HET LAND ACHTER DE BERGEN DE KLUIZENAAR VAN KLEIN MOSKOU HET GRAF VAN ALARIK EN HITLERS SS PAN DE G EN POLLE, PELLI EN PINGO KRAMMETJE FOK U IB B JE L TRIUMPH DEALER Rechter Tie en het geheim van het landhuis 15 Ons vervolgverhaal dour John Boland n Vredesapostel op exercitieterrein door dr. Robert van Gulik WOENSDAG 12 JANUARI 1966 (Vertalina Maraot Bakker) II ROME Het is opvallend hoe zeer de Duitsers steeds belangstel ling hebben getoond voor de Go tenkoning Alarik, die in 410 Rome plunderde. In zekere zin is die be langstelling natuurlijk wel te ver klaren. De Westgothen waren een Germaans volk, als men wil een „Duitse stam", zoals de historicus L. Schmidt in het eerste deel van zijn in 1910 te Berlijn verschenen „Geschiedenis der Duitse stammen tot het einde der grote volksver huizing" hen noemt. poweisnietthuis, willen mue hem kijk eens! ]V vol bonbons HARRY OOMEN H V.Pr ^WMWIWWIWIWIlftlWO 66) „Jij gaat weer naar binnen en je doet, alsof er niets gebeurd is," zei Leary. „We zullen ons beiden volko men normaal moeten gedragen. La ten ze maar denken, dat we niets vermoeden. En we weten feitelijk ook niets met zekerheid, sukkel. Misschien zien we die Dienaren toch wel volkomen verkeerd. Het kan best zjjn, dat zij ons werkelijk willen hel- pen. „Dat geloof je zelf niet." „Man, wees redelijk! We hebben geen bewijs dat ze 't kwade met ons voor hebben. Zij zijn ons van alle kanten behulpzaam geweest; ze heb ben ons feestelijk onthaald en ons allerlei dingen laten zien". „En ons via dat walglijke apparaat geobserveerd. Dat doen fatsoenlijke mensen niet, zou ik zeggen." De piloot grinnikte. „Wil je me wijsmaken, dat jij nog nooit door het sleutelgat van een badkamer hebt ge keken?" Hij grijnsde breed. „Ik denk dat zij er schoon genoeg van hebben, mekaar aangenaam bezig te houden. Ieder mens wil wel eens een verzetje hebben, Bob." „En dat is alles wat jij erover te zeggen hebt?" „Jawel. Kijk, jij piekert te veel, jongen. Je kunt je tenslotte het graf inpiekeren, weet je dat? En als jij het. niet heel link aanpakt, kun je ons beiden te gronde richten ik bedoel eigenlijk de grond in helpen. In zo'n gat van twee meter diep!" Die avond week Claymore niet van Leary's zijde. In de zaal met het koepelgewelf, waar zij met de Die naren bijeenzaten, dronk de Engels man een bang uur lang grote hoe veelheden wijn om aan zijn eigen ge dachten te ontsnappen. Hoe meer hij dronk, hoe meer hij evenwel het ge voel kreeg naakt te zijn. Hij ver beeldde zich dat de mannelijke en vrouwelijke Dienaren hem in het oog hielden en gniffelend opmerkingen over hem maakten. Ofschoon hij zijn gebruikelijke kleren droeg, had hij het zonderlinge gevoel, dat die kle ren er niet waren dat hij naakt m de kussens lag. Hij was een specimen, een insekt, een bacil onder de microscoop. Clay more moest wel dicht bij de piloot blijven om kracht te putten uit het vlotte optreden van de Canadees; alleen op die manier kon hij het vol houden. Dat en het vooruitzicht al leen naar de slaapkamer te kunnen gaan, als hij de zaal verliet, stelden Claymore in staat de gruwelkomedie te blijven spelen. Hitte, kleuren en muziek hoorden in een nachtmerrie thuis. Nors keek hij naar Leary en hij hoorde de pi loot lachen en grappen maken, alsof hij zich op een gewone gezellig heidsavond bevond. Leary had in Yademos een verandering ondergaan. Hij was niet meer de suffige dronk aard van vroeger; hij leek plezier in het leven te hebben gekregen en deed alsof hij al wat er gebeurde als een goede grap opvatte. De piloot had zelfs kans