De glorietijd van de Music Hall ■H Gerard Walschap en zijn „Alter Ego Twee kamers Het lijk aan de wand Churchill herdenking 16 Een surrealistische roman ZATERDAG 5 FEBRUARI 1966 Erbij UITSTERVEND VERMAAK OF HERLEVING DOOR TELEVISIE? AAN HET EIND VAN 1965 zag in Engeland een boek het licht, ge titeld „BRITISH MUSIC HALL", A story in pictures" door Raymond Mander en Joe Mitchenson (Uit gave Studio Vista, prijs ƒ28.50). Het boek is verlucht met heerlijke foto's uit de wereld van de Engelse Music-hall, en er zijn ook alleraar digste tekeningen in te vinden Music Hall noemde men in ons land Variété en de ouderen zullen zich zonder twijfel nog het voortreffe lijke „Variété Faveur" herinneren, dat jaar in jaar uit tijdens de grote kermissen in den lande in de grote schouwburg speelde en er altijd weer volle zalen trok. Het werd geleid door de heren Faveur en Hofman, beide perfekte vakmensen, die er ook niet tegen op zagen zelf de affiches rond te brengen in de winkels, die daarvoor in aanmer king kwamen. Faveur, een rasechte Rotterdammer, is reeds jaren gele den overleden en de heer Hofman heeft zich daarna uit zaken terug getrokken. Het waren harde wer kers en wat ze brachten was altijd goed. Tf r w\ J. van Doveren HET ZOU ME NIET VERBAZEN als zelfs trouwe lezers van Gerard Walschap, die zijn werk kennen van de Roothooftcyclus uit zijn jonge jaren tot de „Avon turen van Tilman Armenaas" en „Nieuw Deps" uit I9601961, zich na hun lectuur van het eerste hoofd stuk uit „Alter ego" zijn jongste roman die onlangs verscheen bij Uitgeverij Ontwikkeling te Antwerpen even afvragen: wat nou, is Walschap teruggekeerd tot. de sappig-Vlaamse verteltrant van een halve eeuw ge leden? Ging het taalkoloriet van het Pallieter-palet winkelken, ieverans, noenens, ons moeder, druifken, een nonkeltje dat „roekedekoede in de vorm van een rap gerucht" waarvan hij zich altijd verre hield, hem tóch bekoren? Zou Walschap, de Walschap van „Houte- kiet", „Een mens van goeden wil", „Denise" en „De ver loren zoon", de onbuigzame, strijdbare, opstandige Wal schap, zich zijn gaan terugtrekken in het afgedane provincialisme van de milieuschildering? Hoofdstuk I: Rik van Verrewinckel, die kunstschilder wilde worden en dat niet mocht, heeft zich vrijgemaakt van het muf- doodse ouderlijk huis, hij is naar de stad getrokken, werd drukker en dan redacteur, hoofdredacteur zelfs van een Antwerpse gazet, trouwde, maar niet met zijn jeugdliefde, trouwde met een dochter van welgestelden en katholieken huize, kreeg kinderen, een viertal, kon in de katholieke kunsthandel van zijn schoonfamilie de geknotte schildersverlangens botvieren op het ont werpen van „vlaggen, gewaden, kandelaars, kelken, madonna's, piëta's onder een stolp" nadat hij als ge vangenisdirecteur zijn pensioen heeft genomen kijk, hij heeft toch carrière gemaakt, die Rik, maar schilder werd hij niet. Hoofdstuk I: een „genre-beeld" dus. Hoofdstuk II: ook een „genre-beeld", maar één met een schok. En zo ook Hoofdstuk III: een tweede schok. C. J. E. Dinaux door Johan van der Woude SAMEN MET KAREL WUNNINK, directeur van theater Carré, heb ik enige jaren geleden nog eens in het theater aan de Amstel, geprobeerd het variété in ons land nieuw leven in te blazen, door er een programma te ver tonen uit „Olympia" te Parijs, Mon sieur Bruno Coquatrix, directeur van deze grootste music-hall van Parijs, kwam er voor over om aan de pers iets over zijn music-hall te vertellen. Er kwamen lange stukken in de kran ten en we hadden veel publiciteit ge maakt. Als grootste attractie hadden we de Nicolas Brothers geëngageerd voor f 1500 per avond. Het was een der mooiste