te MISDAAD IN DE MODEWERELD 1 WÊk MARNIX GIJSEN MARNIX GIJSEN Disc-jochey 's als moordobject Tweemaal over VRIJDAG 18 MAART 1966 - - *1 C. J. E. Dinaux QP Bert Japin Sas Bunge mnn Opbloei van de ceramische kunsten in Nederland (Van onze correspondent) AMSTERDAM Bij een deel van de Nederlandse pottenbakkers is de laatste jaren een duidelijke vernieuwing op te merken. Tentoon stellingen in het Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam, de j aarlijkse Contour-tentoonstellin gen in Delft, waar ook een prijs voor de beste ceramische prestatie wordt uitgereikt, de in 1963 door het gemeentemuseum in Den Haag gegeven overzichtsstentoonstelling „Pottenbakkers van nu" en een deze zomer in de tuin van het Ge meentemuseum in Arnhem gehou den expositie hebben hier een niet mis te verstane illustratie van ge vormd. De directie van het Stede lijk Museum in Amsterdam, die als een van eerste taken het tonen van nieuwe vormen in de beeldende kunst ziet, heeft nu gemeend ook op het gebied van de zogenaamde toegepaste kunst niet achter te moeten blijven. Zich bewust be perkend tot die pottenbakkers die zoeken naar zelfstandige, niet aan een bepaalde functie gebonden vormen, met typisch ceramische eigenschappen heeft zij een ten toonstelling „Nieuwe vormen van Ceramiek" ingericht. ZO TREFT men er werk aan van Lies Meyers-Cosijn (34 jaar), Marian ne Franken (37 jaar) Huub Gommans (30 jaar), Leon van der Meyden (27 jaar), Hans de Jong (33 jaar), Sonja t- •-! Constructie in blauw en beige van Kees van Renssen Landweer (32 jaar), Johan van Loon (31 jaar), Helly Groeneveld-Oestrecher (29 jaar), Kees van Renssen (24 jaar), Johnny de Rooden-Rolf (39 jaar). Jan de Rooden (34 jaar) en Jan van der Vaart (24 jaar). Zij allen zijn potten bakkers, die met het toenemen van hun technische vaardigheid een groeiende Een „Kroniek" en een „Zelfportret" „ZELFPORTRET" HEEFT Marnix Gij sen de levensschets genoemd die hij in de reeks Open Kaart van Uitgeverij Desclée De Brouwer heeft laten ver schijnen, „Zelfportret, gevleid, natuurlijk", zoals de volledige titel met ironisch toevoegsel luidt. Wiens zelfportret? Niet dat van professor Jan-Albert Goris, tot voor kort cultureel „ministre plénipotentiare" aan de Belgische Ambassade te New York, en wiens wetenschappelijk-ambtelijke werkzaamheden men onder andere kennis kan nemen in de bundel „Candid opinions on sundry subjects" (Meulenhoff/Nijgh van Ditmar). Zelfs niet dat van Jan-Albert Goris zoals hij zich in zijn romans en novellen heeft uitge sproken over wat de kern van zijn leven raakte, en kon uitspreken omdat hij zich als kunstenaar, als Marnix Gij sen, projecteren, schuilhouden en bloot geven kon in de gestalten van zijn creaties. Wie Goris wil kennen moet hem ontmoeten in het werk van Gijsen. Ik wil maar zeggen: dit geschreven „zelf portret" lijkt maar ten dele. Men herkent hem, onge twijfeld, maar hij gaat met alle reserve hem eigen op een afstand voorbij. Wie zijn werk met aandacht gelezen heeft, kent hem beter: als Telemachus terug kerend in het Vlaamse dorp „Blaren", als Hugo Wal ters uit „Goed en kwaad"; als idealistisch-romantische jongeling die in „Klaaglied om Agnes" zijn levens- trouw bekende aan een ongerepte liefde, als dr. Robijns uit „De vleespotten van Egypte", als Leo Leytens uit „De lange nacht", Hugo Verbeek uit „De oudste zoon", Jacob Vasteels uit „Terwille van Leen- tje", en zo talrijke „afsplitselingen", tot in de ver halen van zijn „Diaspora", het meest onverhuld in „Allengs, gelijk de spin". Het is allesbehalve een mistekend zelfportret dat Marnix Gijsen schreef, het is ook niet „geflatteerd", zoals hij terwille van de bescheidenheid voorgeeft, maar het waagt zich niet aan een onverhulde gelijkenis als Van Gogh die zichzelf afbeeldde met het verband om zijn afgesneden oor, aan bekentenissen