gezien, een soort grof ge voel voor humor terug te vinden. Leary was bezig Brontwy, Mohe- ma en Hurda op een van zijn avontu ren in een tropische streek te ont halen. De drie vrouwen luisterden met vleiende aandacht naar hem en barstten in een verrukte lach uit, na dat de piloot zijn verhaal had be ëindigd met een volgens Claymore al heel smakeloze opmerking. Zodra het verhaal uit was, wendde Leary zich tot Claymore en gaf hem een prik met zijn elleboog. „Zie je wel, maat? Zei ik niet, dat de vrouwen gek op me zouden zijn?" Claymore boog het hoofd en staar de naar de donkerrode wijn in zijn glas, terwijl zijn hele houding van wrok getuigde. Als dit een fat soenlijk en beschaafd land was, zou Leary niet eens aan het woord ko men en Claymore zou temidden van een aandachtig luisterende kring staan. De Engelsman werd wat op gewekter en dronk zijn glas uit. Die piloot mocht zijn bewondering heb ben. Wat kwam het erop aan? Zodra zij in de Buitenwereld terug waren en Leary was er volkomen van over tuigd, dat zij de Buitenwereld zou den bereiken. Alles zou mettertijd prachtig in orde komen. De volgende morgen nam men de twee vliegers nog eens mee naar Herpoli. Deze keer zouden zij ont vangen worden door de Heren en Lydda en Mohema vergezelden hen er zouden als tolken optreden. Toen zij de stadsrand bereikten, zei Lydda, „We hebben nog een zee van tijd, eer we u de gastvrijheid van onze Heren laten genieten. Mocht er nog een bepaald onderdeel van ons dage lijks leven zijn, dat u wilt leren ken nen, zegt u het dan maar. Onze He ren hebben ons opdracht gegeven, u te dienen zoals u zult bevelen." „Mij een zorg, wat ik te zien krijg," zei Leary monter. „En jij, maat?" Maar Claymore gaf geen antwoord; het was alof hij de vraag niet eens gehoord had. Leary zei tegen Lydda, „Ga maar voor, vriend, ik en Bob komen wel." Zij gingen een der gebouwen bin nen; Lydda nam de leiding en leg de hun uit wat zij zagen. Het gebouw werd als woonruimte benut en elke werkgroep had eigen afzonderlijke verblijven. Een werkgroep bestond uit twaalf tot twintig mannen en vrou wen, allen van dezelfde leeftijd. De ze mannen en vrouwen brachten hun hele beroepsleven gezamenlijk door; zij verrichtten hetzelfde werk aan dezelfde machine of machines, zij wa ren in hun vrije tijd bijeen en als zij na een werkzaam leven recht had den op rust in Tannui, vertrokken zij als groep naar de verre stad. „Hoe staat het met het huwelijk?" vroeg Leary, tegen Claymore knip ogend. „De Heren knopen hun eigen bin dingen binnen hun werkgroep aan", antwoordde Lydda. „U bedoelt, dat ze een ander kun nen nemen, als ze willen?" „Vanzelfsprekend." Leary grinnikte. „Dat lijkt me voortreffelijk geregeld, wat jij, Bob?" Lydda leek min of meer verbluft. „Vanzelfsprekend is het een voortref felijke regeling. De Heren zelf heb ben haar ingesteld." (Wordt vervolgd) MüNCHEN (DaD) Tussen bergen afval en puin, aan de noordrand van Mün- chen, ligt broeder Timofey's huisje. In de zomer bloeien er rozen, dahlia's en tulpen rond zijn kleine hermitage. In de winter bedekt een laag sneeuw het puin en het onkruid op de vroegere koninklijke Beierse exercitieplaats „Oberwiesenfeld". Slechts het kleine uivormige torentje en vier speelgoedkoepels van een witte houten kerk markeren München's enige kluizenaarswoning, die in de volksmond de bijnaam „Klein-Moskou" draagt. In de winter vinden alleen ingewijden de weg naar het huis van de Russische kloosterbroeder. Toch is de naam van de vriendelijke witharige man, die voor de poorten van de miljoenenstad met eigen