De glorietijd van de Music Hall
■H
Gerard Walschap en zijn „Alter Ego
Twee kamers
Het lijk aan de wand
Churchill herdenking
16
Een surrealistische roman
ZATERDAG 5 FEBRUARI 1966
Erbij
UITSTERVEND VERMAAK OF HERLEVING DOOR TELEVISIE?
AAN HET EIND VAN 1965 zag
in Engeland een boek het licht, ge
titeld „BRITISH MUSIC HALL",
A story in pictures" door Raymond
Mander en Joe Mitchenson (Uit
gave Studio Vista, prijs ƒ28.50).
Het boek is verlucht met heerlijke
foto's uit de wereld van de Engelse
Music-hall, en er zijn ook alleraar
digste tekeningen in te vinden
Music Hall noemde men in ons land
Variété en de ouderen zullen zich
zonder twijfel nog het voortreffe
lijke „Variété Faveur" herinneren,
dat jaar in jaar uit tijdens de grote
kermissen in den lande in de grote
schouwburg speelde en er altijd
weer volle zalen trok. Het werd
geleid door de heren Faveur en
Hofman, beide perfekte vakmensen,
die er ook niet tegen op zagen zelf
de affiches rond te brengen in de
winkels, die daarvoor in aanmer
king kwamen. Faveur, een rasechte
Rotterdammer, is reeds jaren gele
den overleden en de heer Hofman
heeft zich daarna uit zaken terug
getrokken. Het waren harde wer
kers en wat ze brachten was altijd
goed.
Tf r
w\
J. van Doveren
HET ZOU ME NIET VERBAZEN als zelfs trouwe
lezers van Gerard Walschap, die zijn werk kennen van
de Roothooftcyclus uit zijn jonge jaren tot de „Avon
turen van Tilman Armenaas" en „Nieuw Deps" uit
I9601961, zich na hun lectuur van het eerste hoofd
stuk uit „Alter ego" zijn jongste roman die onlangs
verscheen bij Uitgeverij Ontwikkeling te Antwerpen
even afvragen: wat nou, is Walschap teruggekeerd tot.
de sappig-Vlaamse verteltrant van een halve eeuw ge
leden? Ging het taalkoloriet van het Pallieter-palet
winkelken, ieverans, noenens, ons moeder, druifken,
een nonkeltje dat „roekedekoede in de vorm van een
rap gerucht" waarvan hij zich altijd verre hield, hem
tóch bekoren? Zou Walschap, de Walschap van „Houte-
kiet", „Een mens van goeden wil", „Denise" en „De ver
loren zoon", de onbuigzame, strijdbare, opstandige Wal
schap, zich zijn gaan terugtrekken in het afgedane
provincialisme van de milieuschildering? Hoofdstuk I:
Rik van Verrewinckel, die kunstschilder wilde worden
en dat niet mocht, heeft zich vrijgemaakt van het muf-
doodse ouderlijk huis, hij is naar de stad getrokken,
werd drukker en dan redacteur, hoofdredacteur zelfs
van een Antwerpse gazet, trouwde, maar niet met zijn
jeugdliefde, trouwde met een dochter van welgestelden
en katholieken huize, kreeg kinderen, een viertal, kon
in de katholieke kunsthandel van zijn schoonfamilie de
geknotte schildersverlangens botvieren op het ont
werpen van „vlaggen, gewaden, kandelaars, kelken,
madonna's, piëta's onder een stolp" nadat hij als ge
vangenisdirecteur zijn pensioen heeft genomen kijk,
hij heeft toch carrière gemaakt, die Rik, maar schilder
werd hij niet. Hoofdstuk I: een „genre-beeld" dus.
Hoofdstuk II: ook een „genre-beeld", maar één met een
schok. En zo ook Hoofdstuk III: een tweede schok.
C. J. E. Dinaux
door
Johan van der Woude
SAMEN MET KAREL WUNNINK,
directeur van theater Carré, heb ik
enige jaren geleden nog eens in het
theater aan de Amstel, geprobeerd het
variété in ons land nieuw leven in te
blazen, door er een programma te ver
tonen uit „Olympia" te Parijs, Mon
sieur Bruno Coquatrix, directeur van
deze grootste music-hall van Parijs,
kwam er voor over om aan de pers
iets over zijn music-hall te vertellen.