als van Baudelaire, Lé- autaud, André Gide, althans niet in de tekst van deze autobiografie. Merk waardig: Marnix Gijsen laat zijn le vensschets voorafgaan door een ge dicht, het achtste uit zijn recente cy clus „The house by the leaning tree", waarin de man zoals hij leeft zich con fronteert met de mens zoals hij had willen leven, zonder enig compromis met alles wat hij diep in zijn hart ver afschuwt: „Soms" dicht hij met bitte re eerlijkheid, „soms heb ik lust hem in 't gezicht te spuwen om wat hij niet is, om zijn zwakheid en zijn waan wijsheid en ook zijn zelfbe drog die mij doen gruwen". DAAR STAAT HET. Het is de Gij sen van zijn gevarieerde romanfigu ren. Het is de man die in zijn inner lijke verdeeldheid, zijn gemis, zijn ter gend besef van het onvermijdelijke menselijke tekort, groot werk kon schrijven. Het is de Gijsen, die in ro man na roman zijn menselijke tol be taalde aan de problematiek van dit be staan, van goed en kwaad, liefde en verzaking, cultuur en primitieve drift, geest en natuur, zelfbeheersing en avonturenlust, zuiverheid en vertoe- beling. Maar zodra hij gaat vertellen van zijn levensloop, van de achter gronden ervan, neemt hij zich in acht: Jan-Albert Goris, de geslotene, de zeer samengestelde persoonlijkheid, staat Marnix Gijsen als dwarskijker in de weg. Natuurlijk: dit boek is voor de mens- in-het-schrijverschap van onbetwist baar belang. Het registreert nauwge zet de levensstations die werden ge passeerd: de opstandige jeugdjaren uit de tijd van het tijdschrift „Ruimte" de betekenis van de vaderstad Antwerpen voor het sociaal en geestelijk klimaat van de jonge auteur, de invloed van het huiselijk milieu, de verkenning van de Nieuwe Wereld met wat hem daarin aantrok en afstootte, de plaats die de erotiek, het geloof, het schrij ven, de ambtelijke werkkring, de ge bondenheid aan Europa en het vader land in zijn leven innamen en de weer klank die dit alles vond in terloops ge noemde werken. Maar het staat ge schreven in de latere toonsoort van het commentaar, met de onmisken bare aanwijzing: ritenuto! VERGELIJK ZIJN LAATST ver schenen boek „Harmagedon" (J. M. Meulenhoff), dat geen roman wil zijn (al is het er op zekere hoogte een), maar in de ondertitel wordt gekarak teriseerd als „een kroniek van recente jaren", die besloten wordt met een afscheid van Amerika. Het is niet Gij- sens sterkste werk uit het oogpunt van compositie, wel een hoogst openhartig boek, een schriftuur dat Gijsen stellig niet heeft geschreven zonder dat er ik citeer zijn „Joachim" „op de weg waar hij stond enkele druppe len van zijn hartebloed zijn gevallen". De kroniek staat geschreven in de eer ste persoon, die zich één enkel maal kenbaar maakt als Han van Bever, een figuur die met deze naamgeving verwantschap aanduidt met de „dubbel- persoon" Andreas van Bever-dr. Ro bijns uit „De Vleespotten van Egyp te", de roman waarin de Europese am bivalentie ten aanzien van Amerika zonder voorbehoud werd afgetast. Hier en nu, aan de vooravond van de terug keer naar de bakermat van de oude cultuur, is er geen plaats en geen tijd meer voor ja en neen; hier moet, na een laatste experiment met menselijke ervaringen besloten worden: „ze besef ten niet dat ik van hen (namelijk zijn studenten) en van Amerika afscheid had genomen, in de geest, in het hart. „Love it or leave it", hou ervan of ga er weg, is hun nationaal slagwoord. Ik was niet meer in staat ervan te houden, al besefte ik dat al wat ik er had beleefd me diep had aangegrepen en gewond" aldus de „ik" uit deze kroniek, Han van Bever dus, op de voorlaatste bladzijde. En: aldus (mis schien met enige reserve) Marnix Gij sen, in gesprek met de Marnix Gijsen, die, jaren geleden alweer, op het „mot to" van Leo Vroman „Liever heimwee dan Holland" een onverbloemde be schouwing schreef opgenomen nu in