te
MISDAAD IN DE MODEWERELD
1
WÊk
MARNIX GIJSEN
MARNIX GIJSEN
Disc-jochey 's als moordobject
Tweemaal
over
VRIJDAG 18 MAART 1966
- - *1
C. J. E. Dinaux
QP
Bert Japin
Sas Bunge
mnn
Opbloei van de
ceramische kunsten
in Nederland
(Van onze correspondent)
AMSTERDAM Bij een deel van de Nederlandse pottenbakkers
is de laatste jaren een duidelijke vernieuwing op te merken. Tentoon
stellingen in het Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam, de
j aarlijkse Contour-tentoonstellin
gen in Delft, waar ook een prijs
voor de beste ceramische prestatie
wordt uitgereikt, de in 1963 door
het gemeentemuseum in Den Haag
gegeven overzichtsstentoonstelling
„Pottenbakkers van nu" en een
deze zomer in de tuin van het Ge
meentemuseum in Arnhem gehou
den expositie hebben hier een niet
mis te verstane illustratie van ge
vormd. De directie van het Stede
lijk Museum in Amsterdam, die als
een van eerste taken het tonen van
nieuwe vormen in de beeldende
kunst ziet, heeft nu gemeend ook
op het gebied van de zogenaamde
toegepaste kunst niet achter te
moeten blijven. Zich bewust be
perkend tot die pottenbakkers die
zoeken naar zelfstandige, niet aan
een bepaalde functie gebonden
vormen, met typisch ceramische
eigenschappen heeft zij een ten
toonstelling „Nieuwe vormen van
Ceramiek" ingericht.
ZO TREFT men er werk aan van
Lies Meyers-Cosijn (34 jaar), Marian
ne Franken (37 jaar) Huub Gommans
(30 jaar), Leon van der Meyden (27
jaar), Hans de Jong (33 jaar), Sonja
t- •-!
Constructie in blauw en beige van
Kees van Renssen
Landweer (32 jaar), Johan van Loon
(31 jaar), Helly Groeneveld-Oestrecher
(29 jaar), Kees van Renssen (24 jaar),
Johnny de Rooden-Rolf (39 jaar). Jan
de Rooden (34 jaar) en Jan van der
Vaart (24 jaar). Zij allen zijn potten
bakkers, die met het toenemen van hun
technische vaardigheid een groeiende
Een „Kroniek" en een „Zelfportret"
„ZELFPORTRET" HEEFT Marnix Gij sen de
levensschets genoemd die hij in de reeks Open Kaart
van Uitgeverij Desclée De Brouwer heeft laten ver
schijnen, „Zelfportret, gevleid, natuurlijk", zoals
de volledige titel met ironisch toevoegsel luidt. Wiens
zelfportret? Niet dat van professor Jan-Albert Goris,
tot voor kort cultureel „ministre plénipotentiare" aan
de Belgische Ambassade te New York, en wiens
wetenschappelijk-ambtelijke werkzaamheden men
onder andere kennis kan nemen in de bundel „Candid
opinions on sundry subjects" (Meulenhoff/Nijgh
van Ditmar). Zelfs niet dat van Jan-Albert Goris
zoals hij zich in zijn romans en novellen heeft uitge
sproken over wat de kern van zijn leven raakte, en
kon uitspreken omdat hij zich als kunstenaar, als
Marnix Gij sen, projecteren, schuilhouden en bloot
geven kon in de gestalten van zijn creaties. Wie Goris
wil kennen moet hem ontmoeten in het werk van
Gijsen. Ik wil maar zeggen: dit geschreven „zelf
portret" lijkt maar ten dele. Men herkent hem, onge
twijfeld, maar hij gaat met alle reserve hem eigen
op een afstand voorbij. Wie zijn werk met aandacht
gelezen heeft, kent hem beter: als Telemachus terug
kerend in het Vlaamse dorp „Blaren", als Hugo Wal
ters uit „Goed en kwaad"; als idealistisch-romantische
jongeling die in „Klaaglied om Agnes" zijn levens-
trouw bekende aan een ongerepte liefde, als dr.
