HET LAND ACHTER
DE BERGEN
PANDA EN DE GRUBBEL
POLLE» PELLI EN PINGO
cte
m.
mêm
a
I
'Tie en het geheim van het landhuis
De vriend van de koning
ÖWtDïsney'S
OP
Ons vervolgverhaal
illililili:
te
door dr. Robert van Gulik
ZATERDAG 8 JANUARI 1966
17
door John Boland
wmm
-
Zoals de mensen hebben ook de
kabouters een koning. Ze waren
dus allemaal wel heel treurig toen
in kabouterland de koning plots
overleed. De oudste kabouter
dacht zeer diep na en wist einde
lijk raad. Hij schreef in grote let
ters op een stuk boomschors: „Wie
van het ganse land het mooiste
huis heeft, zal onze nieuwe koning
worden". Overal was het bericht
weldra bekend en iedereen begon
zijn huisje netjes te maken en te
schilderen.
BRAM MET JE FOK
komt maandag weer
Her 6AAT 6oct> 1 HoeveeueeN.
Ue AU AF6EVALIÊM?
■W
KLASSIEKE VERHALEN
a*
1
(Vertalina Maraot Bakker)
5)
„Ik dacht dat we uw leger te zien
zouden krijgen!" zei Leary woedend.
Hurda keek hem verbaasd aan.
„Ik ik begrijp u gelooï ik niet."
Haar stem klonk weifelend, geheel in
afwijking van haar doorgaans vlotte
spreektrant.
„Zo, begrijpt u me niet!" Leary be
gon driftig te worden. „Waarom hebt
u ons meegenomen in dit stinkgat?"
„Maar deze jonge Heren.dat
zijn degenen die u wilde zien."
De piloof keek haar argwanend
aan. „Ik zei, dat we het leger wil
den zien."
„En dat laat ik u op dit ogenblik
zien. Deze jonge heren zijn ons le
ger." Opeens begon zij te lachen.
„O, u verwachtte een leger te zul
len zien, zoals men ze in de Buiten
wereld kent? Een leger van soldaten,
die worden opgeleid om hun vijanden
te doden? Maar de enige vijanden die
wij bestrijden, zijn vuil en bacte
riën. Wanneer een jonge Meester
wordt opgeroepen om zijn land te die
nen, doet hij dit soort werk. Hij dient
zijn Heren door de minder aangena
me taken te vervullen, die in elke
gemeenschap nu eenmaal verricht
moeten worden Kunt u dat niet
waarderen?"
„Begin in vredesnaam geen discus
sie!" zei Claymore nijdig. „Laten we
maken dat we hier weg komen."
Toen hij weer in de buitenlucht liep
op weg naar de Dienaren verblijven,
stonken zijn kleren nog naar het
riool. Pas toen hij in het warme
schuimende badwater lag, raakte hij
de lucht uit zijn neusgaten kwijt.
Er was een grote fles wijn naast
zijn bed gezet. Hij had er niet om
gevraagd, maar was er blij mee en
dronk er flink van. Op de rand van
het bed en met het glas in de hand
vroeg hij zich af, waar Leary geble-,
ven was. De piloot was niet meege
gaan naar de slaapkamer, toen zij
van hun tocht naar Herpoli waren te
ruggekeerd. Net iets voor die Cana
dees, dacht Claymore. De smeerlap
zou rustig de hele dag zo blijven
rondlopen, zonder de moeite te nemen
zich schoon te maken.
Alsof hij Claymore ongelijk wilde
geven, kwam Leary even later binnen
en begon zich van zijn kleren te ont
doen. Hij stond al naakt, toen hij het
in de schede gestoken mes uit zijn
jas haalde en meenam naar de bad
kamer. „Ik zal je maar niet in ver
leiding brengen, wel?" zei hij grijn
zend en zwaaide het kille lemmet
voor Claymores ogen heen en weer.
Claymore bleef luisteren naar de
stem van de piloot, die schunnige
liedjes bralde, en naar het plassende
water. De Canadees leek bijzonder in
zijn humeur te zijn, alsof hij zich
door niets bedreigd voelde. Door
nieuwsgierigheid gedreven ging Clay
more de badkamer binnen; hij wil
de weten waarom de piloot zo vro
lijk was. Leary zat overeind in het
bad, zeepte krachtig zijn magere li
chaam in en zijn baard glinsterde
van de schuimbolletjes; het mes lag
op de rand aan de andere kant van
het bad.
„Zo, Robert, een beetje bijgekomen
van het slokje?"
De zware Engelsman werd rood
ai, ucue „ik kom niet over drank
met je praten."
„O nee? Waf kom je dan doen?
Mijn spieren bewonderen?"
„Wat ben je een schoft, Leary!"
Claymore keerde zich om en ging de
badkamer uit, terwijl de spottende
u;troepen hem in de oren galmden.
De voormalige bankdirecteur bleef
met het gezicht naar de muur staan
en bewerkte de geschilderde opper-
lakte met zijn tot vuisten gebalde
banden, terwijl hij zichzelf uitvloekte
omdat hij de beledigingen van Leary
slikte. Hij was zo driftig, dat hij
ademnood kreeg.