Er kwamen lange stukken in de kran
ten en we hadden veel publiciteit ge
maakt. Als grootste attractie hadden
we de Nicolas Brothers geëngageerd
voor f 1500 per avond. Het was een der
mooiste nummers uit die tijd en we ge
noten er zelf het meest van elke voor
stelling. Als een klein nummer voor de
pauze stond de thans wereldberoemde
rasartiest Marcel Amont, waarvoor we
f 100 per avond betaalden (nu vraagt
hij f 10.000 en krijgt die ook). De pers
was gelijkluidend juichend, maar er
kwam niemand. Het grapje kostte ons
samen in twee weken f28.000 aan ver
lies.
WAAR HET AAN LAG? Goed: het
orkest was slecht en we hadden geen
tiener-topster of zo iets in het program
ma staan; de zaal miste bovendien de
sfeer van Olympia in Parijs. Maar er
stond een wereldprogramma. In ons
f i
%S§SSS8!
IN EEN KLEINE Amerikaanse stad
in de omgeving van Laurinburg (North
Carolina) werd in 1911 op de kermis
de 25-jarige Ferrenzo Concipio doodge
slagen door een mede-arbeider.
Hij is nog altijd niet begraven.
Al 54 jaar is zijn stoffelijk overschot
te zien bij een begrafenisondernemer,
want er is niemand die de begrafenis
kosten wil betalen.
De begrafenisondernemer McDougald
besloot het lijk te bewaren tot hij be
richt kreeg van de verwanten van de
overledene, maar dat bericht is nooit
gekomen.
JARENLANG heeft het gebalsemde
lijk met een touw onder de armen aan
een wand van een der vertrekken van
tAAAHAIWVWWWIAAAf\A#W»/WWW*A#lAAAAA/l/VAAAAAI>A/l
Op 24 januari was het een jaar ge
leden, dat Sir Winston Churchill is
overleden, maar hij is al verschrompeld
tot een bladzijde in de geschiedenis
boeken, een herinnering.
Zijn graf te Bladon in Oxfordshire is
een onofficieel heiligdom geworden
voor duizenden, maar in de hoofdstad,
waar hij 25 jaar geleden, de bommen
van de nazi's trotserend, het land leid
de, is geen imposant monument verre
zen. In Westminster Abbey, waar zove
le groten van Engeland begraven zijn,
bevindt zich slechts een door koningin
Elizabeth onthulde gedenkplaat met
het eenvoudige opschrift: „Gedenkt
Churchill" meer niet.
Voorts heeft het fonds ter nagedach
tenis van Churchill bijna het onofficië
le streefbedrag van drie miljoen pond
(ƒ30 miljoen) bereikt. Het fonds is be
doeld voor het uitkeren van reisbeur
zen, die Churchills naam dragen.
land had men er echter geen interesse
voor. Wat des te onverklaarbaarder
is, omdat er tijdens de uitstekende re
vues van René Slees wijk altijd het
meeste applaus is voor het variété
nummer, dat hij in het programma in
last. Maar ons vak is nu eenmaal een
mysterie en hoe langer men er in zit
destemeer begrijpt men, dat men er
niets van weet en dat men als onderne
mer alleen maar alles moet doen om
de zaak te doen slagen en het verder
aan het lot in dit geval dus het pu
bliek moet overlaten. En het zijn al
leen zij, die er helemaal buitenstaan,
die menen er iets van de weten: „de
beste stuurlui staan aan wal."
INTUSSEN IS het heerlijk om het
Engelse boek over dit onderwerp te le
zen. Dit amusement ontstond toen de
werkende klasse behoefte had aan gen
dergelijk probleemloos amusement on
der het genot van het drinken van een
of andere alcoholische versnapering.
Het was ongeveer in het midden van
de vorige eeuw, dat er aparte theaters
voor dit soort amusement werden ge-
De Lord Raglan" aan Theobald's
Road (Bloomsbury) in 1857. Een der
oudste music-halls. De bezoekers wer
den beschouwd als gasten van de
president van het etablissement die
dan ook met zijn medeleden aan een
tafel vóór het podium zetelde.
bouwd in alle wereldsteden en een van
de beroemdste theaters was het Palla
dium in Londen en in andere landen
„Der Wintergarten" in Berlijn en
„Olympia" te Parijs. Wie herinnert
zich niet meer het Apollo-theater te
Dusseldorp, waar de grootste pro
gramma's stonden en waar Grock en
zijn grote concurrent Noni maanden
lang uitverkochte huizen trokken.