Robijns uit „De vleespotten van Egypte", als Leo
Leytens uit „De lange nacht", Hugo Verbeek uit „De
oudste zoon", Jacob Vasteels uit „Terwille van Leen-
tje", en zo talrijke „afsplitselingen", tot in de ver
halen van zijn „Diaspora", het meest onverhuld in
„Allengs, gelijk de spin".
Het is allesbehalve een mistekend
zelfportret dat Marnix Gijsen schreef,
het is ook niet „geflatteerd", zoals
hij terwille van de bescheidenheid
voorgeeft, maar het waagt zich niet
aan een onverhulde gelijkenis als Van
Gogh die zichzelf afbeeldde met het
verband om zijn afgesneden oor, aan
bekentenissen als van Baudelaire, Lé-
autaud, André Gide, althans niet in de
tekst van deze autobiografie. Merk
waardig: Marnix Gijsen laat zijn le
vensschets voorafgaan door een ge
dicht, het achtste uit zijn recente cy
clus „The house by the leaning tree",
waarin de man zoals hij leeft zich con
fronteert met de mens zoals hij had
willen leven, zonder enig compromis
met alles wat hij diep in zijn hart ver
afschuwt: „Soms" dicht hij met bitte
re eerlijkheid, „soms heb ik lust hem
in 't gezicht te spuwen om wat hij
niet is, om zijn zwakheid en zijn
waan wijsheid en ook zijn zelfbe
drog die mij doen gruwen".
DAAR STAAT HET. Het is de Gij
sen van zijn gevarieerde romanfigu
ren. Het is de man die in zijn inner
lijke verdeeldheid, zijn gemis, zijn ter
gend besef van het onvermijdelijke
menselijke tekort, groot werk kon
schrijven. Het is de Gijsen, die in ro
man na roman zijn menselijke tol be
taalde aan de problematiek van dit be
staan, van goed en kwaad, liefde en
verzaking, cultuur en primitieve drift,
geest en natuur, zelfbeheersing en
avonturenlust, zuiverheid en vertoe-
beling. Maar zodra hij gaat vertellen
van zijn levensloop, van de achter
gronden ervan, neemt hij zich in acht:
Jan-Albert Goris, de geslotene, de zeer
samengestelde persoonlijkheid, staat
Marnix Gijsen als dwarskijker in de
weg.
Natuurlijk: dit boek is voor de mens-
in-het-schrijverschap van onbetwist
baar belang. Het registreert nauwge
zet de levensstations die werden ge
passeerd: de opstandige jeugdjaren uit
de tijd van het tijdschrift „Ruimte" de
betekenis van de vaderstad Antwerpen
voor het sociaal en geestelijk klimaat
van de jonge auteur, de invloed van
het huiselijk milieu, de verkenning
van de Nieuwe Wereld met wat hem
daarin aantrok en afstootte, de plaats
die de erotiek, het geloof, het schrij
ven, de ambtelijke werkkring, de ge
bondenheid aan Europa en het vader
land in zijn leven innamen en de weer
klank die dit alles vond in terloops ge
noemde werken. Maar het staat ge
schreven in de latere toonsoort van
het commentaar, met de onmisken
bare aanwijzing: ritenuto!
VERGELIJK ZIJN LAATST ver
schenen boek „Harmagedon" (J. M.
Meulenhoff), dat geen roman wil zijn
(al is het er op zekere hoogte een),
maar in de ondertitel wordt gekarak
teriseerd als „een kroniek van recente
jaren", die besloten wordt met een
afscheid van Amerika. Het is niet Gij-
sens sterkste werk uit het oogpunt van
compositie, wel een hoogst openhartig
boek, een schriftuur dat Gijsen stellig
niet heeft geschreven zonder dat er
ik citeer zijn „Joachim" „op
de weg waar hij stond enkele druppe
len van zijn hartebloed zijn gevallen".
