HET LAND ACHTER DE BERGEN LAJOS TOTH SCHIEP „STILLE" VIOOL Unieke vinding van 75-jarige kleermaker PANDA E GRUBBEL rï POLLE, PELLI EN PINGO BRAMMETJE FOK DAMES! TRIUMPH DEALER C WITTE KRUIS J E Ons vervolgverhaal n WOENSDAG 2 FEBRUARI 1966 9 door John Boland Uitgefloten poeders hèlpen. maand (X) weer! \T y Overgrootvader HARRY OOMEN Examens een oè&weuMe, t (Vertalina Maraot Bakker) 84) „Denk goed na over wat ik u ver teld heb en u zult toegeven dat wat ik zei en wat wij doen, goed is." Zij stond op en wandelde langzaam naar de Verblijven terug. Het duurde twintig minuten eer Claymore tot zichzelf kwam. Kokhal zend en schreiend werkte hij zich in zittende houding en keek door be traande ogen om zich heen. Hij was alleen; om hem heen hing de drei gende stilte van het landschap en het massief van de Verblijven verhief zich donker en onaandoenlijk. Hij voelde niet ver van krankzinnig heid af te zijn. Radeloos sloeg hij de op linnen geplakte kaart open. Er stonden een paar aantekeningen in potlood op de witte achterkant ge krabbeld, maar hij nam niet de moei te ze te ontcijferen. Hij spreidde de kaart op de grond uit en bekeek toen plotseling toch de aantekenin gen. Claymore staarde naar de woor den en durfde zijn geluk nauwelijks geloven. Leary had uitvoerige aanwij zingen genoteerd omtrent de manier waarop hij Yademos kon verlaten en welke koers hij moest volgen, zodra het vliegtuig eenmaal over de omrin gende bergen was. Claymore's benen kregen weer kracht, terwijl de volle betekenis van zijn ontdekking tot hem doordrong. De kaart en de aanteke ningen waren een paspoort naar de veiligheid! Er viel geen ogenblik te verliezen. Als hij nu tot daden overging, was de kans groot dat hij zou ontkomen. Al had Mohema bezorgdheid voor zijn welzijn gehuicheld, hij kende haar in middels. Het ging er haar alleen om, hem rustig te houden tot aan het tijdstip, waarop die vervloekte Diena ren hem als prooi wilden gebruiken om hem een smadelijke dood in te sturen. Maar hemel, hij kon hun nog te vlug af zijn! Hij zou zijn huid we ten te redden en tegelijkertijd wraak nemen op die schoft en bedrieger Leary. Leary moest nu slapen na het bedwelmend middel. Als hij wakker was zou hij merken, dat Claymore en het toestel vertrokken waren. Trillend van onrust stapte Claymo re in een van de bootjes en maak te het touw los. Behoedzaam roeide hij weg, de mist in die boven het wa ter hing. Na vijftig meter kon hij de oever niet meer zien en zonder enig oriëntatiepunt moest hij maar hopen,1 dat zijn onhandige navigatie hem naar de overkant zou helpen. Al gauw begonnen zijn rug en ar men pijn te doen van de ongewone inspanning, maar hij roeide koppig door en luisterde scherp naar mo gelijke geluiden van achtervolgers. Na enige tijd werd het hem duide lijk, dat hij de overkant allang had moeten bereiken, als hij een rechte koers had gevaren. Telkens keek hij om en probeerde met zijn ogen de grauwe mist te doorboren, maar hij kreeg niets in zicht. Juist terwijl hij in paniek begon te raken, kwam de andere oever uit de nevel naar vo ren. Bezweet en met blaren op zijn han den krabbelde Claymore de boot uit. De mist hing alleen boven het wa ter en een paar meter van de oever was de atmosfeer al helder. Hij strompelde weg, keek schichtig naar alle kanten en vroeg zich af, of hij toch niet op de oever van vertrek was geland. Maar dat bleek niet het geval te zijn: in het schemerlicht zag hij omstreeks vierhonderd meter voor zich uit de omtrekken van het vliegtuig. Op een sukkeldrafje begon Claymo re naar het toestel te rennen en hij ademde gejaagd en