nummers uit die tijd en we ge noten er zelf het meest van elke voor stelling. Als een klein nummer voor de pauze stond de thans wereldberoemde rasartiest Marcel Amont, waarvoor we f 100 per avond betaalden (nu vraagt hij f 10.000 en krijgt die ook). De pers was gelijkluidend juichend, maar er kwam niemand. Het grapje kostte ons samen in twee weken f28.000 aan ver lies. WAAR HET AAN LAG? Goed: het orkest was slecht en we hadden geen tiener-topster of zo iets in het program ma staan; de zaal miste bovendien de sfeer van Olympia in Parijs. Maar er stond een wereldprogramma. In ons f i %S§SSS8! IN EEN KLEINE Amerikaanse stad in de omgeving van Laurinburg (North Carolina) werd in 1911 op de kermis de 25-jarige Ferrenzo Concipio doodge slagen door een mede-arbeider. Hij is nog altijd niet begraven. Al 54 jaar is zijn stoffelijk overschot te zien bij een begrafenisondernemer, want er is niemand die de begrafenis kosten wil betalen. De begrafenisondernemer McDougald besloot het lijk te bewaren tot hij be richt kreeg van de verwanten van de overledene, maar dat bericht is nooit gekomen. JARENLANG heeft het gebalsemde lijk met een touw onder de armen aan een wand van een der vertrekken van tAAAHAIWVWWWIAAAf\A#W»/WWW*A#lAAAAA/l/VAAAAAI>A/l Op 24 januari was het een jaar ge leden, dat Sir Winston Churchill is overleden, maar hij is al verschrompeld tot een bladzijde in de geschiedenis boeken, een herinnering. Zijn graf te Bladon in Oxfordshire is een onofficieel heiligdom geworden voor duizenden, maar in de hoofdstad, waar hij 25 jaar geleden, de bommen van de nazi's trotserend, het land leid de, is geen imposant monument verre zen. In Westminster Abbey, waar zove le groten van Engeland begraven zijn, bevindt zich slechts een door koningin Elizabeth onthulde gedenkplaat met het eenvoudige opschrift: „Gedenkt Churchill" meer niet. Voorts heeft het fonds ter nagedach tenis van Churchill bijna het onofficië le streefbedrag van drie miljoen pond (ƒ30 miljoen) bereikt. Het fonds is be doeld voor het uitkeren van reisbeur zen, die Churchills naam dragen. land had men er echter geen interesse voor. Wat des te onverklaarbaarder is, omdat er tijdens de uitstekende re vues van René Slees wijk altijd het meeste applaus is voor het variété nummer, dat hij in het programma in last. Maar ons vak is nu eenmaal een mysterie en hoe langer men er in zit destemeer begrijpt men, dat men er niets van weet en dat men als onderne mer alleen maar alles moet doen om de zaak te doen slagen en het verder aan het lot in dit geval dus het pu bliek moet overlaten. En het zijn al leen zij, die er helemaal buitenstaan, die menen er iets van de weten: „de beste stuurlui staan aan wal." INTUSSEN IS het heerlijk om het Engelse boek over dit onderwerp te le zen. Dit amusement ontstond toen de werkende klasse behoefte had aan gen dergelijk probleemloos amusement on der het genot van het drinken van een of andere alcoholische versnapering. Het was ongeveer in het midden van de vorige eeuw, dat er aparte theaters voor dit soort amusement werden ge- De Lord Raglan" aan Theobald's Road (Bloomsbury) in 1857. Een der oudste music-halls. De bezoekers wer den beschouwd als gasten van de president van het etablissement die dan ook met zijn medeleden aan een tafel vóór het podium zetelde. bouwd in alle wereldsteden en een van de beroemdste theaters was het Palla dium in Londen en in andere landen „Der Wintergarten" in Berlijn en „Olympia" te Parijs. Wie herinnert zich niet meer het Apollo-theater te Dusseldorp, waar de grootste pro gramma's stonden en waar Grock en zijn grote concurrent Noni maanden lang uitverkochte