r m
ti
HET SPROOKJESBOS
n
'L
PANDA EN DE WEGDOENER
POLLE, PELLI EN PINGO
s
i
kinder-
1
(ö)alt!DTsnev'$
I
Ons vervolgverhaal
Y
J
O
N
E
Jafi
i
ZATERDAG 5 MAART 196 6
8
MSC
DOOR AGATHA CHRISTIE
V - v
%Y< f
m
01
S A
si J|:
-ff
im
m
f yv'
1SHF
T~
GOUDEN VERTELLINGEN
m
y»
26
„Dat klaar te spelen". Hij glim
lachte weer een charmante, jon
gensachtige glimlach. „Als je maar
uitkijkt. Je hoeft alleen maar uit te
kijken dat is alles. En een intel
ligent mens kijkt wel drommels goed
uit dat hij geen vergissing begaat.
Dat is alles waarvoor hij moet op
passen".
Hij glimlachte en ging het huis
binnen.
Luke stond naar de stoep te staren.
Er was iets neerbuigends in de
glimlach van de dokter- geweest. Ge
durende hun hele gesprek had Luke
zich zelf gezien als een man die tot'
volle wasdom gekomen was, en dok
ter Thomas als een jeugdige, ietwat
onnozele jongeman.
Even had hij het gevoel alsof de
rollen waren omgedraaid. De glim
lach van de dokter was de glimlach
geweest van een volwassene die pret
heeft om de slimheid van een kind.
Hoofdstuk IX Mevrouw Pierce aan
het woord.
In het winkeltje in de Hoogstraat
had Luke een blikje sigaretten ge
kocht en 't nummer van Good Cheer
van die dag, het ondernemende week
blaadje dat Lord Whitfield voorzag
van een niet gering gedeelte van zijn
aanzienlijk inkomen. Nadat hij de
voetbaltoto opgezocht had, deelde Lu
ke al zuchtend mede dat hij bijna
de honderdtwintig pond gewonnen
had. Mevrouw Pierce was onmiddel
lijk klaar om hem te troosten, en
verklaarde dat haar man ook dik
wijls een dergelijke teleurstelling had
ondervonden. Toen er aldus een
vriendschappelijke sfeer geschapen
was, kostte het Luke niet veel moeite
het gesprek nog wat voort te zetten.
„Meneer Pierce heeft ontzettend
veel belangstelling voor voetbal",
zei de eega van meneer Pierce. „Dat
is het eerste waarnaar hij kijkt in
de krant. En zoals ik al zei hij is
al heel wat keren teleurgesteld, maar
ja, niet iedereen kan winnen, zeg ik
altijd, en ik zeg ook altijd dat je te
gen het geluk toch niets in te brengen
hebt".
Luke was het hiermee volmondig
eens, en ging hierna met gemak over
op die andere diepzinnige verklaring
dat een ongeluk nooit alleen komt.
„Zegt u dat wel, meneer, en of ik
dat weet". Mevrouw Pierce zuchtte.
„En als een vrouw een man heeft en
acht kinderen dat wil zeggen zes
nog in leven en twee op het kerk
hof nou, dan kun je gerust zeggen
dat zij weet wat tegenspoed is-".
„Dat zal zeker wel o, ongetwij
feld", zei Luke. „U hebt er twee
eh op het kerkhof, zei u dat niet?"
„Een is nog maar een maandje ge
leden gestorven", zei mevrouw Pier
ce met een soort droefgeestig genot.
„Och, och, wat erg".
„Het was niet alleen erg, meneer.
Het was een schok dat was het,
een hele schok- Ik werd er beroerd
van, toen zij het mij vertelden. Ik
had ook nooit gedacht dat Tommy zo
iets zou overkomen, zou je kunnen
zeggen, want als een jongen je tot
last is, dan kpm je er gewoon niet
toe te denken dat hij wel eens weg
genomen kan worden. Nee, dan mijn
Emma Jane, dat was een lief wicht.
„Die breng je nooit groot", zeiden ze.
„Die is te goed voor deze wereld".
En dat was waar, .meneer. De Heer
kent de Zijnen".
Luke stemde met dat gevoelen in
en trachtte van het onderwerp van de
vrome Emma Jane over te gaan op
dat van de minder vrome Tommy.
„Is uw zoontje kort geleden gestor
ven?" vroeg hij. „Was het een onge
luk?"
„Dat was het, meneer, een onge
luk. Hij was de ramen aan het lap
pen van de oude Hall, wat nu de bi
bliotheek is, hij moet zijn evenwicht
hebben verloren en hij is gevallen
van de ramen van de bovenste ver
dieping nog wel".
Mevrouw Pierce weidde breed uit
over alle bijzonderheden van het on
geluk.
„Was er niet een verhaal", zei Luke
nonchalant, „dat ze hem op de ven
sterbank hebben zien dansen?"
Mevrouw Pierce zei dat jongens nu
eenmaal jongens waren maar on
getwijfeld was de majoor er wel van
geschrokken, daar hij nogal een ze
nuwachtig man was.
„Majoor Horton?"