handen een oud-Russische idylle heeft opgericht, voor West-Duitsland's burgers niet onbekend: sinds twee en een half jaar wil men deze vrome kluizenaar al uitwijzen, omdat hij zijn kerk op militair terrein gebouwd heeft en dat zonder toestemming. LETWEL:hij moet. Maar het zal nog wel lang duren, voordat er werkelijk iets afgebroken zal worden. Want broeder Ti- mofey heeft vele vrienden, zowel onder de gewone burgers van München, die een zwak hebben voor individualisten, als onder de bekende persoonlijkheden. Eén van hen, die de vrome man altijd de hel pende hand toesteken, is CSU-voorzitter Franz Josef Strauss. Hij heeft de kluize naar schriftelijk verzekerd, dat hij op het militaire gebied mag blijven wonen tot een ander terrein voor hem gevonden is. Ondanks dat, ontvangt men in „Klein- Moskou" zo af en toe een uitwijzingsbe vel, maar daarover maakt broeder Timo- fey zich niet druk. „Ach-morgen", meent hij „wat is eigenlijk morgen?" En dan hangt hij het nieuwe uitwijzingsbevel bij de andere naast de ingangsdeur van de kerk. De wieg van de 72-jarige stond aan de Don evenals zijn eerste kluizenaars woning, waarin hij na aflegging van de gelofte teruggetrokken leefde. De Russi sche revolutie maakte een einde aan zijn filosofische bestaan: de bolsjewisten stuurden alle kluizenaars naar de mijnen van de Oeral. Timofey gelukte het na jaren te vluchten. Het einde van de twee de Wereldoorlog bracht hem naar Oos tenrijk. In 1952 kwam hij met een Russi sche geloofsgenote, waarmee hij pro for ma trouwde, om haar voor een repatrië ring naar de Sovjet-Unie te redden, in München aan. Gemeenschappelijk bouw den- Natascha Dankowa en Timofey Pro- corov op de ruïnes van „Oberwiesenfeld" een kluizenaarswoning om hier op het puin van de oorlog samen met gelovige mensen voor de vrede in de wereld te bidden. TWEE EENVOUDIGE stenen hutten, waarin Timofey en Natascha als broer en zuster leven, twee kleine huiskapellen en een wit geschilderde houten kerk, dat al les omgeven door een bloemen- en groen tetuin dat is sinds twaalf jaar het va derland van de beide emigranten. In zijn „Basilika", die hij met zilverpapier en witte rozenguirlandes versierd heeft, pre dikt broeder Timofey iedere dag voor een tiental gemeenteleden het geloof aan een nieuw Jeruzalem, Rome en Moskou in de eenheid van Christus. Behalve Ikonen I herbergt zijn kerk ook talrijke getuige nissen van het rooms-katholieke geloof. Tot allerlei christelijke geloofsovertui-1 Broeder Timofey in zijn hermitage aan de rand van de wereldstad. gingen behoren ook de bezoekers uit de hele wereld, die tot Timofey komen, om met hem in vele talen voor de eenheid van de vrede te bidden. Bij de rechtbank in München is Timofey's geloofsgemeen schap als „Christliche Gemeinde der Er- bauer des kirchlichen Gutes der Heiligen Dreifaltigkeit Ost-West" ingeschreven. Maar naam en officiële erkenning van zijn kleine gemeente zijn voor de kluize naar van München maar bijzaak. (Van onze correspondent) Zolang de Duitsers zich alleen als historici en dichters met de Gothenko- ning bezighielden en op de hun eigen wat dweperige manier in hem een groot Duitser wilden zien, kon ieder er vrede mee hebben Maar wij herinne ren ons een andere en veel vreemdere belangstelling voor koning Alarik in 1938 bezocht Hitier 'fascistisch Italië en zijn oude leermeester Mussolini wist daar zulk een „show" aan te ver binden, dat Hitier geweldig onder de in druk kwam. Hitier raakte bezeten van bewondering voor Alarik de Gothenko- ning. Hij stelde aan Mussolini voor, dat een Duitse