Trouwens „Arena" in Rotterdam heeft
ook enige jaren goed gelopén.
In 1912 was de eerste Royal Com
mand Performance in Londen, waarin
de artiesten optraden voor het Ko
ninklijk huis en de voornaamste arties
ten werden voorgesteld aan het vorste
lijk paar.
Natuurlijk heeft de televisie veel
kwaad gedaan aan de Music-halls, ook
in Londen, maar er zijn toch altijd nog
tienduizenden liefhebbers van dit amu
sement, die de artiesten liever in le
vende lijve in een theater willen zien
dan op het scherm in de huiskamer.
BLADEREN WE HET BOEK door
dan vinden we heerlijke oude foto's va
komieken uit de vorige eeuw, van cra
zy-acts, van goochelaars, zangers en
zangeressen, van tovenaars, van verlei
delijke danseressen, van attractieve
„heren- en damesmuziek ensembles,"
van krachtmensen (Sandow), van be
roemde f ietsnummers (The Elliots), van
verrukkelijke nummers die „plastische
standen" vertoonden, van prachtig uit
gedoste dames, met papagaaien, van
olijke hondennummers, van leeuwen
temmers met hun roofdieren en van
Captain Woodward met zijn zeeleeu
wen. Men ziet er 'n foto van Jack Hyl-
ton met zijn voortreffelijk orkest, thans
een van de rijkste managers van Lon
den, die miljoenen-affaires doet. Men
beleeft er door de foto's de tijd van de
„ragtime" en van de „shimmy". Men
MAAR VEEL van de bezittingen van
de grote man zelfs het huis te Lon
den, waarin hij is overleden, zijn al
geveild.
Zijn weduwe is verhuisd naar een be
scheiden woning.
Zijn auto anno 1954 is aan een plaat
selijke dealer verkocht, die de wagen
prompt voor bijna driemaal het door
hem betaalde bedrag heeft doorver
kocht.
Ook de goederenwagon, waarin
zijn stoffelijk overschot werd ver
voerd, is voor 350 pond sterling (980
dollar) verkocht aan een Amerikaan,
Darius Johnson uit Los Angeles, die
een Churchill-museum wil inrichten.
/WWWWWWWI/WWWWWWVWWWWWMWWWWWWWWWl
ziet 'n heerlijke foto van Gracie Fields
die nog in 1965 optrad in New York.
Men komt Jimmy Nero en Teddy Knox
tegen uit the Crazy Gang en Bud Flan-
nagan. Men geniet van plaatjes van
neger-zangeressen, zoals Shirley Bassey
die in de night-clubs zingt er van Bob
Hope, Judy Garland en Danny Kaye, die
in 1938 voor het eerst in een cabaret in
Londen werkte. En zo komt men tot de
naoorlogse tijd, die ook zijn grote ar
tiesten heeft gebracht, die echter te
dicht bij ons staan om in dit boeiende
boek besproken te worden. Een boek,
dat voor iedereen, die van dit amuse
ment houdt, zeer de moeite waard is te
bezitten, te bekijken en te lezen.
HET IS DUS NIET zo met Walschap
als het leek in de eerste dertig blad
zijden. Integendeel zelfs: het is een
Walschap die hier, meer dan ooit en
hoe verkapt ook, over een zeer per
soonlijke levenservaring schrijft en
er niet voor terugdeinst om aan zijn ro
man een dubbel aangezicht te geven:
dat van een reële en een irreële wer
kelijkheid. Welbewust heeft hij de in
troductie tot de brandende kern van
zijn verhaal dus zo gebouwd: het le
vensklimaat van vroeger in de taal en
de „stijl" van vroeger, een breuk dan
met dat vroegere, zich voltrekkend in
de na het derde hoofdstuk voortschrij
dende vertelling van een eenzaam le
ven, met ingehouden adem op papier
gezet, vol kleine, nauwelijks opvallen
de motiefjes in de details, die allengs
uitgroeien tot één centraal noodlots
motief. Hoe weinig overeenkomst er
ogenschijnlijk ook mag zijn, ik heb
moeten terugdenken aan Walschaps no
velle „Genezing door asperine" (1943)
aan dat korte verhaal van een verbe
ten zelfstrijd. En dan: Walschap had
in zijn jeugd schilder willen worden,
Walschap blééf zijn leven lang heime
lijk een „avonturier", een vijand van
in
het zelfverzekerde burgerdom, die -
zijn schrijverschap een telkens her
nieuwde wapenstilstand sloot met het
leven dat hij niet leefde en tóch
leefde, in zijn moedig-opstandige werk.