zijn essaybundel „Scripta manent" (Meulenhoff/Nijgh Van Ditmar) over zijn verhouding tot het verschijn- sel-Amerika. MAAR IK LOOP VOORUIT. Eerst moet Han van Bever nog een proef ne men met de observatie van ongebonden levenswijzen, met het verzet tegen conventies en burgermansmoraal. Hij heeft zich voor korte tijd afgezonderd op Moon Island, dat aan de nabijge legen kust van Manhattan een „ver dacht, trouwens wel verdiende reputa tie heeft, tegelijk Cythera en Lesbos." De econoom Van Bever heeft zojuist een boek over de zestiende-eeuwer Jean Bodin (niet toevallig genoemd in dit verband, als schrijver van „Les six li- vres de la république", waarin merk waardig moderne opvattingen te lezen staan) voltooid en heeft dus de handen vrij, vrij om zich te mengen in het kleine gezelschap van mannen en vrou wen, die in deze afzondering op elkaar zijn aangewezen Nieuwsgierig, men selijk betrokken, houdt hij dit brokje samenleving-in-„vrijheid" onder de mi croscoop van zijn waarneming, luistert hij naar de bekentenissen, de verkon digde levensopvattingen, hoort hij de taal van de zuiverheid (Céleste), van de eerlijke oerdrift (Lydia) van de ma niakken en vrijbuiters. En al levert de gesprekstof en libertinage („Let joy be unrefined") geen Decamerone op, de vlucht in een enclave uit de dage lijkse wereld wordt door een soortge lijk (maar veel rampzaliger) onheil bedreigd dan de pest in Boccaccio's ja ren: het is de vooravond van de Cu ba-crisis, van een mogelijk einde der dagen, een laatste oordeel. Harmagedon: men moet de Open baring van Johannes er met alle aan dacht op nalezen om gewaar te wor den hoe de apocalyptische bijbeltekst soms nauwelijks merkbaar verwerkt „Magisch Maangezicht" van Marianna Franken behoefte hebben gekregen om niet per se aan functies gebonden ceramiseh werk te maken. Bij sommigen Ma rianne Franken, Sonja Landweer, John ny Rolf, Jan de Rooden en Jan van der Vaart is deze nieuwe ontwikke ling bovendien een reactie op het ver vaardigen van gebruiksgoed. Bij Jo han van Loon kan men haar beschou wen als een reactie op werkzaamheid op ander gebied, in dit geval dat van de textiel. BEHALVE HET ZOEKEN naar nieu we vormen hebben de exposerende pottenbakkers gemeen dat in hun werk kleur grotendeels ontbreekt. Dit hangt samen met de techniek, die de meeste pottenbakkers tegenwoordig toepassen, steengoed, een overgang tussen aarde werk en porselein, dat onder hoge tem peraturen (1200 tot 1300 graden Celsius) gebakken wordt en waarbij het mate riaal zoveel mogelijk voor zichzelf moet spreken. Deze techniek hebben zij ge meen met collega's in Engeland en Scandinavië, aan welke landen verschil lenden van hen werkbezoeken hebben gebracht. Johnny Rolf en Jan van der Vaart laten architectonisch opgebouwde vor men zien die ook als vaas kunnen die nen. Helly Oestreicher en Jan de Roo den leveren eveneens aan architectuur verwante vormen. Marianne Franken, Johan van Loon en Sonja Landweer werken met motieven uit de plantenwe reld. Lies Cosijn en Hans de Jong wer ken met dier- en mensfiguren associa ties met de litteratuur en het toneel. Huub Gommans, Leon van der Meyden en Kees van Renssen presenteren vrije keramische plastieken, die hier en daar aan totempalen doen denken. Bij hen is de afstand tot de beeldhouwkunst zeer klein en voornamelijk bepaald door de aard van het materiaal dat een opbouw uit holle vormen vereist, die soms voor zien worden van een geglazuurde huid. In de expositie zijn ook een aantal werkstukken te zien van de 25-jarige Everdien Smeenk, die „structuren in jute" vervaardigt van naturelkleurige juteweefsels. Zij verwerkt haar mate riaal in diverse achter elkaar liggende in houten lijsten gevatte lagen die zij openknipt en weer doorwerkt, waardoor constructies ontstaan die vrij in de ruimte toegepast kunnen worden. „Nieuwe