onregelmatig. In het vliegtuig lag een metalen staaf, die gebruikt werd om de brandstof tanks te peilen. De staaf was meer dan een meter lang en hij zou er de begraven koffers mee kunnen opspo ren. Binnen vijf minuten zou hij het geld weer in zijn bezit hebben.En dan Hij vertraagde zijn gang tot een wankelende stap. Tweemaal viel hij op de knieën, dwong zichzelf op te staan en verder te worstelen. Zijn hele lichaam snakte naar de door het vliegtuig vertegenwoordigde toe vlucht. Hij kreeg sterren en kleurige kringen voor zijn ogen, die steeds weer uiteenspatten; hij zag het toe stel nog maar vaag, maar even la ter klemden zijn vingers zich om het koude metaal van de ladder aan de zijkant van de romp. Claymore viel neer; hij had geen kracht meer over voor het beklim men van de ladder; met het gezicht tegen de grond bleef hij liggen tot zijn hartslag normaal werd. Hij slik te, hij had nadorst. Moeizaam werkte hij zich overeind en zocht steun aan de korte ladder. Hij had zijn voet op de onderste sport gezet, toen hij zijn naam hoorde noemen. „Robert Claymore! Mijn vroegere compagnon Robert Claymore!" Claymore keek naar boven, zonder te geloven wat hij zag. Leary stond in de open deur van de cabine. „Wat kom jij aan deze kant van het water doen, knaap? Kijken of de poen er nog is?" Aanvankelijk had de schrik van Leary's verschijning Claymore ver lamd. Radeloos zocht hij naar woor den. „Geoff! Ik we moeten er van door. Ze ze gaan ons vermoorden!" Hij keek om en zijn blik zocht de omgeving af. „Het geld, Geo'ff. het geld. We moeten weg.dadelijk." Leary bleef breed in de deur staan. Hij trok het mes uit zijn binnenzak en hield het Claymore voor. „Ja, het geld! Jouw leugenachtige gestoorde brein moet, zich over dat geld maar niet bezorgd maken. Het geld is aan boord tot de laatste dollar." Hij gi- chelde. „En laat ik je nu iets zeg gen, sukkel, het is nooit van boord ge weest." „Je je bedoelt. „Ik bedoel, dat ik je niet vertrouw, jij vette slak! Je wilde mij in de maling nemen, waar of niet. Me hier achterlaten om de dood ingejaagd te worden, hè?" Leary's ogen sproeiden haat. „Dat ik met jou in zee moest gaan! Je wil de mij alle werk laten doen, zonder dat ik er beter van zou worden. Jij maar op je achterste zitten en de dollars opstrijken alleen omdat je op je achterste had gezeten! En mij zou je verraden en verkocht heb ben, zodra je de kans had gekregen!" (Wordt vervolgd) DE 75-JARIGE Hongaarse kleermaker Lajos Tóth, die al meer dan veertig jaar in de Utrechtsedwarsstraat te Amsterdam kostuums naar maat snijdt, is de uitvinder van de „stille" viool. Dit wonderlijke instrument, waarbij het bovenstuk van de klank kast ontbreekt, werd enkele jaren geleden uit een noodsituatie ge boren, toen zijn (inmiddels overleden) vrouw tijdens haar ziekbed geen enkel geluid meer verdragen kon. „Thans heb ik er 12 in ver schillende maten, die elk een eigen klank hebben. Zij zijn nog niet allemaal af, maar ik bouw er regelmatig aan. Mijn vinding is een uitkomst voor viool-studerende kamerbewoners, klein-behuisden, ziekenhuizen en wie al niet meer. Maar ik ben een arm man. Ik hoop, dat er iemand met geld komt om mij te helpen. DEZE LAJOS TÓTH kaarsrechte, broodmagere gestalte, keurig zelfgesne- den kostuum, sprekend in gebroken Ne derlands veroverde eens op de toneel academie van Boedapest cum laude zijn diploma. Eens was hij ook een gevierd acteur en zanger, die vooral in kleurige operettes en blijspelen schitterde. De po litieke roerselen in zijn land na de eer ste wereldoorlog brachten hem op drift; hij behoorde tot de oude „displaced