WAT IS ER NU GAANDE met deze
Rik van Verrewinckel? Hij legde zich
niet klakkeloos neer bij zijn gemiste
kans. Hij heeft zijn andere, eigenlijke
leven verwerkelijkt in zijn droom, hij
heeft in stilte landhuizen getekend en
ze in zijn andere bestaan gebouwd in'
het landschap van zijn verlangen, hij
is het meisje Justine Belfroo uit zijn
jeugd, met wie hij de onzekere sprong
in het (uitgebleven) schilderschap niet
aandurfde, trouw gebleven. En, boem:
daar staat hij op een goede dag
plotseling voor het bouwsel van zijn
vijfde landhuisontwerp, dat wordt be
woond door een onbekende naamgenoot
Rie van Verrewinckel, die schilder is,
een virtuoos kopiist die in alle stij
len kan werken van alle tijden een
mirakel. Rik heeft vier kinderen, Rie
heeft vier kinderen kinderen gebo
ren uit een huwelijk met Justine Bel
froo, met Stieneke uit Riks jeugd. Hier
woont, hier werkt Riks alter ego, zijn
andere ik dat schilder werd, dat leefde
zoals hij had willen leven. Droom werd
werkelijkheid buiten Rik om? Wie
denkt aan een surrealistisch accent,
dat Walschap aan zijn „alter ego"-er-
varing heeft gegeven, is waarschijn
lijk niet zover bezijden de waarheid.
Driemaal wordt er door de auteur met
name melding gemaakt van een sur
realistische gewaarwording, van iets
dat zich alleen kan voordoen bij een
confrontatie met gebeurtenissen, die
tot het onzichtbare domein van een an
dere, tweede realiteit behoren, maar
even waar, even werkelijk zijn als de
verschijnselen en verschijningen van
het dagelijks waarneembare.
Ja, ook versch'ijningen. Wie is John
Smith, die zonderlinge man op de
achtergrond, met wie Rik van Verre
winckel aan een tafeltje zit tijdens een
oude jaarsavond viering in een toeristen
hotel te Seefeld in Oostenrijk? Hij doet
zich aanvankelijk voor als een wille
keurige „bijfiguur", die zich gemakke
lijk leent tot een boeiend thriller-avon
tuur, waarin Rik zich begeeft om de
identiteit van deze schimmige gestal
te te achterhalen. John Smith duikt op
en yerdwijnt spoorloos, vertoont zich
opnieuw in het huis van Riks alter
ego Rie, althans in dat van diens zoon
en schoondochter, en ontpopt zich als
John Braeckevelt, de doodgewaande
vader van Rie's schoondochter Lily en
zijn schoondochter Maud.
WAT MOET DAT BETEKENEN, als
het iets meer betekent dan een span
ningselement, dat aan het dubbelle
ven van Rik van Verrewinckel is toe
gevoegd? Nu, het betékent meer. Ik
zou me hard moeten vergissen als Wal
schap de figuur van John Braeckevelt
zelfs niet bedoeld had als eigenlijke
hoofdpersoon, een „afsplitsing" van
Riks verborgen persoonlijkheid, een
afsplitsing van Walschap-zelf. Braecke-
velts verleden staat in een kwade
reuk: heeft hij zich tijdens een boot
reis naar Australië inderdaad van zijn
vrouw, van de moeder van Rie van
Verrewinckels beide schoondochters
ontdaan? Was hij in de oorlogsjaren
een held, die als parachutist in dienst
van het Engelse leger in het bezette
België werd afgeworpen om de bevrij
ding van Frankrijk te helpen voorbe
reiden? Hij zou in krijgsgevangenschap
zijn geraakt en sindsdien als vermist
genoteerd staan. Maar hij leeft, hij
maakt zonderlinge reizen, hij ver
keert, zoals in Seefeld, in politiek ver
dacht gezelschap dat wie weet niet vrij
is van S. S.-smetten. Vóór zijn komst
in het huis op het landgoed van Rie
wordt hij door zijn dochter gevreesd,
tijdens zijn verblijf is hij een zwijgza
me vreemdeling, na zijn vertrek is
men opgelucht. Terecht? Hij heeft
Vlaams zeevaardersbloed, piraten-
bloed in zijn aderen: misschien is
John Braeckevelt een geboren avontu
rier, een zwerver, een zoeker naar een
leven dat aan hem voorbijging, een
eenzame man, die het goede deed en
het kwade, en door zijn menselijke
onvatbaarheid bij voorbaat bij de bra
ve burger te boek staat als een ver
werpelijke zonderling.
