. Wij moeten trachten de affectie die zovele duizenden voor de abdij koesteren en de attractie die zij vormt, ook al is die dan louter „toeristisch", te „kapitaliseren" onder God voor het Koninkrijk Gods. Zij zullen binnenko men in het roemruchte en prachtig gerestaureerde gebouw dat, zo mogen wij wel zeggen, zelf bidt, met zijn ho ge bogen. Zij moeten „thuis" zijn in de Abdij. Zij moeten zich ervan bewust worden dat, ofschoon niet alle mensen tot onze kerk behoren, zij allen God toebehoren. Zij moeten zich bewust worden van fundamentele menselijke eenheid, ongeacht huidskleur en geloof wanneer zij deze grote kerk binnen gaan. Zij moeten worden verwelkomd met een gedrukte tekst in hun eigen taal. Het goeddeels onuitgesproken ge bed moet voor hen worden uitgespro ken en dit gebeurt in de vorm van van de kansel geleide gebeden door een van de geestelijken van de Abdij en tevens via een systeem van luidspre kers ieder uur van de dag. Door een groot aantal diensten zal dit jaar wor den getracht alle mogelijke groepen mensen uit onze nationale en religieu ze samenleving tot die eenheid te bren gen die reeds bestaat in Christus de Heer van alle leven en hun activitei ten te richten op het Koninkrijk Gods. De expositie „Eén Volk" in het Chap ter House is ook voor dit doel inge richt en bekende organisten van alle christelijke richtingen zullen zich, met dit doel voor ogen, doen horen. DE WESTMINSTER Abbey, die zon der verdienste onzerzijds, reeds het r//////S//S/////S///////////S/////////////////S/////////////////////////////S//S///////////////////S/////SSSSS//////S//////////S//i HET TIENDE SCHRIJVERS PRENTENBOEK (uit gegeven door het Nederlands Letterkundig Museum en in de handel gebracht door Uitgeverij De Bezige Bij) is niet alleen een litterair-historische „documentaire" van „De beweging van Vijftig" geworden, het is een verzichtbaarde biografie, een grandioze strip, een fil mische veraanschouwelijking, precies wat het zijn moet om in beeld en citaat de dynamiek te registreren (vastleggen kan men zoiets niet!) van de poëtische re volutie, die na de tweede wereldoorlog is losgebarsten in de parken van de Nederlandse letterenhof. „Er is 'n lyriek die wij afschaffen" dat was het startschot, het „neen" tegen een dichtkunst die door de breuk in de tijd, de radicale versplintering van het historisch-tra- ditionele „wereldbeeld" voor de jongeren niet meer aanvaardbaar was; een neen dat moest worden waarge maakt door het „ja" van een „andere" poëzie. Zo lang zamerhand is het nu wel doorgedrongen dat de inzet van deze omwenteling niet een litteraire affaire was, maar een levensnoodzaak, een panische krachtmeting met de dodelijke verstarring allerwegen. Het hoeft al lemaal niet te worden herhaald, men weet het nu wel of niet? Men kon weten hoe uit de as van Hirosjima de fenix van het compromis herrees onder de progres sieve dekmantel, en men kan weten dat die gerucht makende, militante, eigenzinnige bende van vijftig, als er van een „positieve levenshouding" (akelig cliché woord) gesproken kan worden, intussen en desondanks door alle barrières is heengebroken om met het „woord" het leven-als-leven terug te vinden, naakt en wel. Ze zijn zo zachtjes aan èrkend, die jongens van vijftig, maar zijn ze nu ook, afgezien door jongeren van een zelfde levensklimaat, werkelijk hèrkend? Heb ik ze volledig herkend, hebben de ouderen van mijn gene ratie hun vooroordelen, hun afweer-uit-zelfbehoud, hun angst voor het „andere", het nieuwe, het wordende, eerlijk opzijgezet, zich zonder voorbehoud opengesteld en hun zekerheden geriskeerd? IK WIL niet proberen hier een om schrijving te geven van het radicale poëtisch experiment der Vijftigers, Jongeren, rechtstreeks betrokken bij deze „Umwertung der