„Ja, meneer, die meneer met de
bulhonden. Na het ongeluk zei hij
toevallig dat hij onze Tommy heel
onvoorzichtig had zien doen en dat
bewijst natuurlijk wel dat hij, als hij
plotseling ergens van geschrokken
was, heel gemakkelijk had kunnen
vallen. Altijd pret maken, meneer
dat was het nou met Tommy. Hij
is in vele opzichten een grote last
voor mij geweest", besloot zij, „dat
was het alleen maar, altijd maar pret
maken zoals zoveel jongens doen.
Maar er stak echt geen kwaad in
hem, zoals u misschien dacht".
„Nee, nee dat zal wel niet, maar
soms, weet u, mevrouw Pierce, kost
het de mensen bezadigde mensen
van middelbare leeftijd moeite
niet te vergeten dat zij ook jong zijn
geweest".
„Dat zijn ware woorden, meneer.
Ik zal maar hopen dat sommige he
ren, die ik zou kunnen noemen
maar dat doe ik niet er spijt van
hebben dat ze zo hard voor die jongen
zijn geweest alleen omdat hij
graag pret maakte".
„Hij heeft zijn bazen wel een paar
poetsen gebakken, nietwaar?" vroeg
Luke met een toegeeflijke glimlach.
Daar ging mevrouw Pierce meteen
op in.
„Het waren gewoon grapjes van
hem, meneer, meer was het niet.
Tommy kon altijd de mensen nadoen.
Wij stikten van het lachen als hij
met kleine pasjes rondtrippelde en
deed alsof hij die meneer Ellsworthy
was van de antiekwinkel of de
oude meneer Hobbs, de kerkvoogd
en hij deed net meneer de baron na
op het kasteel, en de twee tuinknech
ten lachten zich ziek, en daar kwam
stiekum meneer de baron aan en hij
gaf Tommy op staande voet zijn ont
slag en dat was vanzelf ook te
verwachten en zijn verdiende loon,
en meneer de baron is er niet kwaad
om gebleven, maar hij heeft Tommy
nog geholpen een ander baantje te
krijgen".
(Wordt vervolgd)
vWWWVilWWIWWWUWWWWWWWWWWWWWWMWWIWWWMW
sj§|'
ïi;
want het was de Reus van Klein
Duimpje.
Ik holde gauw weg maar ik struikel
de en viel. Het stokje waar ik over
viel kwam Joyce brengen. Dat had ik
hem geleerd. Het was een bijzonder
stokje. De twee uiteinden waren zilver;
het stokje was geel. Ik keek om, de
Reus was er niet meer. Die had zeker
genoeg van mensenvlees. Het stokje
stak ik in mijn zak en ik holde ver
der toen ik was opgestaan. Ik wilde
hier geen ogenblik langer blijven, in
.ik en Joyce.
EENS, een tijd geleden, kwam ik
met mijn herdershond Joyce in een
plaatsje waar geruchten gingen dat
er een sprookjesbos zou zijn. Ik
ging een herberg in en vroeg aan
de waard: „Wat is er toch met dat
sprokenbos. Wat is er allemaal te
zien?" Niets begrijpend keek ik
rond. „Ik heb er Sneeuwwitje ge
zien en de kleermaker heeft er de
Wolf en Roodkapje gezien. De bier
brouwer dacht dat hij Assepoes ge
zien had", antwoordde de waard.
Oh, zit dat zo, dacht ik bij mezelf.
Ik stond op, bedankte de waard en
ging weg. Ik had een plan.
„Joyce". Joyce kwam kwispelstaar
tend aanlopen. „Joyce, ik heb een
plan", zei ik. „Ik ga morgen tegen
zonsopgang naar Den Bosch, kijken
naar dat -bos". En na een nacht vol
dromen over het beruchte bos ging ik
op weg. Joyce liep achter mij aan.
Toen ik in het bos liep en Joyce over
al naar toe rende, zag ik opeens een
lange gestalte voor mij. Ik schrok,
.de fee.
het dorp noch in het bos. Ik wou met
een weg.
Toen ik weer thuis was sprak ik er
met mijn vrienden over. Een van hen
is gaan kijken en gaf het stokie dat ik
meegegeven had. aan de mensen van
het dorpje. Toen mijn vriend terug
kwam vertelde hij een heleboel Hij
zei: „Die sprookjesfiguren die jij zag
zijn niet echt. Ze zijn allemaal van
steen. En ik heb een verrassing. Ga
met al je vrienden met mij mee". Hij
deed erg geheimzinnig.
Toen we allemaal waren waar we
zijn moesten, toonde mijn vriend het he
le bos Maar och. wat was het ver
anderd. Alle sprookjes waren geordend
en er was een restaurant en een vij
ver heel groot -vol zwanen en een
den. Er stonden bordjes om de weg
te wijzen en het mooiste was.het
bos had een naam.
„Ja", vertelde mijn vriend, „het
stokje was een heksenstokje oftewel
een toverstafje. Dat merkte ik in de
trein. Toen ik er een leuning mee raak
te begon die te veranderen, langzaam,
in een mooi meisje. O zo mooi! Ze ver
telde dat ze de Fee van Assepoes was.