huizen trokken. Trouwens „Arena" in Rotterdam heeft ook enige jaren goed gelopén. In 1912 was de eerste Royal Com mand Performance in Londen, waarin de artiesten optraden voor het Ko ninklijk huis en de voornaamste arties ten werden voorgesteld aan het vorste lijk paar. Natuurlijk heeft de televisie veel kwaad gedaan aan de Music-halls, ook in Londen, maar er zijn toch altijd nog tienduizenden liefhebbers van dit amu sement, die de artiesten liever in le vende lijve in een theater willen zien dan op het scherm in de huiskamer. BLADEREN WE HET BOEK door dan vinden we heerlijke oude foto's va komieken uit de vorige eeuw, van cra zy-acts, van goochelaars, zangers en zangeressen, van tovenaars, van verlei delijke danseressen, van attractieve „heren- en damesmuziek ensembles," van krachtmensen (Sandow), van be roemde f ietsnummers (The Elliots), van verrukkelijke nummers die „plastische standen" vertoonden, van prachtig uit gedoste dames, met papagaaien, van olijke hondennummers, van leeuwen temmers met hun roofdieren en van Captain Woodward met zijn zeeleeu wen. Men ziet er 'n foto van Jack Hyl- ton met zijn voortreffelijk orkest, thans een van de rijkste managers van Lon den, die miljoenen-affaires doet. Men beleeft er door de foto's de tijd van de „ragtime" en van de „shimmy". Men MAAR VEEL van de bezittingen van de grote man zelfs het huis te Lon den, waarin hij is overleden, zijn al geveild. Zijn weduwe is verhuisd naar een be scheiden woning. Zijn auto anno 1954 is aan een plaat selijke dealer verkocht, die de wagen prompt voor bijna driemaal het door hem betaalde bedrag heeft doorver kocht. Ook de goederenwagon, waarin zijn stoffelijk overschot werd ver voerd, is voor 350 pond sterling (980 dollar) verkocht aan een Amerikaan, Darius Johnson uit Los Angeles, die een Churchill-museum wil inrichten. /WWWWWWWI/WWWWWWVWWWWWMWWWWWWWWWl ziet 'n heerlijke foto van Gracie Fields die nog in 1965 optrad in New York. Men komt Jimmy Nero en Teddy Knox tegen uit the Crazy Gang en Bud Flan- nagan. Men geniet van plaatjes van neger-zangeressen, zoals Shirley Bassey die in de night-clubs zingt er van Bob Hope, Judy Garland en Danny Kaye, die in 1938 voor het eerst in een cabaret in Londen werkte. En zo komt men tot de naoorlogse tijd, die ook zijn grote ar tiesten heeft gebracht, die echter te dicht bij ons staan om in dit boeiende boek besproken te worden. Een boek, dat voor iedereen, die van dit amuse ment houdt, zeer de moeite waard is te bezitten, te bekijken en te lezen. HET IS DUS NIET zo met Walschap als het leek in de eerste dertig blad zijden. Integendeel zelfs: het is een Walschap die hier, meer dan ooit en hoe verkapt ook, over een zeer per soonlijke levenservaring schrijft en er niet voor terugdeinst om aan zijn ro man een dubbel aangezicht te geven: dat van een reële en een irreële wer kelijkheid. Welbewust heeft hij de in troductie tot de brandende kern van zijn verhaal dus zo gebouwd: het le vensklimaat van vroeger in de taal en de „stijl" van vroeger, een breuk dan met dat vroegere, zich voltrekkend in de na het derde hoofdstuk voortschrij dende vertelling van een eenzaam le ven, met ingehouden adem op papier gezet, vol kleine, nauwelijks opvallen de motiefjes in de details, die allengs uitgroeien tot één centraal noodlots motief. Hoe weinig overeenkomst er ogenschijnlijk ook mag zijn, ik heb moeten terugdenken aan Walschaps no velle „Genezing door asperine" (1943) aan dat korte verhaal van een verbe ten zelfstrijd. En dan: Walschap had in zijn jeugd schilder willen worden, Walschap blééf zijn leven lang heime lijk een „avonturier", een vijand van in het zelfverzekerde