persons" in het Europa van deze eeuw, die in een ander land een nieuw leven begonnen. MAAR DE artiest is nooit in hem ge storven en dit heeft hem volgens zijn eigen woorden jong gehouden; zó jong, dat hij soms zelfs nog om twee uur 's nachts uit pure liefhebberij met een machtig geluid in de bodega van concert pianist Gé van Toorenburg staat te zin gen. Als het moet, danst hij er ook nog bij, dat de spaanders eraf vliegen. „Dat zingen van Hongaarse vrijheids- en volksliederen heb ik nodig voor mijn ziel. Het maakt me zo fit, dat ik vaak nog na mijn thuiskomst tot vijf uur 's nachts aan een van mijn violen ga werken WE HEBBEN de oude uitvinder, die niet spreken wil over zijn „geheim", om de klankkleur zuiver en vol te houden, te midden van zijn half-voltooide kostuums, stoffen en scharen horen spelen. Het klonk wat omfloerst en „uit de verte", maar we begrepen: dit is een instrument moet toekomst. „Ik ben een natuurtalent en heb het spelen nooit geleerd", zei hij, terwijl hij ons zijn zagen en zaagjes toonde, de bei tels, lijmsoorten en stukken hout. Ook de „stille" cello, pronkstuk van de collectie, kwam samen met een (volgens de maker „zeer geslaagde") altviool ten tonele. DE LIEFDE voor de viool koesterde Tóth reeds als kind; als 8-jarige was hij erg gelukkig, bij de instrumentmaker van zijn stadje een stoffig en gebroken exem plaar te kunnen bemachtigen. De oude band werd versterkt, toen hij tien jaar geleden in Budel en Utrecht als tolk voor de vluchtelingen van de Hongaarse op stand optrad. Er was een landgenoot, die hem dadelijk, feilloos en vol vuur, op de viool begeleidde, terwijl Lajos de oude vrijheidsliederen zong, zodat iederen tot tranen geroerd werd. En op de dag, dat Tóth thuis niet meer kon zingen („ik zing altijd") omdat de vrouw, met wie hij 50 jaar getrouwd was, daar in de Utrechtsedwarsstraat steeds zwakker werd, greep hij naar de viool. Maar ook dat kon niet en hij dacht: Als ik niet meer kan zingen of spelen, word ik ziek. Ik moet iets verzinnen. Weldra kenden de kooplieden van de Albert Cuyp en het Waterlooplein „Oom Lajos", die steeds snuffelde naar viool wrakken, strijkstokken, brokken hout en ander aanverwant materiaal. NU IS HIJ gelukkig met zijn troetelkin- deren, die hij nog steeds als leden van één familie op een expositie hoopt samen te brengen. Vaak gaat zijn geest tijdens het werk op reis door het verleden, dat zo ver weg is en toch zo springlevend „onder de huid" leeft. Slechts voor ingewijden opent hij de kartonnen doos, die de hele roman van zijn bewogen leven tussen twee werelden ver bergt dan komen de vergeelde docu menten, knipsels en foto's te voorschijn, waaraan nog steeds voor hem verdriet en pijn kleeft, nationale trots, vernede ring, vreugde. Hij praat over de toenmalige Hongaarse provincie Zevenburgen met het „Theatrul Maghyar" in Klausenburg (waar zijn va der stadstimmerman was) en hij op de planken de zaal tot ovaties bracht. Onder wijl betasten zijn vingers liefdevol de met de hand geschreven rollen uit operettes als Boccació, Hotel Imperial Rose aus Stamboel, enz. Ook zijn verkreukeld to neeldiploma is er nog; samen met een half-vergaan papier van het „Schauspiel- syndikat", dat hij als artiest vrij reizen (tweede klasse) had. Ten tijde van Franz Jozef was hij Hongaars soldaat en hij spreekt met zachte stem over het tragi sche uur, toen Zevenburgen tijdens de vre de van Trianon te Parijs definitief aan de Roemenen werd toegewezen. ZIJN GEZICHT betrekt, als hij aan de avond denkt toen hij een dolk in het hart voelde: „Ik speelde in een operette, waarin 'n