De kroniek staat geschreven in de eer
ste persoon, die zich één enkel maal
kenbaar maakt als Han van Bever,
een figuur die met deze naamgeving
verwantschap aanduidt met de „dubbel-
persoon" Andreas van Bever-dr. Ro
bijns uit „De Vleespotten van Egyp
te", de roman waarin de Europese am
bivalentie ten aanzien van Amerika
zonder voorbehoud werd afgetast. Hier
en nu, aan de vooravond van de terug
keer naar de bakermat van de oude
cultuur, is er geen plaats en geen tijd
meer voor ja en neen; hier moet, na
een laatste experiment met menselijke
ervaringen besloten worden: „ze besef
ten niet dat ik van hen (namelijk zijn
studenten) en van Amerika afscheid
had genomen, in de geest, in het hart.
„Love it or leave it", hou ervan of
ga er weg, is hun nationaal slagwoord.
Ik was niet meer in staat ervan te
houden, al besefte ik dat al wat ik er
had beleefd me diep had aangegrepen
en gewond" aldus de „ik" uit deze
kroniek, Han van Bever dus, op de
voorlaatste bladzijde. En: aldus (mis
schien met enige reserve) Marnix Gij
sen, in gesprek met de Marnix Gijsen,
die, jaren geleden alweer, op het „mot
to" van Leo Vroman „Liever heimwee
dan Holland" een onverbloemde be
schouwing schreef opgenomen nu in
zijn essaybundel „Scripta manent"
(Meulenhoff/Nijgh Van Ditmar)
over zijn verhouding tot het verschijn-
sel-Amerika.
MAAR IK LOOP VOORUIT. Eerst
moet Han van Bever nog een proef ne
men met de observatie van ongebonden
levenswijzen, met het verzet tegen
conventies en burgermansmoraal. Hij
heeft zich voor korte tijd afgezonderd
op Moon Island, dat aan de nabijge
legen kust van Manhattan een „ver
dacht, trouwens wel verdiende reputa
tie heeft, tegelijk Cythera en Lesbos."
De econoom Van Bever heeft zojuist
een boek over de zestiende-eeuwer Jean
Bodin (niet toevallig genoemd in dit
verband, als schrijver van „Les six li-
vres de la république", waarin merk
waardig moderne opvattingen te lezen
staan) voltooid en heeft dus de handen
vrij, vrij om zich te mengen in het
kleine gezelschap van mannen en vrou
wen, die in deze afzondering op elkaar
zijn aangewezen Nieuwsgierig, men
selijk betrokken, houdt hij dit brokje
samenleving-in-„vrijheid" onder de mi
croscoop van zijn waarneming, luistert
hij naar de bekentenissen, de verkon
digde levensopvattingen, hoort hij de
taal van de zuiverheid (Céleste), van
de eerlijke oerdrift (Lydia) van de ma
niakken en vrijbuiters. En al levert de
gesprekstof en libertinage („Let joy
be unrefined") geen Decamerone op,
de vlucht in een enclave uit de dage
lijkse wereld wordt door een soortge
lijk (maar veel rampzaliger) onheil
bedreigd dan de pest in Boccaccio's ja
ren: het is de vooravond van de Cu
ba-crisis, van een mogelijk einde der
dagen, een laatste oordeel.
Harmagedon: men moet de Open
baring van Johannes er met alle aan
dacht op nalezen om gewaar te wor
den hoe de apocalyptische bijbeltekst
soms nauwelijks merkbaar verwerkt
„Magisch Maangezicht" van
Marianna Franken
behoefte hebben gekregen om niet per
se aan functies gebonden ceramiseh
werk te maken. Bij sommigen Ma
rianne Franken, Sonja Landweer, John
ny Rolf, Jan de Rooden en Jan van
der Vaart is deze nieuwe ontwikke
ling bovendien een reactie op het ver
vaardigen van gebruiksgoed. Bij Jo
han van Loon kan men haar beschou
wen als een reactie op werkzaamheid
op ander gebied, in dit geval dat van
de textiel.