burgerdom, die - zijn schrijverschap een telkens her nieuwde wapenstilstand sloot met het leven dat hij niet leefde en tóch leefde, in zijn moedig-opstandige werk. WAT IS ER NU GAANDE met deze Rik van Verrewinckel? Hij legde zich niet klakkeloos neer bij zijn gemiste kans. Hij heeft zijn andere, eigenlijke leven verwerkelijkt in zijn droom, hij heeft in stilte landhuizen getekend en ze in zijn andere bestaan gebouwd in' het landschap van zijn verlangen, hij is het meisje Justine Belfroo uit zijn jeugd, met wie hij de onzekere sprong in het (uitgebleven) schilderschap niet aandurfde, trouw gebleven. En, boem: daar staat hij op een goede dag plotseling voor het bouwsel van zijn vijfde landhuisontwerp, dat wordt be woond door een onbekende naamgenoot Rie van Verrewinckel, die schilder is, een virtuoos kopiist die in alle stij len kan werken van alle tijden een mirakel. Rik heeft vier kinderen, Rie heeft vier kinderen kinderen gebo ren uit een huwelijk met Justine Bel froo, met Stieneke uit Riks jeugd. Hier woont, hier werkt Riks alter ego, zijn andere ik dat schilder werd, dat leefde zoals hij had willen leven. Droom werd werkelijkheid buiten Rik om? Wie denkt aan een surrealistisch accent, dat Walschap aan zijn „alter ego"-er- varing heeft gegeven, is waarschijn lijk niet zover bezijden de waarheid. Driemaal wordt er door de auteur met name melding gemaakt van een sur realistische gewaarwording, van iets dat zich alleen kan voordoen bij een confrontatie met gebeurtenissen, die tot het onzichtbare domein van een an dere, tweede realiteit behoren, maar even waar, even werkelijk zijn als de verschijnselen en verschijningen van het dagelijks waarneembare. Ja, ook versch'ijningen. Wie is John Smith, die zonderlinge man op de achtergrond, met wie Rik van Verre winckel aan een tafeltje zit tijdens een oude jaarsavond viering in een toeristen hotel te Seefeld in Oostenrijk? Hij doet zich aanvankelijk voor als een wille keurige „bijfiguur", die zich gemakke lijk leent tot een boeiend thriller-avon tuur, waarin Rik zich begeeft om de identiteit van deze schimmige gestal te te achterhalen. John Smith duikt op en yerdwijnt spoorloos, vertoont zich opnieuw in het huis van Riks alter ego Rie, althans in dat van diens zoon en schoondochter, en ontpopt zich als John Braeckevelt, de doodgewaande vader van Rie's schoondochter Lily en zijn schoondochter Maud. WAT MOET DAT BETEKENEN, als het iets meer betekent dan een span ningselement, dat aan het dubbelle ven van Rik van Verrewinckel is toe gevoegd? Nu, het betékent meer. Ik zou me hard moeten vergissen als Wal schap de figuur van John Braeckevelt zelfs niet bedoeld had als eigenlijke hoofdpersoon, een „afsplitsing" van Riks verborgen persoonlijkheid, een afsplitsing van Walschap-zelf. Braecke- velts verleden staat in een kwade reuk: heeft hij zich tijdens een boot reis naar Australië inderdaad van zijn vrouw, van de moeder van Rie van Verrewinckels beide schoondochters ontdaan? Was hij in de oorlogsjaren een held, die als parachutist in dienst van het Engelse leger in het bezette België werd afgeworpen om de bevrij ding van Frankrijk te helpen voorbe reiden? Hij zou in krijgsgevangenschap zijn geraakt en sindsdien als vermist genoteerd staan. Maar hij leeft, hij maakt zonderlinge reizen, hij ver keert, zoals in Seefeld, in politiek ver dacht gezelschap dat wie weet niet vrij is van S. S.