Werte", hebben in de vorm van minfesten, polemieken en uiteenzettingen zich gewaagd aan een toelichtende kwadratuur van de avantgardistische cirkel: Simon Vinken oog in zijn inleiding tot de eerste ver zamelbundel van de Vijftigers („Ato naal"), Paul Rodenko in zijn boekje „Nieuwe griffels, schone leien" en „Tussen de regels", Gerrit Kouwenaar in zijn voorwoord bij „Vijftigers" en in verschillende artikelen, de helaas, he laas overleden Jan Walravens in „Waar is de eerste morgen?", en heel wat essays hielden zich met het revolutio naire fenomeen van de „experimentele poëzie" bezig, heel informatief vaak, heel explicatie! soms, maar eigenlijk toch nooit meer behelzend dan vinger wijzigingen en aanduidingen voor poë zielezers die onvoorwaardelijk bereid zijn zich in dit woordavontuur der ont dekking te storten. Meer dan dat is trouwens niet mogelijk. Wat deze poë zie ervarenderwijs exploreert en niet als RESULTAAT van een ervaring in versvorm giet, zoals de traditionele dichtkunst kan alleen door mee-er- varen, door mee-dichten van het zoge- genaamde experimentele gedicht on dergaan en tot belevenis worden. ALS SIMON VINKENOOG in zijn bondig geformuleerde voorwoord bij dit tiende Schrijvers Prentenboek schrijft dat deze dichters „aan het woord de positieve energie wilden her geven" en dat „hun woord wordt herkend als een werk- en leefwijze: de eigen ondervinding, het leven dat poëzie is, proefondervindelijk", als hij deze explosie van vitale oor-spronke- lijkheid een „existentiële daad" noemt, dan raakt hij, die zich van het begin af met de vezels van zijn bestaan be trokken voelde bij de woord-revolutie van een uitbrekend mens-zijn, de kern van de kettingreactie die de Vijf tigers hebben ontketend in hun poëzie betekent uit een verloren verleden en de verkennende immigratie in nieuw levensland. Maar wat in die gedichten als het „gedichten" zijn en niet kreten, roepstemmen, spraakbeelden, codewoorden uit het onderbewuste, echo's van inboorlingenstemmen, taai- seinen uit niemandsland, herkennings tekens uit een „nieuwe wereld", anders gezegd: woord-uitdrukking van een an dere orde wat in die experimentele uitingen gebeurt en voortgaat te ge beuren, is alleen verstaanbaar in en door hetgeen er geschreven staat als een registratie van levensgewaarwor dingen. Ouderen moeten wat zij poëzie noemden als het ware uitschakelen (wat iets anders is dan verwerpen of verloochenen), ze moeten anders luis teren, anders „lezen" en misschien, waarschijnlijk zelfs, is dat alleen mo gelijk als ze buiten hun verworven do micilie treden met achterlating van hun cultuurtraditie en zich in het on bekende wagen als wijlen Columbus, hedendaagse ruimtevaarders, diepzee duikers, in ieder geval los van het formalistisch denken, los van verdor de conventies, doodgeprate woorden, gladgestreken leuzen. IN DIT PRENTENBOEK werd een foto opgenomen van Remco Campert, gezeten op een bank in een soort bistro- tuin in Chantilly, te midden van lege blikken, afval, vuilnis: „Red mij van het verval,/het vuilnis en de brand netels Ader melancholie". Die versre gel was en zo kan men er bij wijze van citaat vele vinden in deze docu mentaire een noodkreet en een strijdroep: zij, die Vijftigers, zouden zichzelf wel redden uit de jongle, hun desnoods, zich gevreesd, „verdacht", gehaat maken als het moest, maar het leven uit de woorden oproepen dwars tegen alle dood in. Men hoeft niet lief te gaan doen met de „experimentelen" nu het allemaal wel „mag". Zonde bokken genoeg trouwens, onder de „Zestigers". Maar tóén, in de eerste naoorlogse jaren van „Reflex" (or- De Westminster Abbey (links op voorgrond, onder de Big Ben) wordt het hart van een oecume nische actie ter viering van het 900-jarig bestaan. middelpunt is van