BEHALVE HET ZOEKEN naar nieu
we vormen hebben de exposerende
pottenbakkers gemeen dat in hun werk
kleur grotendeels ontbreekt. Dit hangt
samen met de techniek, die de meeste
pottenbakkers tegenwoordig toepassen,
steengoed, een overgang tussen aarde
werk en porselein, dat onder hoge tem
peraturen (1200 tot 1300 graden Celsius)
gebakken wordt en waarbij het mate
riaal zoveel mogelijk voor zichzelf moet
spreken. Deze techniek hebben zij ge
meen met collega's in Engeland en
Scandinavië, aan welke landen verschil
lenden van hen werkbezoeken hebben
gebracht.
Johnny Rolf en Jan van der Vaart
laten architectonisch opgebouwde vor
men zien die ook als vaas kunnen die
nen. Helly Oestreicher en Jan de Roo
den leveren eveneens aan architectuur
verwante vormen. Marianne Franken,
Johan van Loon en Sonja Landweer
werken met motieven uit de plantenwe
reld. Lies Cosijn en Hans de Jong wer
ken met dier- en mensfiguren associa
ties met de litteratuur en het toneel.
Huub Gommans, Leon van der Meyden
en Kees van Renssen presenteren vrije
keramische plastieken, die hier en daar
aan totempalen doen denken. Bij hen is
de afstand tot de beeldhouwkunst zeer
klein en voornamelijk bepaald door de
aard van het materiaal dat een opbouw
uit holle vormen vereist, die soms voor
zien worden van een geglazuurde huid.
In de expositie zijn ook een aantal
werkstukken te zien van de 25-jarige
Everdien Smeenk, die „structuren in
jute" vervaardigt van naturelkleurige
juteweefsels. Zij verwerkt haar mate
riaal in diverse achter elkaar liggende
in houten lijsten gevatte lagen die zij
openknipt en weer doorwerkt, waardoor
constructies ontstaan die vrij in de
ruimte toegepast kunnen worden.
„Nieuwe vormen van Ceramiek" is te
bezichtigen tot 24 januari.
AM\AMVVW\AAMAAMAA/VVWWVWVWVVVVVVVU\M
is in deze „Kroniek van recente da
gen". Wie er oor voor heeft hoort de
voorafgaande tekenen, hoort de aan
kondiging van het dreigende einde der
dagen, de beslissende confrontatie met
de gemeenschappelijke dood. Alles zal
voorbij zijn en wat zal voorbij zijn?
Bitter is de inventarisatie, die Han van
Bever alias Marnix Gijsen geeft van
de wereld, die zichzelf ten ondergang
doemt. Het „onweer" waait over,
de dood geeft respijt, „de" bom is
niet gevallen, het leven gaat voort, de
tot niets verplichtende dagelijksheid
herneemt haar loop, er is niets ge
beurd let joy be unrefined" maar
het ultieme gewetensonderzoek heeft
Han van Bever een besluit afgedwon
gen. En hier, met deze passus voor
ogen die onmiskenbaar verwijst naar
wat de mens in zijn tekort verschul
digd is aan continentale cultuur, ver
wijs ik terug naar het openingsgedicht
van Gijsens „Zelfportret": men ont
komt niet aan de stem van het gewe
ten, een Marnix Gijsen althans niet.
Hij neemt niet alleen afscheid van
„Amerika", hij keert terug naar zijn
oorsprong, zich bewust van zijn men
selijk tekort, niet veroordelend maar
wetend, wétend!
Men moet „Harmagedon" niet le
zen los van de context, dat wil zeggen
van Gijsens gehele oeuvre, van de
„Loflitanie van de Heilige Franciscus
van Assisie" tot (en met) deze kro
niek van recente jaren „Harmage
don": dan pas weet men hóé hij „en
kele droppelen van zijn hartebloed"
liet vallen op de weg die hij ging.