Rik, de in zijn dromen weggedoken
schilder-zonder-penseel, Rik die een
boek ging schrijven over het wonder
werk van zijn „alter ego" om het ver
meende meesterschap van zijn naam
genoot eer te bewijzen en wereldfaam
te verschaffen, wijzigt de koers van
zijn droomschip der verlangens: mees
ter Rie immers is geen meester, zijn
geluk is geen geluk, dat andere le
ven, zoals het geweest had kunnen
zijn als Rik met Justine de sprong in
het kunstenaarschap van de schilder
had gewaagd, is niet het leven dat
hij zich droomde. En daar is dan de
avonturier Braeckevelt, een mens die
zich waagt, een man die zijn verloren
kinderen zoekt: Rik doet het uiterste
om hem te benaderen, en zodra hij
hem tot een duurzaam verblijf
in het huis van zijn dochter Lily
heeft bewogen, zet die zwerver een
definitieve punt achter zyn leven. Dat
is niet alles: daar is de genegenheid
(of is het liefde?) van Braeckevelts
dochter Maud, die in Cannes woont,
daar zijn de gevoelens, die de „avon
turier" heeft wakkergeroepen bij Rie's
dochter Veerle (de onafhankelijkste
van allen), en tenslotte is er de door
een beroerte verlamde Justine, die
reëel, surreëel? door Rik wordt
omarmd.
En nu mag men, denkt Walschap,
denken wat men wil, oordelen, veroor
delen zoals men wil men Is niet die
men schijnt, het leven verloopt niet
zoals men het verwacht, wat toeval
lijkt is wie weet een onvermijdelijk
patroon, en wie zal zeggen waar de
„realiteit" eindigt en het onwerkelijke
begint, begint misschien als werke
lijker werkelijkheid?
ALTER EGO, het „andere ik":
waarom zou Walschap niet uit zijn
wezenlijke eenzaamheid mogen opdoe
men met een andersoortige roman van
de andere Walschap? Vriend Wal
schap, je hebt hier een sleutel laten
vallen. Dat men hem oprape!
de begrafenisonderneming gehangen.
John McDougald overleed en liet zijn
zaak met inbegrip van hqt lijk aan zijn
zoon Hewitt.
IN 1939 werd het lijk met de tent-
stok, waarmee de man was doodgesla
gen in een kist met glazen deksel ge
plaatst, die rechtop tegen de wand ge
zet is. McDougald jr. vertelt, dat er
geen dag voorbij gaat, waarop niet de
een of ander naar het lijk komt kij
ken. Er zijn mensen geweest uit het
hele land.
Een paar jaar geleden is het stoffe
lijk overschot als stille getuige opge
treden in een rechtszaak om te bewij
zen dat een gebalsemd lijk onbepaalde
tijd kan worden bewaard.
Het gemummificeerde lijk is slechts
bedekt met 'n lendedoek en wordt ook
in de kist overeind gehouden door mid
del van een touw.
Er is nooit een aanklacht ingediend
tegen de moordenaar van Concipio. De
autoriteiten namen aan, dat het een ge
val van zelfverdediging was.
^WWWVWWWVWV/mA/WlAAAIWVWWAAA/IIIAA/i
HARMSEN BEZAT een tachtig bun
der land en een boerderij met een
voorhuis, waar generaties hun leven in
de keuken en de opkamer hadden ge
sleten. De mooie kamer werd alleen
's zondagsmorgens gebruikt, de dubbe
le voordeur alleen voor een bruid die
het huis binnenkwam of een lijkkist
die eruit werd gedragen. Harmsen
was veertig jaar, niet getrouwd en
had van allerlei in z'n hoofd.
„Ik laat het huis tegen de grond ha
len. Er hangt te veel verrot leven",
zei hij tegen Janine. Zij was de doch
ter van de vorige notaris, die niet
lang van zijn lucratief ambt had ge
profiteerd. Janine en haar moeder kon
der er maar sobertjes van komen.
„Wil je dat echt?" vroeg Janine.
„Het is nog een goed huis. Laat er
een van je mensen in wonen."
