i
Nederlandse doktersvrouw
in een ontwakend Afrika
m
F"
„IN HET BEGIN LACHTEN ZE ME UIT"
itL-
19
ZATERDAG 12 MAART 1966
Erbij
EEN NEDERLANDSE ARTS werkt in het Gouverne
mentsziekenhuis van een klein dorpje (K.) in een
jonge staat in Oost-Afrika. Het dorpje ligt in een uit
hoek van het land. Er is geen elektriciteit, er is geen telefoon,
er zijn geen verharde wegen. De vrouw van de arts schreef
voor ons bijgaand artikel. Het zijn haar impressies van het
dagelijks leven in de rimboe.
r:
F amilieverhoudingen
Twee vijanden
De witte beha als status
symbool en als blijk van
beschaving.
Zonder hulp is de huis
houding niet gaande te
houden. Okello vergoedt
het ontbreken van comfort.
ei»
DE OVERGANG van ons Hollandse leven naar dat
ln een plaatsje in Oost-Afrika viel ons eigenlijk zo mee,
dat wij er zelf een beetje verbaasd over waren. K. ligt
in een uithoek in het noorden van het land, vlak bij de
grens. Hoe noordelijker men komt, hoe primitiever de
omgeving is. De ronde lemen hutten hebben daken van
gras; door een heel klein deurtje ga je gebukt het één-
vertrekshuisje binnen. Er is geen stookgat; gekookt
wordt op een houtvuurtje in een gat in de grond
binnenshuis.
In K. loopt men dikwijls met bloot
bovenlijf, of in gescheurde, Europese
jurken of met geimporterde beha met
een wijde rok tot even boven de en
kels. Een uitzondering hierop maken
de Mohammedaanse Afrikaanse vrou
wen. Zij dragen fel gekleurde doeken
over het hoofd, draperieën om en om
het lichaam en gouden versierselen in
neus en oren. Iedere vrouw heeft een
kindje bij zich. Zes kinderen wordt be
schouwd als een gezond gemiddelde.
In het begin van ons verblijf hier
verwekte m'n verschijning op de markt
grote hilariteit. Men stootte elkaar aan,
kreeg een, giechelbui, of proestte het
uit van het lachen. Ik merkte dat ik
de enige niet-Afrikaanse op de markt
was, lachte hier en daar maar wat te
rug - misschien met wat kiespijn - en
hield vol elke dag te komen. Het was
bovendien onze enige mogelijkheid om
zo nu en dan aan een verse vrucht of
wat groente te komen. Men is nu al
een beetje aan mij gewend en slechts
een enkele kleuter strijkt soms nog met
zijn vingertjes langs mijn been om te
zien of de witte verf afgeeft.
Onze aanwezigheid in het kleine
dorpje is eigenlijk nog een noodzake
lijk kwaad, omdat het Oostafrikaanse
ontwikkelingsland nog niet voldoende
eigen academici heeft opgeleid.
Om ons mooie huis dat wij gemeu
bileerd huren van het gouvernement,
en de grote tuin goed te kunnen on
derhouden, hebben wij twee „boys" in
dienst. Het leek ons in het begin erg
overdreven, maar op aandrang van
de vorige bewoner, de arts die wij
vervingen, namen wij beide boys over.
Nadat zich in de eerste week 20
mensen aanboden om bij ons te ko
men werken verzoenden wij ons een
beetje met het idee, dat de situatie hier
op het ogenblik helaas nog zo is, dat
werkverschaffing voor 2 mensen, zij
het op zeer kleine schaal, meehelpt
iets te doen aan de grenzeloze wer
keloosheid, die wij hier aantreffen.