Ze zei wat ik doen moest om het bos
in de goede stand te veranderen. Ik
heb haar het stafje gegeven en zij
werd weer leuning.
Maar hierh eb je het resultaat. Het
heet De Efteling, genoemd naar de
Fee die mij zo'n wijze raad gaf".
Mijn vriend is geëmigreerd, maar het
bos staat er nog. Elke zomer komen
mensen van heinde en verre het bos
bezoeken.
Emmy Timmermans (J2 jaar),
Ipenrodestraat 13,
Haarlem.
De Westduitser Erhard Weller, met
2 meter 38 cm de langste man van
Europa, heeft zijn luchtdoop gehad.
Hier poseert hij met twee in het niet
verdwijnende stewardessen voor het
vliegtuig dat hem naar Stockholm
bracht, waar Weller zal deelnemen aan
de oprichting van een club voor lange
mensen.
.de waard.
COP. MARTEN TOONDER
7. „Ja, ja, ik had daar een alleraardigst instrument
bedacht," prevelde de hooggeleerde Kalker, terwijl hij
zoekend door zijn laboratorium doolde. „Eenvoudig en
toch doeltreffend; ik bedoel... eh... ik had eerst ge
dacht aan een antisoniovibrator... maar... eh... toen be
dacht ik iets anders... ik bedoel; veel nuttiger om een
apparaat te hebben dat geruisloos cement wegneemt
dan om het geluid weg te nemen, nietwaar? De vraag.,
eh... de vraag is; waar is dat ding? Wegdoener, had ik
het genoemd... aardig, nietwaar? Zoals, daar zie je
mijn nontoxico-insecticide, ik bedoel;... eh... die noem
ik Muggezifter, ook heel aardig, en daar... maar waar
is die Wegdoener? En he!" onderbrak hij zichzelf,
toen hij bijna struikelde. „De werkster is zeker weer
geweest! Hoogst hinderlijk om die stofzuiger zo
maar midden op de vloer te laten staan! Maak een no
titie, Palma, om me er aan te herinneren, dat ik haar
dit verbiedWat zei ik ook weer? Wat zoek ik eigen
lijk?" „Uw uitvinding, de Wegdoener," zei Panda.
„Maar professor, weet u wel zeker dat deze stofzuiger
werkelijk een stofzuiger is? Ik vind het maar een raar
ding, het heeft niet eens een snoer!" „Juist! Zeer
juist!" riep de uitvinder in grote opwinding. „Scherp
opgemerkt! Parma, wat zou ik zonder jou moeten be
ginnen? Dat is inderdaad geen stofzuiger! Dat is...
eh... mijn antimaterie-negativator! Ik bedoel... eh...
dat is mijn Wegdoener! Vergis ik me, of zochten we
daar juist naar?"
WAT EEN MOOIE 8AM80E5T0KKtNl
IK WHEROOK EEN
6R0TE STOEI, VAN j
MAKEN;
2033-C.
©PIB
COPEHHAGEN)^
IK HE8 6EN0B6, NEMEN 4UU-IE ER MAAR EEN!
OH, HARTEUJK t>ANK, POIAÉ
MAAR IK MOET NAAR BINNEN OM&E
MATEN UlT TEr
REKENEN/- -
IK NEEM ER METEEN
EEN PAAR,ZOIETS
KUN 4E Al/TUt>
WEE 6E8RU1KEN
rSCK AT, HOE
(LAN
DE «SCHIPBREUKELINGEN HURKEN -SAMEN
IN EEN INDERHAAST OPGEBOUWD TENTJE.
LAN<5 DACHT U'J
3AT WE HIEe
MOETEN E3LUVEN1
KOMT WEL
SCHIP
LJKT WEL
WAAKT
DAAR
DE
LANG
/MET BEHULP VAN EEN GOEDMOEDIGE IN0CORLIN5
VAN HET EILAND, BEG/NT DE FAMILIE EEN ONDER
UNNBN
KOMEN TE BOUWEN
JDutributrd by KiiVf F«lar« Syndicate.
_7HewUL fAOEDESZ EN DE
JONGE FRANCIS IN EEW
TfeNTOE MET UITZICHT OP DE
BAAI WONEN
AAN
CONGENS. HAALDE
DONGEN
K'JKEN
VCORDAT
LAAR
NIET WAT
f iWsSSWU
IK-M?,
DE MEESTE
MENSEN WONEN IN EE
GEWCON HUIS OP DE
G0DNDMAAR Wy
Et5&<5AAN WONEN IN EEM
ujj/s (N pE bomen i
JlP, Jt MOET VAN NOOIT.'
die oases sie Af- voor vast bn iet op j
HET TE IAAT IS 1
J-J6 REEP O NEE...IKWISTWAT
hem snna I pbeo. ik ben Nier
VAN PLAN DIE KNAAP NO
At UIT ZUN LIJDEN Tt
VERLOSSEN I
DOOP
Sam Leff
AJiyuwiis
CPIB