grote mensenmenig ten, zal zijn leven, zijn waardigheid, zijn lering, zijn herstelde schoonheid aanwenden als middel voor dat grote doel in het menselijk leven, de verzoe ning met elkander en met de Schep per, een verzoening die nodig is om niet verloren te gaan. Dit gebeurt met speciale intentie dit jaar omdat wij geen dringender noodzaak kennen die tegelijkertijd zo dicht staat bij de be hoefte van de mens en bij de essentie van het Evangelie en ook omdat wij ons rekenschap geven dat in het re ligieuze en nationale leven van ons land de Westminster Abbey een bijzon der centrale positie heeft gekregen. Deze positie rechtvaardig, vol ver trouwen en met verbeeldingskracht in te nemen, is de verantwoordelijkheid waarnaar wij zullen worden beoor deeld. Eric S. Abbot M.A., D.D. (deken van Westminster) gaan van de Experimentele Groep), van Simon Vinkenoogs gestencilde tijd schrift „Blurb" (1950), van het Am sterdamse „Braak" (waarin voor het eerst gedichten van Lucebert werden gepubliceerd), van het geruchtmaken de „Holland-nummer'' van de Cobra groep met Luceberts „Verdediging van de 50'ers", van de oprichting van het Vlaams-Nederlandse maandblad „Tijd en Mens", tóén zouden de grootjes de ze kleintjes wat graag onder de tradi tionele duim hebben gehouden. IK CITEER UIT DE CITATEN: „je moet de andere namen lezen" (Bert Schierbeek), „ik draai een kleine mooie revolutie af" (Lucebert), „Let ters klinken anders in een nieuwe taal" (Simon Vinkenoog), „maar nee het was later dan hij gedacht had" (Hans Lodeizen), „Ik verkies dat de eèu wig-menselijke thema's en dito woorden een deukje krijgen" (Hugo Claus), „was u verzekerd tegen uw eigen gevoel van ongelijk?" (Jan G. Elburg), „hier te lande zegeviert de doofpot steeds over het open vuur" (Lucebert in een artikel in „Braak"), en de tegenstem: Bomans vond in Elsevier van 25 november 1950 met een laat-Van Deysseliaanse tirade „de nieuwste versjes al bijzonder somber", de eens befaamde uitgever Stols meen de „dat er rondweg een groot gebrek aan talent is", het Eerste-Kamerlid Wendelaar zag in Jan Hanlo's fone- tisch-ritmische gedicht „Oote", gepu bliceerd in het maandblad Roeping, .een uiting van decadentie" en pleitte declamatorisch in Hollands Senaat voor onthouding van regeringssteun „aan dit infantiel gebazel". Kortom: veel begrip voor een seculaire bewe ging en verjonging, die al vóór Dada begon en zich na Dada met vallen en opstaan voortzette en blijft voortzet ten, was er allesbehalve! Maar wie weet is dit boeiende en stimulerende Prentenboek voor een aantal weerstrevende poëzielezers een aanleiding om het toch eens een keer tje ernstig te gaan proberen met die moderne poëzie. De beweging van de Vijftigers is voorbij, na de gemeen schappelijke stormloop kon ieder zijn eigen poëzieweg gaan. Hoe oordelen ze na tien, vijftien jaar zelf, de Vijftigers, die inmiddels van „middelbare leeftijd" beginnen te wor den? Vinkenoog heeft hen vóór het afsluiten van dit Prentenboek opgeroe pen om telegrafisch hun mening te ge ven en men kan de typogrammen daar van op de laatste bladzijde vinden. „Beweging voorbij stop wij niet", tele grafeert Campert. „Slechts een paar overlevenden", laat Jan Elburg weten. „Aanloop die zich niet geheel verwe zenlijkt heeft", antwoordt Paul Roden ko. En Sybren Polet, die als „Vijfti ger" ruimschoots volwassen werd, spreekt zich als „Zestiger" uit in een bondig „het leven begint bij 50". Met zo'n beginselverklaring want dat is het kan men alleen maar blij zijn. Want wee oudere dichter jongens die de jonge jongens niet horen. De bewe ging-van-toen is dood, maar leve de beweging! en wat mij betreft de exodus eigen taal vinden, zich overschreeuwen Remco Campert

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 22