-smetten. Vóór zijn komst in het huis op het landgoed van Rie wordt hij door zijn dochter gevreesd, tijdens zijn verblijf is hij een zwijgza me vreemdeling, na zijn vertrek is men opgelucht. Terecht? Hij heeft Vlaams zeevaardersbloed, piraten- bloed in zijn aderen: misschien is John Braeckevelt een geboren avontu rier, een zwerver, een zoeker naar een leven dat aan hem voorbijging, een eenzame man, die het goede deed en het kwade, en door zijn menselijke onvatbaarheid bij voorbaat bij de bra ve burger te boek staat als een ver werpelijke zonderling. Rik, de in zijn dromen weggedoken schilder-zonder-penseel, Rik die een boek ging schrijven over het wonder werk van zijn „alter ego" om het ver meende meesterschap van zijn naam genoot eer te bewijzen en wereldfaam te verschaffen, wijzigt de koers van zijn droomschip der verlangens: mees ter Rie immers is geen meester, zijn geluk is geen geluk, dat andere le ven, zoals het geweest had kunnen zijn als Rik met Justine de sprong in het kunstenaarschap van de schilder had gewaagd, is niet het leven dat hij zich droomde. En daar is dan de avonturier Braeckevelt, een mens die zich waagt, een man die zijn verloren kinderen zoekt: Rik doet het uiterste om hem te benaderen, en zodra hij hem tot een duurzaam verblijf in het huis van zijn dochter Lily heeft bewogen, zet die zwerver een definitieve punt achter zyn leven. Dat is niet alles: daar is de genegenheid (of is het liefde?) van Braeckevelts dochter Maud, die in Cannes woont, daar zijn de gevoelens, die de „avon turier" heeft wakkergeroepen bij Rie's dochter Veerle (de onafhankelijkste van allen), en tenslotte is er de door een beroerte verlamde Justine, die reëel, surreëel? door Rik wordt omarmd. En nu mag men, denkt Walschap, denken wat men wil, oordelen, veroor delen zoals men wil men Is niet die men schijnt, het leven verloopt niet zoals men het verwacht, wat toeval lijkt is wie weet een onvermijdelijk patroon, en wie zal zeggen waar de „realiteit" eindigt en het onwerkelijke begint, begint misschien als werke lijker werkelijkheid? ALTER EGO, het „andere ik": waarom zou Walschap niet uit zijn wezenlijke eenzaamheid mogen opdoe men met een andersoortige roman van de andere Walschap? Vriend Wal schap, je hebt hier een sleutel laten vallen. Dat men hem oprape! de begrafenisonderneming gehangen. John McDougald overleed en liet zijn zaak met inbegrip van hqt lijk aan zijn zoon Hewitt. IN 1939 werd het lijk met de tent- stok, waarmee de man was doodgesla gen in een kist met glazen deksel ge plaatst, die rechtop tegen de wand ge zet is. McDougald jr. vertelt, dat er geen dag voorbij gaat, waarop niet de een of ander naar het lijk komt kij ken. Er zijn mensen geweest uit het hele land. Een paar jaar geleden is het stoffe lijk overschot als stille getuige opge treden in een rechtszaak om te bewij zen dat een gebalsemd lijk onbepaalde tijd kan worden bewaard. Het gemummificeerde lijk is slechts bedekt met 'n lendedoek en wordt ook in de kist overeind gehouden door mid del van een touw. Er is nooit een aanklacht ingediend tegen de moordenaar van Concipio. De autoriteiten namen aan, dat het een ge val van zelfverdediging was. ^WWWVWWWVWV/mA/WlAAAIWVWWAAA/IIIAA/i HARMSEN BEZAT een tachtig bun der land en een boerderij met een voorhuis, waar generaties hun leven in de keuken en de opkamer hadden ge sleten. De mooie kamer werd alleen 's zondagsmorgens gebruikt, de dubbe le voordeur alleen voor een bruid die het huis binnenkwam of een lijkkist die eruit werd gedragen. Harmsen was veertig jaar, niet getrouwd en had van allerlei in z'n hoofd. „Ik laat het huis tegen de grond ha len. Er hangt te veel verrot leven", zei hij tegen Janine. Zij was de doch ter van de vorige notaris, die niet lang van zijn lucratief ambt had ge profiteerd. Janine en haar moeder kon der er maar sobertjes van komen. „Wil je dat echt?" vroeg Janine. „Het