Geleidelijk beheerste hij zich enigs
zins, trok zijn das recht en streek
zijn haar glad. De wijn in de fles
gloeide warm en uitnodigend en
Claymore schonk zich nog een glas
in en voelde zijn drift wegtrekken.
Toen de fles leeg was, wiste hij zweet
en tranen van zijn voorhoofd. Hij
moest Leary een poosje kwijt.
Hij strompelde de gang in, zonder
te weten waar hij terecht zou komen;
het deerde hem niet, als hij de Cana
dees maar kwijt zou zijn. De stille
warme gangen waren verlaten, de
deuren aan weerskanten waren ge
sloten. Hij deed een paar deuren
open en keek de kamers in, maar hij
trof er niemand aan. Het waren voor
bet merendeel slaapkamers, in vorm
en afmeting ongeveer gelijk aan het
vertrek, waar hij zelf was onderge
bracht. Het schaarse meubilair deed
om een of andere reden toch weelde
rig aan. Er waren geen twee kamers
gelijk van kleur; elk vertrek had zijn
eiggn afwijkend kleurschema, niet al
leen het bed, ook het plafond, de mu
ren en de vloer.
Claymore sloeg weer een hoek om
en deed nog meer deuren open; hij
nam niet eens de moeite te kloppen,
daar zijn behoefte aan menselijk ge
zelschap met het ogenblik groter
werd. Blijkbaar had hij de afdeling
slaapkamers achter zich, want de ka
mers die hij nu te zien kreeg, leken
meer op kantoren. Claymore liep
steeds verder en zijn voetstappen
waren op de zachte vloerbedekking in
de gangen onhoorbaar. Hij kreeg het
gevoel zich in katakomben fe bevin
den, die wachtten op bevolking.
Opeens bleef hij staan in het besef,
dat hij absoluut verdwaald was. Een
andere gang kruiste de gang waarin
hij stond en weifelend keek hij links
en rechts, eer hij langzaam recht
door liep. Hij had zoveel hoeken ach
ter zich, dat hij onmogelijk meer
had kunnen zeggen, in welke richting
zijn slaapkamer lag. Inmiddels begon
zijn avontuur boeiend te worden. Hij
bleef midden in de gang staan op on
vaste benen en vroeg zich af, of hij
door zou lopen of teruggaan. Wat
zou er gaan gebeuren, als hij bleef
waar hij was en begon te roepen?
Maar dat zou niet sportief zijn. Hij
was heel goed in staat zelfstandig de
weg naar zijn slaapkamer terug te
vinden; hij had niets te doen dan
steeds maar deuren openen en ten
slotte zou hij iemand aantreffen of
toevallig de deur van zijn eigen slaap
kamer opendoen.
(Wordt vervolgd)
-■y M
it II I 'I II
Ook de twee dikke vrienden Pim en
Pam deden aan de belangrijke wed
strijd mee. Pam kon echter helemaal
niet goed schilderen en zijn huisje
smeren. Zo wild dat hij met zijn broek
in de grote pet viel
's Morgens vond Pim zijn vriend
Pam nog steeds aan de verfpot vast
geplakt. Van de inspanning om los te
komen was hij in slaap gevallen. Pim
gaf hem een verdiend pak ransel,
maar liet het huisje met zijn gekke
strepen gelijk het was. Toen de oud
ste drie kabouters overal gingen kij
ken, bleven ze lang stilstaan bij het
huisje van Pim. Het was zonder twij
fel het mooiste en de jonge koning
werd nog dezelfde dag gekroond.
Naast zijn lelijke huisje zat Pam
stilletjes te wenen van geluk. Na het
grote feest had Pim hem heel zachtjes
aan zijn oor gezegd dat hij nu de beste
vriend van de koning van kabouter-
land was.
JOHAN VANHECKE (8 jaar),
Korte Altaarstraat 13,
Antwerpen I (België).
De vijfjarige Petra Collard uit de I mer genoeg kunnen we de kleuren
Van Nieuwkoopstraat 4 in IJmui- er niet bij afdrukken. Maar doen
den maakte deze tekening. Jam-1 jullie zelf je best eens.
werd het lelijkste van allemaal. Pim
werkte zoveel te beter. Alle kabouters
kwamen verbaasd naar zijn wonder
mooie huisje kijken. Hij zou zeker hun
nieuwe koning worden.