missie zich met de opgra ving van de schat van Alarik zou be zighouden. In die tijd was men in Ita lië heilig overtuigd, dat wanneer het op kennis van de oudheid aankwam de Duitsers niet waren te overtreffen. Mussolini, die op dat gebied totaal on wetend was, vond het kennelijk ook niet vreemd, dat tot hoofd van de oudheidkundige missie werd aange- 46. „Ik kan," zei Brigadier Brakma, „in mijn wijk geen happenings toestaan. Want als je er één door laat gaan, dan heb je er zo een hele hoop, en, meneer, waar zouden we dan terecht komen?" „Goed gespro ken!" prees Joris. „Als beëdigd kenner moet ik u er echter op wijzen, dat we in dit geval met een jonge buitenlander van doen hebben. De moderne zielkunde wijst uit, dat dit zeer tere gevallen zijn die met grote zorg behandeld moeten worden. Hier staat hij, ver van huis en haard, eenzaam in een beschaving die hem vreemd is; onbekend, onbemind.„Ja, waarachtig onbemind!" riep hier onverwacht de heer Moerbeier, die zich eindelijk van zijn overdadig fruit had weten te ontdoen. „Op me kar dansen, met me handel smij ten, me voor schut zetten! Dat gaat zo maar niet! Schadevergoeding! Me geld!" „Aha.' Geld!" merkte Joris koeltjes op. „Hier bestuderen we een diepgaand geval van onderbeschaving! Al waar gij aan denken kunt is geld! Geen nood, mijn beste; gelukkig heb ik hier naast mij de wakkere Secretaris van de Stichting ter Beschaving van het Onderontwikkeld Umbuldi en Deszelfs Bevolking! Deze zal ongetwijfeld uw kleine re kening wel even willen voldoen, waarna wij verder kun nen gaan met onze studie." Zo sprekend wees hij op Panda, die niet weinig schrok. PAKJE GEVEN, HET KOMT VAN ZNNTANTE WAT EEN MOOIE DOOS, DAAR KAN IK MIJN BONBONS INDOEN OOOOOH,\/ EEN 6ROTE DOOS DIE IS MET DE POST GEKOMEN, VAN 46 TANTE ZEKER, MET PLEZIER! <c PIB steld Heinrich Himmler. Himmler kwam inderdaad, kort na het vertrek van Hitier, naar Rome. Zoals vanzelf spreekt stelde de nazi- beul en opperbevelhebber van de SS niet het minste belang in oudheidkun de. Maar dit belette hem niet zich ge durende enkele dagen te installeren in het „Germanische Institut", een in stelling die ondanks de naam slechts zeer ten dele Duits en overwegend Ita liaans was. In dat instituut vond en vindt men de rijkste bibliotheek op oud heidkundig gebied in Rome en waar schijnlijk in de wereld. Himmler bleef er niet lang. Maar hij liet een „profes sor" achter, een klein, met veel zo mersproeten gesierd kereltje met een blonde snor en varkensoogjes, echt een voorbeeld van een „edel-Ariër". Deze man was eerst een tamelijk ver legen soort boekenwurm, maar al gauw ontpopte hij zich als iets geheel anders. Het instituut werd meer en meer bezocht door jonge vrouwen, die beslist niets met oudheidkunde te ma ken hadden, maar heel veel met de in voorbereiding zijnde oorlogsmaatrege len. Onze landgenoot, prof. dr. H. M. R. Leopold, wiens serie boeken,, Uit de leerschool van de spade" tenminste twee generaties van Nederlanders lief de tot de oudheidkunde 'hebben bijge bracht, was sedert bijna 30 jaar een der meest trouwe bezoekers van het instituut geweest. Een paar weken na de installering van de Duitse „professor" vertrouwde hij ons toe, dat hij het niet meer over zich kon krijgen die bibliotheek te be zoeken en zich voortaan met andere bibliotheken en zijn eigen boekerij zou behelpen. De Duitse invasie in zijn lie velingsbibliotheek stuitte hem te zeer tegen de borst. Hij vroeg zich af, waar om het een soort pension moest wor den voor tal van secretaressen. Later, toen de oorlog werkelijk