Al gauw bleek dat ik het huishou
den zonder deze hulp niet gaande zou
kunnen houden. Het koken op twee pri
mussen, strijken met een ijzer waarin
gloeiende houtskooltjes gaan, het bak
ken van brood in een op hout gestook
te oven, het ontbreken van electriciteit,
en verse groenten, maken Okello's aan
wezigheid onmisbaar. Voor ons is
Okello, onze bediende in vele opzichten
een grote autoriteit. Hij wijst ons welk
gedeelte van de tuin het vruchtbaarste
is om groentebedden te maken, hoe
wij een termietenheuvel, waarvan de
bewoners onze badkamer binnendrin
gen en de vensterbank opeten, moe
ten slechten, van wie wij eieren zul
len kopen en voor welke prijs. Okello
is vader van zes kinderen; hij heeft
twee vrouwen. Baby nummer zeven is
op komst. Op mijn vraag: „Wanneer",
antwoordde hij verontwaardigd: „Hoe
kan ik dat weten, meisjes doen er im
mers negen maanden over en jongens
maar acht".
Door dit misverstand gaf ik Okello's
vrouw meer dan een maand voor de
geboorte wat baby-dingetjes (geen
kleertjes: die zijn vanwege de warm
te niet nodig) die bijna zonder woord
van dank geaccepteerd werden. Later
hoorde ik dat een angstig bijgeloof
moeder verbiedt om zich ook maar
enigszins op de komst van haar kindje
voor te bereiden.
De Afrikaanse familieverhoudingen
zijn voor ons nog niet te begrijpen.
Een man kan meer vrouwen hebben,
met veie kinderen. „Mijn vader" kan
betekenen: mijn echte vader, de broer
van mijn vader of de vader van mijn
vader. Spreekt men over „mijn zus
ter" of „mijn broer" dan kan men
bedoelen een echte in onze zin
broer of zuster, een neef of een nicht,
maar ook iemand uit dezelfde streek
afkomstig.
Het geldt in deze streek algemeen,
voor alle rangen en standen, dat de
man die definitief besluit met een
vrouw te willen trouwen, met geld op
tafel komt. En wel op de tafel van
z'n toekomstige schoonvader. Hoe meer
ontwikkeld de vrouw van zijn keuze is,
hoe hoger de prijs. Enerzijds wordt
dit bedrag gezien als compensatie voor
het geld dat de vader stak in de op
voeding van zijn dochter. Anderzijds
telt de familie behalve dochters mees
tal enkele zoons, wier vrouwen ook
betaald zullen moeten worden.
Soms echter komt er een kink in
de kabel, zoals bijvoorbeeld bij Od-
wong, de bediende van vrienden van
ons. Odwongs' vrouw en zijn dochterje
werden plotseling teruggeroepen naar
haar ouderlijk huis. Schoonvader eiste
snellere uitbetaling, een van zijn zoons
wilde trouwen en de volledige prijs
voor zijn dochter is nog lang niet af
betaald. „Drie koeien en een geit of
zeven honderd shilling, en een boog
met tachtig speren", vertelde Odwong
mij. „Maar gelukkig is mijn vader erg
goed in het maken van speren".
Mijn man staat, als enige arts, aan
het hoofd van het gouvernementszie-
kenhuia. Hij ondervindt veel medewer
king van een klein aantal in dit land
zelf opgeleide verplegers en verpleeg
sters, van wie sommige in hun vak
bijzonder goed zijn. Het niet getrainde
personeel werkt als verpleeghulpen.
De medische behandeling, inclusief
ziekenhuisverblijf, is geheel gratis. Iets
wat vermelding verdient voor dit land,
waar verdere sociale voorzieningen
nog vrijwel nihil zijn. Het ziekenhuis
telt honderd bedden. Een ruim begrip,
want zijn er geen bedden meer be
schikbaar, dan verhuizen de minst zie
ken naar een deken op de grond, om
plaats te maken voor de nieuwe pa
tiënten. Op zijn avondronde treft de
dokter vaak lege bedden aan. Met een
vergoelijkt gebaar wijst de hoofdver-
Het gouvernementsziekenhuis
pleger, die met hem samen de bedden
langsgaat, naar de vloer. De patient,
bang in de nacht uit het hoge bed te
zullen vallen, prefereert de hem meer
vertrouwde grond.
Andersom komt ook voor. Zieke kin
deren die altijd een ouder bij zich
mogen hebben behoren in de bedden
te liggen en moeder of vader eronder.