vormen van Ceramiek" is te bezichtigen tot 24 januari. AM\AMVVW\AAMAAMAA/VVWWVWVWVVVVVVVU\M is in deze „Kroniek van recente da gen". Wie er oor voor heeft hoort de voorafgaande tekenen, hoort de aan kondiging van het dreigende einde der dagen, de beslissende confrontatie met de gemeenschappelijke dood. Alles zal voorbij zijn en wat zal voorbij zijn? Bitter is de inventarisatie, die Han van Bever alias Marnix Gijsen geeft van de wereld, die zichzelf ten ondergang doemt. Het „onweer" waait over, de dood geeft respijt, „de" bom is niet gevallen, het leven gaat voort, de tot niets verplichtende dagelijksheid herneemt haar loop, er is niets ge beurd let joy be unrefined" maar het ultieme gewetensonderzoek heeft Han van Bever een besluit afgedwon gen. En hier, met deze passus voor ogen die onmiskenbaar verwijst naar wat de mens in zijn tekort verschul digd is aan continentale cultuur, ver wijs ik terug naar het openingsgedicht van Gijsens „Zelfportret": men ont komt niet aan de stem van het gewe ten, een Marnix Gijsen althans niet. Hij neemt niet alleen afscheid van „Amerika", hij keert terug naar zijn oorsprong, zich bewust van zijn men selijk tekort, niet veroordelend maar wetend, wétend! Men moet „Harmagedon" niet le zen los van de context, dat wil zeggen van Gijsens gehele oeuvre, van de „Loflitanie van de Heilige Franciscus van Assisie" tot (en met) deze kro niek van recente jaren „Harmage don": dan pas weet men hóé hij „en kele droppelen van zijn hartebloed" liet vallen op de weg die hij ging. OP DE REDACTIE van een mode tijdschrift wordt onder hoogspanning gewerk: de nieuwe editie, met de laat ste snufjes uit Parijs, moet ter perse Een der redactrices neemt tijdens haar nachtelijke overuren een slok uit haar thermosfles en sterft. Het behoeft geen betoog, dat het motief voor deze moord verband houdt met de plaats waar het misdrijf zich afspeelde: modezwendel, diefstal van ideeën, het speelt alles een te voorziene rol. Een typische „praat thriller", dit MURDER A LA MODE van Patricia Moyes: het gewone rou tinewerk (verhoren, toetsen van alibi's etc.), wat conventioneel voor wie van meer actie houdt, maar goed, gedegen van verwikkelingen, zoals men dat van een zuivere puzzelroman verwacht. In THE FINAL DEDUCTION van Rex Stout is het een ongewone kidnap- affaire waarin Stouts zwaarlijvige, in dolente en brommerige detective Nero Wolfe en diens assistent Archie Good win (gezegend met minder hersens maar meer activiteit) verwikkeld ra ken: de twaalf jaar jongere man van een rijke middelbare dame is gekidnapt en een half miljoen wordt bedongen als losgeld. Een verrassende ontkno ping en een boeiende ontwikkeling van de plot, gevoegd bij het deductiewerk van een markante speurder, maken ook dit boek bij uitstek geschikt voor de minnaars van het echte puzzelver- haal, die door het optreden van Archie Goodwin bovendien hun portie actie krijgen voorgezet. IN ENTER A MURDERER is Ngaio Marshs inspecteur Alleyn er getuige van hoe, tijdens de moordscène in het laatste bedrijf van een toneelstuk, bij open doek een moord plaatsvindt. Het moordmiddel verwisseling van „losse flodder" en echte kogel) is er vaker geweest en evenmin is de uitwerking ervan opzienbarend origineel. Niette min is 't probleem uitstekend gecom plotteerd en logisch ontrafeld, zodat ook dit boek weer bij uitstek geschikt is voor de liefhebber van de zuivere de ductieroman. The FORGER van Edgar Wallace is een vaardig in elkaar gezet en vlot verteld verhaal, dat echter in zijn melodramatische opzet (een vrouw trouwt een man om haar vaders financiën te saneren, moet ontdekken dat hij een beruchte vervalser is, wordt achteraf nog verliefd op hem en redt hem tenslotte van het complot dat pa tegen hem blijkt te smeden) wat ver ouderd lijkt voor een tijd waarin de mysterie-lezer over