OP DE REDACTIE van een mode
tijdschrift wordt onder hoogspanning
gewerk: de nieuwe editie, met de laat
ste snufjes uit Parijs, moet ter perse
Een der redactrices neemt tijdens haar
nachtelijke overuren een slok uit haar
thermosfles en sterft. Het behoeft geen
betoog, dat het motief voor deze moord
verband houdt met de plaats waar het
misdrijf zich afspeelde: modezwendel,
diefstal van ideeën, het speelt alles een
te voorziene rol. Een typische „praat
thriller", dit MURDER A LA MODE
van Patricia Moyes: het gewone rou
tinewerk (verhoren, toetsen van alibi's
etc.), wat conventioneel voor wie van
meer actie houdt, maar goed, gedegen
van verwikkelingen, zoals men dat van
een zuivere puzzelroman verwacht. In
THE FINAL DEDUCTION van Rex
Stout is het een ongewone kidnap-
affaire waarin Stouts zwaarlijvige, in
dolente en brommerige detective Nero
Wolfe en diens assistent Archie Good
win (gezegend met minder hersens
maar meer activiteit) verwikkeld ra
ken: de twaalf jaar jongere man van
een rijke middelbare dame is gekidnapt
en een half miljoen wordt bedongen
als losgeld. Een verrassende ontkno
ping en een boeiende ontwikkeling van
de plot, gevoegd bij het deductiewerk
van een markante speurder, maken
ook dit boek bij uitstek geschikt voor
de minnaars van het echte puzzelver-
haal, die door het optreden van Archie
Goodwin bovendien hun portie actie
krijgen voorgezet.
IN ENTER A MURDERER is Ngaio
Marshs inspecteur Alleyn er getuige
van hoe, tijdens de moordscène in het
laatste bedrijf van een toneelstuk, bij
open doek een moord plaatsvindt. Het
moordmiddel verwisseling van „losse
flodder" en echte kogel) is er vaker
geweest en evenmin is de uitwerking
ervan opzienbarend origineel. Niette
min is 't probleem uitstekend gecom
plotteerd en logisch ontrafeld, zodat
ook dit boek weer bij uitstek geschikt
is voor de liefhebber van de zuivere de
ductieroman. The FORGER van Edgar
Wallace is een vaardig in elkaar gezet
en vlot verteld verhaal, dat echter in
zijn melodramatische opzet (een
vrouw trouwt een man om haar vaders
financiën te saneren, moet ontdekken
dat hij een beruchte vervalser is, wordt
achteraf nog verliefd op hem en redt
hem tenslotte van het complot dat pa
tegen hem blijkt te smeden) wat ver
ouderd lijkt voor een tijd waarin de
mysterie-lezer over het algemeen
minder de avontuurlijke onwaarschijn
lijkheid van een ingewikkeld bendewe
zen apprecieert dan een, bij alle fic-
tie, meer in de alledaagse werkelijk
heid voortelend milieu meer de rea
liteit van personen en situaties waar
deert dan 'n aaneenrijging van te ster
ke toevalligheden en te ongelooflijk
vaardig verwikkelde intriganten me
thoden.
WAT GEDATEERD, hoewel zonder
twijfel een aardig brok ontspannings
lectuur. Een Ellery Queen die wat ma
gertjes afsteekt bij hetgeen wij van
deze auteur(s) gewend zijn, is DEATH
SPINS THE PLATTER, waarin een
corrupte disc-jockey vermoord wordt
in de pauze van een programma, dat
aan het eind nog een voor de Tij kers
verrassende onthulling zou hebben be
vat een onthulling die nu met de
jockey het graf ingaat. Het motief voor
deze moord blijkt op een geheel ander
terrein te liggen dan men zou vermoe
den, zoals wordt onthuld door een speu
rende journalist (Ellery Queen zelf
treedt in dit verhaal niet op). Het pro
cédé is, mede door het gegeven speu-
derstype, voornamelijk „hard-boiled"
geworden; het speurwerk is Jaarbij
redelijk, maar van een rechtlijnigheid
die zich voornamelijk tot de „touch-
guy"-aanbidders onder de lezers richt.