Mama voelt daar weinig voor, com
mandeert haar kindje naar beneden en
eist het bed voor zich op. Daar kin
deren en vrouwen op een zaal liggen,
kost het soms wel moeite uit te vinden,
wie nu eigenlijk de patiënt is. Toch
hebben wij dit liever dan wanneer de
moeder bij haar zieke kinderen in bed
kruipt, wat gedurende onze tijd hier al
tweemaal een dodelijke afloop ver
stikking had voor het patiëntje. Uit
angst er uit te vallen, ging de moeder
in het midden van het bed liggen en
vergat in haar slaap op haar zieke
kind te letten.
Ondervoeding en de medicijnman
zijn de twee grootste vijanden voor
de arts. Ondervoeding niet zozeer door
armoede, maar door eenzijdigheid van
het voedsel en onwetendheid. Voedings
waarde, afwisseling van spijzen zijn
kreten die hier nog niets betekenen.
Vult dit mijn maag? smaakt het lek
ker? zijn de criteria. Op de scholen
wordt het de kinderen nu onderwezen,
maar het is pas iets van de laatste
tijd dat ook de meisjes in ons district
naar school gaan. De meeste vrouwen
die ik hier ontmoet, kregen nooit enig
onderwijs en zij zijn het die het voed
sel bereiden.
Veel moeilijkheden geeft de medicijn
man (ajwaka). Als locale autoriteit
oefent hij op velen een grote invloed
uit. Officieel bij de wet verboden,
werkt hij in het geheim, omgeven met
een waas van duistere handelingen, in
heemse riten en bijgeloven, uit angst
enerzijds en trouw aan traditie en ont
zag anderzijds, zal niemand het wa
gen een ajwaka te verraden. Bij ziekte
gaat men gewoonlijk eerst naar hem.
Bij doodzieke kindjes trekt hij tandjes
uit de vrouw van onze huisjongen
kreeg door hem, toen zij zwanger was
extra veel zout voorgeschreven. Zijn
therapie voor de hoest is een flinke
snee in de huig, met een sikkelvormig
instrument dat in de grond bewaard
wordt. Op plaatsen waar de patiënt
aangeeft pijn te voelen, maakt hij
krasjes en inkepingen in de huid, wat
soms tot de meest akelige ontstekingen
leidt. Wij merkten dat zelfs nog enke
len van onze eigen, opgeleide zieken
huisstaf een behandeling gingen halen
bij de ajwaka.
Werkelijk ernstig wordt het als de
„witch-craft doctor" door zwarte han
del of diefstal een injectiespuit en wes
terse medicijnen heeft weten te be
machtigen die hij zonder enige kennf;
van doseringen, steriliteit, of waarvoor
zij bestemd zijn gaat uitdelen en in
spuiten, vaak tegen hoge betaling. Wij
hoorden van zo'n geval dat ontmas
kerd werd. De ajwaka werd het land
uitgezet.
Injecties en x-ray zijn felbegeerde
wondermiddelen. „De pillen hielpen
niet zo goed, geef me maar een injec
tie", zegt men geregeld. K. heeft geen
elektriciteit, laat staan röntgenappara
tuur. Daarom sturen wij eens per
maand onze van t.b.c. verdachte pa
tiënten in een gammel bestelwagentje
naar een groter ziekenhuis, 20 kilome
ter verderop, om hen te laten doorlich
ten. Trots als een pauw komen zij te
rug: „Ik heb x-ray gehad, ik ben erg
belangrijk" of „Ik voel mij al een
stuk opgeknapt, het is erg verstandig
dat u mij een x-ray heeft voorge
schreven". Op het spreekuur van mijn
man verscheen eens een van K.'s
autoriteiten met enkele klachten. Hij
deelde meteen mee welke behandeling
hij nuttig achtte: „Een van mijn be
diendes kreeg hier toen hij ziek was
twee injecties. Ik ben zijn baas, dus
heb ik er vijf nodig".
Een markttafereeltje
De verschrikkelijke
medicijnman
i