het algemeen minder de avontuurlijke onwaarschijn lijkheid van een ingewikkeld bendewe zen apprecieert dan een, bij alle fic- tie, meer in de alledaagse werkelijk heid voortelend milieu meer de rea liteit van personen en situaties waar deert dan 'n aaneenrijging van te ster ke toevalligheden en te ongelooflijk vaardig verwikkelde intriganten me thoden. WAT GEDATEERD, hoewel zonder twijfel een aardig brok ontspannings lectuur. Een Ellery Queen die wat ma gertjes afsteekt bij hetgeen wij van deze auteur(s) gewend zijn, is DEATH SPINS THE PLATTER, waarin een corrupte disc-jockey vermoord wordt in de pauze van een programma, dat aan het eind nog een voor de Tij kers verrassende onthulling zou hebben be vat een onthulling die nu met de jockey het graf ingaat. Het motief voor deze moord blijkt op een geheel ander terrein te liggen dan men zou vermoe den, zoals wordt onthuld door een speu rende journalist (Ellery Queen zelf treedt in dit verhaal niet op). Het pro cédé is, mede door het gegeven speu- derstype, voornamelijk „hard-boiled" geworden; het speurwerk is Jaarbij redelijk, maar van een rechtlijnigheid die zich voornamelijk tot de „touch- guy"-aanbidders onder de lezers richt. In THE WANDERING WIDOWS van Elizabeth Ferrass, kruist een jonge man-op-reis het pad van vier vroliike („onbestorven") weeuwtjes van middel bare leeftijd, rond wie een zeker mys terie blijkt te hangen. Als later nog een paar echtgenoten van de weeuwtjes op de proppen komen, en er bovendien nog een van de dametjes vermoord wordt wordt de zaak heel wat minder behaag lijk en ook heel wat minder ongevaar lijk voor het meisje dat de jongeman aan dit avontuur overhoudt. Een knap gebouwd verhaal, met vooral „.uspen- se" en intelligent „denkwerk". Een de tective-schrijfster om in het oog te hou den. Nog een moord (althans een poging daartoe), op een disc-jockey in Chariot te Armstrongs WHO'S BEEN SITTING IN MY CHAIR. De onheilspellende ti tel belooft meer dan Armstrong inlost. Zij, de suspense-schrijfster bij uitstek, heeft hier een wat geforceerd, overla den verhaal geleverd, dat zeker niet tot haar beste werk behoort, noch repre sentatief ervoor mag worden geacht. De hier boven besproken boeken zijn alle in Nederlandse vertaling in de Prismareeks verschenen, respectieve lijk onder de titels Misdaad in de mo dewereld, De ontvoerde miljonair, De dood speelt mee, De valsemunter, Dood op de draaitafel, De onechte weduwen, Wie zat er in mijn stoel? Twee hedendaagse werken van compo nisten uit de U.S.A., door Cleveland- orkest o.l.v. George Szell, met solisten John Browning en Leonard Hose. Verder tutti frutti, met o.a. Katchen, Cziffra, Kara)an. TWEE EERSTE OPNAMEN van hedendaagse Amerikaanse muziek. Ondanks de aanprijzingen uit Time en The Christian Science Monitor waarmee de hoestekst begint, is het moeilijk er in te geloven. Het Pianoconcert van Samuel Barber is hier in het recente Holland Festi val gespeeld door John Browning en hij doet het nu nog eens met het Cleveland Orchestra, o.l.v. George Szell. Barber is wel een man van compositorische vaardigheid, een handige ingenieur van geijkte pa tronen, die aan min of meer ge standaardiseerde reflexen bij de luisteraar beantwoorden. Dat wil niet zeggen dat hij een imitator is, maar men blijft zitten met het ge voel dat al die brille, die aanlok kelijke presentatie van onmiddel lijk consumeerbare emoties, niet helemaal echt is. Het is verlakke rij, maar uitstekend verpakt. En dan nog eens met vaart, met stijl gepresenteerd door pianist (Moskouprijswinnaar)orkest (vol gens velen: beste ter wereld), en dirigent (een heel beroemde). Mijn liefje, wat wil je nog meer? Ja, wat? In ieder geval niet A Song of Orpheus van William Schuman die meer op Prokofjeff dan op Schumann lijkt als men hem hoort. De pinnigheden van de solopar tij