gedeelte voorkomt, dat de Hon garen tot in het diepst van hun hart be weegt. Tijdens dit prachtige stuk brak de hel in de zaal los en werden we door de Roemeense studenten uitgefloten.,. ■►j Advertentie Hij begreep: een Hongaar kan met zijn vlammend vrijheidsinstinct nooit onder vreemde overheersing leven. Zo stond hij dan op een mooie dag voor de hoofdin specteur van de Vreemdelingenpolitie te Amsterdam (het was in de twintiger ja ren), die zijn papieren twijfelend bekeek: „Als Hongaars artiest kunnen we u geen werkvergunning geven. Tja.als u nu eens kleermaker was. Hij ging terug naar zijn land en werd kleermaker. Nadat het beroep op zijn pas poort veranderd was, keerde hij weerom. „Zo is alles gegaan en ik doe nog van daag mijn ambacht met veel plezier. Het is een mooi vak. UIT EEN KAST komt een fraai Hon gaars kostuum van eigen makelij, dat hij vooral voor de jongste oorlog vele jaren tijdens zijn vrije avonden droeg, toen hij bij de tientallen Hongaarse orkesten die Amsterdam in die dagen rijk was, genoeg emplooi kon vinden („Tegenwoordig zing ik zomaar in mijn burger pakje. Hij vertelt over zijn zoon, die als zes jarige in Zevenburgen ook al kinderrol- len speelde en bij ons zijn grote hang naar het toneel ook moest vergeten om tenslotte monteur te worden. Hij heeft nog een dochter in Amerika, die daar de muziekschool bezocht en uitstekend piano speelt. „Ik heb ginds drie kleinkinderen, die al weer getrouwd zijn. Allemaal zeer muzi kaal en met goede stemmen. Ze heb ben ook kinderen wat gaat die tijd toch vlug zodat ik al overgrootvader ben. ld VOORDAT we weggaan, moeten we nog ijken naar de voortreffelijke aquarellen in de woopkamer stadsgezichten die de zoo» reeds op zeer jonge leeftijd maakte. En we luisteren graag ook nog even naar de „in eigen beheer" vervaar digde langspeelplaten, waarop de toon van de stille viool via een microfoon normaal doorkomt en onze gastheer zijn liederen zingt. („Dit is het gedeelte, waar de Roemenen zo kwaad over wer den. Hij kan het niet laten om tijdens het lopen van dè plaat een duet met zichzelf te zingen, terwijl hij de blik vestigt op een wandkleed in rood-wit-groen; de na tionale Hongaarse kleuren. Onderwijl da vert het huisje van zoveel vocale kracht, dat we hem bij het afscheid vragen, of hij geen klachten krijgt van zijn buren. „Gelukkig niet," glimlacht hij, „dit is een stevige ouderwetse bouw. Dat kun je van veel moderne huizen tegenwoordig beslist niet meer zeggen Jaap Stigter Advertentie voor Haarlem en omstreken AUTOBEDRIJF LANGE MOLENSTRAAT 12 - TEL. 1900H Wageningen. Ingenieursexamen akker en weidebouw: N. A. Bor (Ochten), J. J. Koert (Bennekom), A. J. Latijnhouwers (Wageningen), W. F. Teekens (Gouda). Tropische landbouwplantenteelt: A. M. van Harten (Wageningen). Veeteelt: C. J. Janmaat (De Hoef). Tropische veeteelt: C. de Haan (Wageningen). Zuivelberei ding: R. de Boer (Wageningen), K. B. Kroon (Wolvega). Tuinbouwplantenteelt: mej. B. I. v. d. Berg (Wageningen). Bos bouw (houtteeltkundige richting)J. M. Heering (Wageningen). Landhuishoud kunde: J. H. van Binsbergen (Ochtend), Th. van Merus (Haaren), J. L. H. Ver- schure (Rhenen), A. C. M. van Zundert (Zundert). Tropische landhuishoudkunde: G. J. Kroes (Den Haag), A. M. van Oosten (Zeist), W. A. Salverda (Opeinde-Fr.). Cultuurtechniek: H. v. d. Beid (Arnhem), T. A. Bierman (Heelsum), M. A. Hooger- werf (Leiden), A. J. Niphuis (Almelo), mevr. M. J. Viskopen-Slijper (Wagenin gen), D. Tilstra (Kolham), F. L. A. Vrieze (Arnhem), R. T. Wiersinga (Baarn). Tro pische cultuurtechniek: J. D. Kalma, R. J. Rustwijk (beiden Wageningen), J. Veen- stra (Renkum), J. B. Visser (Bennekom). Tuin- en landschaparchitectuur: P. de Maar (Bennekom). Plantenziektenkunde: J. A. Jobsen (Wemeldinge), T. Kooistra (Ede). Bodemkunde en besmettingsleer: R. H. Brook (Wageningen), R. den En gelse (Goutum-Fr.), B. Goedendorp (Rijs wijk), V. J. G. Houba (Wageningen), W. v. d. Westeringh (He ter en). Landbouw- werktuigkunde: B. H. Berendsen (Zei- hem), N. J. v. d. Broek (Moordrecht), K. Steenbeek (Wageningen). Levensmiddel- lentechnologie: mej. J. M. Samson (Den Haag), P. A. J. F. Remmers (Tilburg). Amsterdam (Gem. Un.) Tot doctor in de sociale wetenschappen is gepromoveerd Ph. van Praag uit Brussel op een proef schrift getiteld „Bevolkingsgroei en wel vaartsmeting". Promotor was prof. dr. S. Kleerekoper. Amsterdam. (Gem. Un.) Doctoraal eco nomie: R. J. Prins (Amsterdam). Docto raal Frans: J. G. Voorn (Weesp). Kandi daats wiskunde en natuurwetenschappen: P. N. Over (Beverwijk); W. J. Wieringa (Haarlem). Doctoraal natuurkunde: C. P. Korthals Altes (Amsterdam). Doctoraal scheikunde: A. O. Muijsers en H. D. Duin- ker (Amsterdam) MO-A. Natuur- enschei- kunde: C. W. Hilbers (Beverwijk). 64. Daar zat die arme Panda nu. Hij had het alle maal erg goed bedoeld en zich tot het uiterste in gespannen, maar nu was hij verslagen. Hij kon er niets meer tegen doen dat Joris Goedbloed de dames van het weldadigheids-comité geld uit de open beur zen klopte. „Ik heb ze gewaarschuwd! Nu moeten ze het verder maar zelf weten", mompelde hij bitter. Maar inderdaad; de dames hadden zijn waarschuwing niet ter harte genomen en luisterden maar al te graag naar huninnemende gastspreker. „Ik zie het," riep hij. „in de glinstering van uw barmhartig oog. Niet vergeefs heb ik de eer gehad om als President van de Stichting ter Beschaving van het Onderontwik keld Umbuli en deszelfs Bevolking tot u te spreken en u te wijzen op het afschuwelijk lot van deze in de diepe ellende van onwetendheid en domme grollen le vende Grubbels. Gij, liefdadige dames, zult indachtig zijn aan die diepe wijsheid, ons uit de Oudheid overgeleverd, welke zegt: „Dolce et honorem pecunia iacta est", hetwelk wij, klassici, vertalen als: „het is mooi om iets voor een goed doel te geven!" En inder daad, de dames barstten uit in gejuich en deden precies iaat Joris hen het liefst zag doen. PETER, IK STUUR WAT 0MH006 HA, HEERLIJKE WORTELS i POLLE, IK HE8 20 N PUN IN MIJN NEK, IK KAN NIET BUK KEN,,, EN IK H68 20'N H0N6ER BALLONNEN £QQ6.K MIJN NAAM IS davyjones. ik DRNFDEie JACHT HAVEN, KAN IK hei pen, mijnheer -e IK HEB EEN DUIKER N0DI6 OM OESTER VANN0600RA TE VINDEN, ZN IS DAAR-INTIEN I VADEM WATER mischien wed, meneer JONES MUNPART- nMM. DAAR RE KENDE Zl- ZI NIET OP VAARWEL VOOR IMMER .RE/C' NEREN IK ZIJN SKIN divers verlaat mij LIEVE OVERDENK HET NOA LtFF WlUiAK 443. Op het kartonnen kaartje dat Gal genaas tussen de boterhammen tevoor schijn haalde, had Bram geschreven: „Jij dacht te vinden Goud met mudjes Maar 't was een zak Boekweitegrutjes." Hardop las Galgenaas dit en toen hij de ondertekening had uitgesproken: „Bram Fok" barstte zijn medeplichtige in lachen uit. „Moet je daarom lachen?" vroeg Gal genaas woedend. Daverend sloeg Gorgel zich op de knie ën. „Ik.ik.ik kan het niet helpen", bracht hij met moeite uit, „Je keek ook zo komiek.en ik vind het een héél aardig versje." Van louter woede kon Galgenaas niets anders uitbrengen dan een stamelend: „Jij domme.domme.stomme. stomme. „Nou 't rijmt wel", zei Gorgel, „maar dat van Bram Fok vond ik toch beter."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 9