„Ja", zei Harmsen. „Ik kan beter
een nieuw laten bouwen, dicht bij dt
weg. Maar het moet een kamer heb
ben van tien pas in het vierkant, met
ramen waardoor ik het land rondom
kan zien."
„En wat nog meer dan die ka
mer?" vroeg Janine.
„Wat er bij hoort. Dat kun jij beter
met de architect overleggen. Ik weet
dat zo niet."
Janine lachte een beetje en zei: „Dat
wil ik wel voor je doen. Een vrouw
denkt aan andere dingen dan een
man."
Het idee lokte haar. Een nieuw huis
was iets. Ze dacht al: zo, en dit, en
dat.
Het huis kwam er. Harmsen had
zich er niet mee bemoeid, hij ging pas
met Janine kijken toen de stucadoors
eruit waren en mat de kamer. Tien
lange passen in 't vierkant. Buiten
kon hij het vee en de akkers zien.
Janine had in een opwelling:
„Goed" gezegd. Ze voelde wel wat er
volgen zou toen ze met Harmsen in
die lege kamer stond. „Je moet nu
ook het huis maar inrichten en met
me trouwen."
Ze kon geen „ja" zeggen en ook niet
goed „nee". Het huis was geworden of
ze 't voor zichzelf had gebouwd. Ze
had er veel plezier aan beleefd. Hij
was een goede man. Maar met hem
trouwen? Ze zei, alweer met dat hul
peloze lachje: „Ik kan het niet."
Hij tuurde een poosje naar het land
en zei: „Je denkt wel eens wat. Maar
jij moet 't wel inrichten. Daar heb ik
geen verstand van."
Janine knikte. Ze dacht dat ze hem
dat niet goed kon weigeren.
EEN JAAR LATER trouwde Harm
sen met de oudste dochter van een
kleine veeboer, om wie niemand eer
der gekomen was. Ze deed mannen
werk en spaarde een arbeider uit, ze
was een potige vrouw. Ze waren alle
twee grote, zwaar gebouwde mensen.
Natuurlijk wist iedereen het van
Harmsen en de notarisdochter en dat
het toch niets was geworden tussen die
twee, ondanks het huis, dat zij toch
had gebouwd; dat wist ook iedereen.
Het was ook maar beter dat hij een
vrouw had genomen die het boerenbe
drijf verstond, en het was maar goed
dat Bertha nog aan de man was ge
komen. Het hele dorp kwam het paar
feliciteren. Na het feest gingen ze een
week op reis, met de trein naar Am
sterdam.
In de hotelkamer zei Bertha: „Ze
zijn allemaal geweest, alleen de doch
ter van de notaris niet. Ze heeft zich
nog wel zo uitgesloofd voor ons huis".
Ze lachte er bij. „Het zal haar nu wel
spijten dat ze de rijke boer niet ge
nomen heeft".
Het lachen bestierf haar toen Harm
sen de kamer uitstapte. „Waar ga je
heen!" riep ze nog, maar hij deed de
deur achter zich dicht.
Harmsen liep bedaard de trap af
naar de receptie en vroeg: „Hebt u
nog een kamer?"
„Bevalt deze u niet?" vroeg de man.
„O jawel" zei Harmsen. „Ik wil er
nog een".
De man pakte een sleutel en wenkte
de liftjongen.
Harmsen liet Bertha op haar kamer
bedienen, wandelde door de stad en
als hij haar toevallig in 't hotel tegen
kwam knikte hij, maar zei geen woord.
Na een week vertrokken ze weer,
geen dag eerder; weer 'met de trein.
Pas toen ze op hun eindstation uitstap
ten zei hij: „Je moet weer naar je
vader teruggaan". Hij stapte weg of
ze niet bestond, of ze nooit had be
staan, gaf zijn koffer af en wandelde
de stad. in. Op de markt ging hij het
huis binnen waar een advocaat woon
de.
Die beleefde man wilde van allerlei
weten, want er moest wel iets vreemds
zijn gebeurd als iemand na een week
alweer wilde scheiden. Hij somde de
redenen tot echtscheiding op. Maar
Harmsen schoof hem een papiertje toe
en zei: „Ze is weer bij haar vader.
Dit is het adres. Maak het in orde.
Het kan me niet schelen hoe, het kan
me niet schelen wat het me kost".
Daarna stond hij op, groette en deed
ook deze deur achter zich dicht.