is nog een goed huis. Laat er een van je mensen in wonen." „Ja", zei Harmsen. „Ik kan beter een nieuw laten bouwen, dicht bij dt weg. Maar het moet een kamer heb ben van tien pas in het vierkant, met ramen waardoor ik het land rondom kan zien." „En wat nog meer dan die ka mer?" vroeg Janine. „Wat er bij hoort. Dat kun jij beter met de architect overleggen. Ik weet dat zo niet." Janine lachte een beetje en zei: „Dat wil ik wel voor je doen. Een vrouw denkt aan andere dingen dan een man." Het idee lokte haar. Een nieuw huis was iets. Ze dacht al: zo, en dit, en dat. Het huis kwam er. Harmsen had zich er niet mee bemoeid, hij ging pas met Janine kijken toen de stucadoors eruit waren en mat de kamer. Tien lange passen in 't vierkant. Buiten kon hij het vee en de akkers zien. Janine had in een opwelling: „Goed" gezegd. Ze voelde wel wat er volgen zou toen ze met Harmsen in die lege kamer stond. „Je moet nu ook het huis maar inrichten en met me trouwen." Ze kon geen „ja" zeggen en ook niet goed „nee". Het huis was geworden of ze 't voor zichzelf had gebouwd. Ze had er veel plezier aan beleefd. Hij was een goede man. Maar met hem trouwen? Ze zei, alweer met dat hul peloze lachje: „Ik kan het niet." Hij tuurde een poosje naar het land en zei: „Je denkt wel eens wat. Maar jij moet 't wel inrichten. Daar heb ik geen verstand van." Janine knikte. Ze dacht dat ze hem dat niet goed kon weigeren. EEN JAAR LATER trouwde Harm sen met de oudste dochter van een kleine veeboer, om wie niemand eer der gekomen was. Ze deed mannen werk en spaarde een arbeider uit, ze was een potige vrouw. Ze waren alle twee grote, zwaar gebouwde mensen. Natuurlijk wist iedereen het van Harmsen en de notarisdochter en dat het toch niets was geworden tussen die twee, ondanks het huis, dat zij toch had gebouwd; dat wist ook iedereen. Het was ook maar beter dat hij een vrouw had genomen die het boerenbe drijf verstond, en het was maar goed dat Bertha nog aan de man was ge komen. Het hele dorp kwam het paar feliciteren. Na het feest gingen ze een week op reis, met de trein naar Am sterdam. In de hotelkamer zei Bertha: „Ze zijn allemaal geweest, alleen de doch ter van de notaris niet. Ze heeft zich nog wel zo uitgesloofd voor ons huis". Ze lachte er bij. „Het zal haar nu wel spijten dat ze de rijke boer niet ge nomen heeft". Het lachen bestierf haar toen Harm sen de kamer uitstapte. „Waar ga je heen!" riep ze nog, maar hij deed de deur achter zich dicht. Harmsen liep bedaard de trap af naar de receptie en vroeg: „Hebt u nog een kamer?" „Bevalt deze u niet?" vroeg de man. „O jawel" zei Harmsen. „Ik wil er nog een". De man pakte een sleutel en wenkte de liftjongen. Harmsen liet Bertha op haar kamer bedienen, wandelde door de stad en als hij haar toevallig in 't hotel tegen kwam knikte hij, maar zei geen woord. Na een week vertrokken ze weer, geen dag eerder; weer 'met de trein. Pas toen ze op hun eindstation uitstap ten zei hij: „Je moet weer naar je vader teruggaan". Hij stapte weg of ze niet bestond, of ze nooit had be staan, gaf zijn koffer af en wandelde de stad. in. Op de markt ging hij het huis binnen waar een advocaat woon de. Die beleefde man wilde van allerlei weten, want er moest wel iets vreemds zijn gebeurd als iemand na een week alweer wilde scheiden. Hij somde de redenen tot echtscheiding op. Maar Harmsen schoof hem een papiertje toe en zei: „Ze is weer bij haar vader. Dit is het adres. Maak het in orde. Het kan me niet schelen hoe, het kan me niet schelen wat het me kost". Daarna stond hij op, groette en deed ook deze deur achter zich dicht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 16