was uitgebroken, begreep hij, dat men in het oudheidkundig instituut de „Lust- waffe" had georganiseerd, een aantal bijzonder knappe, blonde jonge vrou wen wier bekoorlijkheden moesten die nen om hoge Italiaanse heren en neu trale diplomaten voor het nazi-ideaal te winnen. Dat was Hitiers en Himm- lers idee van een onderzoek naar het graf van Alarik. In het vroege voorjaar van 1944, ont popte zich de kleine, blondsnorrige „professor", die waarschijnlijk wel de gelijk een man van studie was, als een niet te versmaden kenner van kunst voorwerpen. Hij" droeg nu het uniform van offi cier van de S.S. en ging als Alarik te werk. Bij honderden vertrokken de vrachtwagens uit Rome, die de kunst-- schatten van geheel Zuid-Italië en van de hoofdstad wegvoerden voor de privé verzamelingen van Hitier en vooral Göring. Het heeft jaren geduurd voor alles of althans bijna alles, weer in de Itali aanse musea, bibliotheken en verzame lingen was teruggekeerd. Een zekere samenhang tussen Alarik en Himmler blijkt dus toch te hebben bestaan. Advertentie voor Haarlem en omstreken AUTOBEDRIJF LANGE MOLENSTRAAT 12 - TEL 19000 65. Mevrouw Yie's zoontje staat in het midden van de grot. Zijn broek en jak zijn met slijk en stof bedekt, maar hij is ongedeerd. Hij kijkt met doodsbleek gezichtje naar de overkant van de grot. Daar ligt de pseudo-huismeester op zijn rug op de grond, vlak voor een manshoge mijngang die klaarblijkelijk de normale toegang tot deze grot is. De hond staat over hem heen, zijn dikke voorpoten aan weerszijden van de borst van de liggen de man, zijn kop vlak boven diens hoofd. De hond gromt, zijn nekharen staan overeind. In de plas bloed om hen heen die steeds groter wordt, ligt een lang mes, vlak bij de uitgestrekte hand van de huismeester. Mevrouw Yie kruipt uit de schacht. „Lieveling, kom hier!" roept ze. Het jongetje kijkt om. Hij slaakt een kreet en rent op zijn moeder toe. „Die boze man wou me met zijn mes doodma ken, moeder!" snikt hij. „Maar toen kwam onze hond opeens uit dat gat daar, hij sprong op de man en.Het jongetje drukt zijn gezichtje in haar ge scheurde kleed. Tsjiao Tai is naar de hond toegegaan. Hij legt zijn hand ge ruststellend op zijn zware nek en buigt zich voorover. Eén blik is voldoende. „Strot tot op de nekwervels doorgebeten!" mompelt hij. „De pseudo-huismeester is morsdood. Je hebt je baasje gered en de moord op je meester is gewroken, braaf dier!" u'iSlh 34* „G'V-v •v Motte 425. Nu de zaak eenmaal met de baro nes was besproken verloor de voortvaren de Bram geen ogenblik en na een voor spoedige reis naderde hij Plexicana. Het was daar, dat hij plotseling door een dikke, kleffe mist werd overvallen. Je kon nog net een hand voor je ogen zien, maar dan moest je hem wel dicht bij houden. Tutu zat in de mast als uit kijk, Karo hield de zee in de gaten om te weten, wanneer het water in rots over ging, en Brammetje blies op de misthoorn. Weemoedig klonk het geluid van de hoorn over het water. En ergens in die grijze duisternis sper den twee mannen de oren wijd open. „Beetje bijsturen, Gorgel" zei de man, die voorin stond. „Ik denk, dat daar de man'is die wij zoeken". „Zou je denken. Galgenaas?" vroeg de- geen, die aan het roer stond. „Bram Fok, vast en zeker" zei de eer ste weer. De opmerkzame lezer zal hebben be grepen, dat de mannen Gorgel en Galgen aas heetten. Maar wie begrijpt, hoe zij wisten dat Brammetje Fok in de buurt was? Zou dat briefje aan de poot van de postduif daar iets mee te maken hebben?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 15