Pam was heel erg kwaad op zijn
vriend en liep met boze plannen rond
's Nachts trok hij met een grote verf
pot naar Pim's woning. Het was bij
zonder vuile verf en er waren vele
kleuren in gemengd. Hij klom op het
dak en begon er wild de verf uit te
JHNHlIUlUllUii
A5-67
43. „Ze zijn overheerlijk, mevrouw, sappig en toch
vlezig", sprak de koopman Moerbeier, op zijn appe
len doelend. Als ik u was, ik zou er wat meer van
inslaan, want ik weet niet hoe lang ze blijven. De ech
te appelliefhebbers springen er op af, en dan vliegen
ze weg.Hier werden zijn woorden, zoals we zien,
op dramatische wijze bevestigd. „Hikhik"! schaterde
het Grubbeltje. „Appeleboer schrikgek!" Inderdaad
voelde de heer Moerbeier zich eerst een ogenblik on
machtig, maar al spoedig herwon de flinke prater de
beheersing over zijn stembanden en hij uitte een kreet
die tot ver in de omtrek te horen was. Ook in de Di
rectiekantoor van de Stichting ter Beschaving van het
Onderontwikkeld Umbuli en deszelfs Bevolking. Daar
waren de Directeur en de Secretaris juist bezig zich
te verheffen uit hun weinig met hun hoge posities
overeenkomende houdingen. Terwijl de geschokte koop
man onder het venster voortging zijn gemoed te luchten
wierpen de beide functionarissen elkaar een begrijpen
de blik toe. „Het is," zei Joris Goedbloed, „zonder
twijfel wederom onze pupil die met zijn nog geheel
onbeschaafd grappenwerk onvoorbereide voorbijgan
gers hindert. Ik acht het onze taak, handelend op te
treden".
'waar GAAN JULLIE. Al W£ WILLtN
|\A6T OAT ET6M HEEN? X HOE ZEEROB
60ED DAT WE WAT MEE6EN0MEN HEBBEN -
ANDERS HADDEN WE HET Ni ET U1T6EH00DEN
AFVALT 1
HOE LANb HOUD IE
DAT VOL, ZEEROB?
luLL. V
NAAR HUIS,
EEN NIEUWE
PORTIE HALEN
•JE BENT
ERö DAPPER
1985-C.
DE DERDE MAN
-CAN BBSUIT oe GEVAAR Lu KE EN 0UITENGEWCOU
MOEIIVKE AFDALINGMET DE GEWONDE GIDS AAN
EEN TOUW
NEEM
I've NAAR
O' - V
ALS OS MAUWEN AAW HUW LAATSTE KLIM
BEGINNEN! VINDEN 2E HETROEE "SHIRT,
DAT RUDI
NftBII
ALS RUDI ZUW LEVEN WAAGT OM DE ERNSTIGGEVoN-
- GIDS TERUG TE BRENGEN NAAR DE BERGHUT,
LIMMEVJ KAPITEIN WINTER EN FRANS NAAR DE TOP.
LAAT MU maar
INDS EEUWEN NOG NIET
KLOMMEN) NU OP HET
PUNT ZICH TE LATEN
OVERWINNEN!
SIM5EKJ RUDI
SAXO
£EN) UUR LATER STAAN 0EIDE I
rl IMMCPC iilTPMMcnoueT l
TECWllL BENEDEN FW DE HUT
Zl
RUDI HULPELOOS OM ZICH HEENJ
K'JKT.... |K J* kap
DE EERSTE
RUNNEN ZUW!
KLIMMERS IN TRIOMF OP HET
ToPOE VAN DE NOS NOOIT tewREN
BEDWONGEN CITADEL
EN RUPI GLOM VAN TM3TS HET VEEL
0ESPRDKEN SHIRT, DAT EENS RUN VA
DER DROEG WAAIT OP DE ClfADEL
2'JN BAN/EH INDE LUCHT.'/
KUNNEN
NIET
MAAR
EINDE
62. De hond is dadelijk met Tsjiao Tai
meegegaan, het dier voelt instinctief dat
Tsjiao Tai zijn vriend is. Dolgelukkig
mevrouw Yie te zien, springt de hond te
gen haar op en probeert haar gezicht te
likken. Tsjiao Tai rapporteert: „Ik heb
meteen overal even rondgekeken, edel
achtbare, maar die huismeester is ner
gens te bekennen. Accacia slaapt nog rus
tig in de armstoel bij het bed van de
zieke landheer. Weet u dat ze snurkt?
Dat had ik van zo'n knappe vrouw nou
toch nooit verwacht!" Mevrouw Yie
heeft de grote kop van de hond in haar
beide handen genomen. Met haar gezicht
vlak bij hem kijkt ze het dier ernstig aan
en zegt: „Je baasje, lieverdje kleine
baasje! Ga je kleine baasje zoeken!"
De hond schijnt haar begrepen te hebben.
Hij begint tenminste in de grot rond te
snuffelen. Tsjiao Tai loopt met hem mee,
de leiband in zijn hand. Mevrouw Yie en
Rechter Tie slaan hen gespannen gade.
Plotseling heft de hond zijn kop op en
trekt Tsjiao Tai de gang in, waardoor ze
naar de grot gekomen zijn. Voorbij de
eerste bocht glipt het dier een nauwe, la
ge gang in. Tsjiao Tai en mevrouw Yie
volgen hen, zij met Pao's lantaarn in haar
hand. Tsjiao Tai zegt over zijn schouder:
„Dat gaat best, mevrouw! Hij heeft het
spoor!"