worden dan nog zo goed moge lijk omgebogen door het suave spel van de cellist Leonard Rose in de solo-partij. Het stuk is een Fanta sie in vrije variatievorm over een melodie die Schuman al eerder componeerde op de tekst „Orpheus with his lute" (toegeschreven aan Shakespeare)Het werd geschre ven in opdracht van de Ford Foun dation die daarbij uitgaat van de wensen van executanten van naam die op deze wijze een werk in hun bezit krijgen van de componist van hun voorkeur, een prijzenswaardig intitiatief. (Epic 82002). VOOR LIEFHEBBERS van pia noplaten: Julius Katchen met com plete pianowerken van Brahms. Ontvangen plaat 2, met 8 Klavier- stiicke opus 76, en 7 Fantasieën opus 116. Zijn rubato is mij te gekron keld, iets meer eenvoud ware ex pressiever. Wel een pianist, natuur lijk. (Decca 6115). György Cziffra met Liszt-pro- gramma. Sinds de Hongaarse emi grant van 1956 furore maakte met pianistische pyrotechniek hoort men niet zo veel meer van hem. Maar wie weet, toert hij op dit mo ment wel door de States of aan de Goudkust en int triomf na triomf. De meeste stukken op de plaat be horen wel tot de betere Liszt zoals de etudes II Sospiro en La Leggie- rezza, en het Petrarca-sonnet (123). Fantasie en Fuga op de naam Bach is voer voor salonleeuwen. Als ge heel vind ik Clifford Curzin (op Decca) fijner met Liszt, want Liszt is n.l. ook ingetogen. Dat blauwe hoes, zou dat alleen een misdruk in de kleur zijn? (Philips A 02316 L). PORTUGESE KLAVIERMUZIEK door Sequeira Costa (Portugees) op Decca 6071. De ampele ruimte be steed aan Viana da Mota, die zoiets als de Willem Andriessen van Por tugal geweest moet zijn, een ge acht en gewaardeerd voorganger van de oude generatie, maar bo vendien met het aureool van leer ling van Liszt een echte, zullen we maar aannemen), kan niet verhelen dat zijn composities voorbij zijn. Definitief. Jammer misschien. Wie zou niet graag in een tijd geleefd willen hebben dat men met ernsti ge gezichten als gold het Hoge Kunst zat te luisteren naar Adeus minha Terra of Cantiga de Amor? Albéniz en De Falla (andere plaatzijde) zijn wel zware concur renten. De keuze is niet bijster ge lukkig, behoudens dan het sfeervol le El Puerto uit Albeniz' Iberia. De Molenaarsdans van De Falla, en dan voor piano? Draait u de radio maar aan en u hoort hem eruit ko men, maar dan tenminste echt voor orkest. Verder, voor liefhebbers van het lied (resp. aria): tweemaal Souzay, die geen krans behoeft. Vier Handel-aria's, drie van Rameau, drie van Lully worden bij hem vloeibaar goud zoals dat geloof ik heet. Begeleiding English Chamber Orchestra, ad hoc voor de plaat misschien, maar in ieder geval goed, directie Raymond Leppard. (Philips A 02337 L). Van dezelfde: 17 liederen van Strauss (Der Richard). De teksten compleet op de hoes, bravo. Souzay kan even mooi Duitse liederen zin gen als zijn confrater Fischer-Dies- kau Franse. Souzay's begeleider Dalton Badwin haalt net niet het peil, soms een technisch vlekje, een vleugje teveel pedaal, afijn alles telt naast zo'n fijngeslepen zangcul tuur als van Souzay. (Philips A 02373 L). Voor liefhebbers en -sters van Herbert von Karajan: Hoogtepunten uit Die Fleder- maus van andere Strauss, Johann. Wiener Philharmoniker met keur van solisten, o.a. Hilde Gueden. De hoestekst geeft een korte situatie beschrijving bij ieder nummer, wat voor weetgierige lieden practisch is, hoewel het er eigenlijk weinig toe doet bij zoveel cantable Gemütlich- keit. (Decca DGL 813). Verder ontvangen: Tsjaikofsky, Manfredsymfonie opus 58, London Symphony o.l.v. Igor Markevitch (Philips L 02372 L), Dvorsjak, Ze vende Symfonie, zelfde orkest o.l.v. Istvan Kertesz (Decca 6115), en Avondzang, een uitgave van het Ne derlands Evangelisatieteam „Het N.E.T.", postbus 75 te Kampen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 9