In THE WANDERING WIDOWS van
Elizabeth Ferrass, kruist een jonge
man-op-reis het pad van vier vroliike
(„onbestorven") weeuwtjes van middel
bare leeftijd, rond wie een zeker mys
terie blijkt te hangen. Als later nog een
paar echtgenoten van de weeuwtjes op
de proppen komen, en er bovendien nog
een van de dametjes vermoord wordt
wordt de zaak heel wat minder behaag
lijk en ook heel wat minder ongevaar
lijk voor het meisje dat de jongeman
aan dit avontuur overhoudt. Een knap
gebouwd verhaal, met vooral „.uspen-
se" en intelligent „denkwerk". Een de
tective-schrijfster om in het oog te hou
den.
Nog een moord (althans een poging
daartoe), op een disc-jockey in Chariot
te Armstrongs WHO'S BEEN SITTING
IN MY CHAIR. De onheilspellende ti
tel belooft meer dan Armstrong inlost.
Zij, de suspense-schrijfster bij uitstek,
heeft hier een wat geforceerd, overla
den verhaal geleverd, dat zeker niet tot
haar beste werk behoort, noch repre
sentatief ervoor mag worden geacht.
De hier boven besproken boeken zijn
alle in Nederlandse vertaling in de
Prismareeks verschenen, respectieve
lijk onder de titels Misdaad in de mo
dewereld, De ontvoerde miljonair, De
dood speelt mee, De valsemunter, Dood
op de draaitafel, De onechte weduwen,
Wie zat er in mijn stoel?
Twee hedendaagse werken van compo
nisten uit de U.S.A., door Cleveland-
orkest o.l.v. George Szell, met solisten
John Browning en Leonard Hose. Verder
tutti frutti, met o.a. Katchen, Cziffra,
Kara)an.
TWEE EERSTE OPNAMEN van
hedendaagse Amerikaanse muziek.
Ondanks de aanprijzingen uit Time
en The Christian Science Monitor
waarmee de hoestekst begint, is
het moeilijk er in te geloven. Het
Pianoconcert van Samuel Barber is
hier in het recente Holland Festi
val gespeeld door John Browning
en hij doet het nu nog eens met het
Cleveland Orchestra, o.l.v. George
Szell. Barber is wel een man van
compositorische vaardigheid, een
handige ingenieur van geijkte pa
tronen, die aan min of meer ge
standaardiseerde reflexen bij de
luisteraar beantwoorden. Dat wil
niet zeggen dat hij een imitator is,
maar men blijft zitten met het ge
voel dat al die brille, die aanlok
kelijke presentatie van onmiddel
lijk consumeerbare emoties, niet
helemaal echt is. Het is verlakke
rij, maar uitstekend verpakt.
En dan nog eens met vaart, met
stijl gepresenteerd door pianist
(Moskouprijswinnaar)orkest (vol
gens velen: beste ter wereld), en
dirigent (een heel beroemde). Mijn
liefje, wat wil je nog meer? Ja,
wat? In ieder geval niet A Song
of Orpheus van William Schuman
die meer op Prokofjeff dan op
Schumann lijkt als men hem hoort.
De pinnigheden van de solopar
tij worden dan nog zo goed moge
lijk omgebogen door het suave spel
van de cellist Leonard Rose in de
solo-partij. Het stuk is een Fanta
sie in vrije variatievorm over een
melodie die Schuman al eerder
componeerde op de tekst „Orpheus
with his lute" (toegeschreven aan
Shakespeare)Het werd geschre
ven in opdracht van de Ford Foun
dation die daarbij uitgaat van de
wensen van executanten van naam
die op deze wijze een werk in hun
bezit krijgen van de componist van
hun voorkeur, een prijzenswaardig
intitiatief. (Epic 82002).
VOOR LIEFHEBBERS van pia
noplaten: Julius Katchen met com
plete pianowerken van Brahms.
Ontvangen plaat 2, met 8 Klavier-
stiicke opus 76, en 7 Fantasieën opus
116. Zijn rubato is mij te gekron
keld, iets meer eenvoud ware ex
pressiever. Wel een pianist, natuur
lijk. (Decca 6115).
György Cziffra met Liszt-pro-
gramma. Sinds de Hongaarse emi
grant van 1956 furore maakte met
pianistische pyrotechniek hoort
men niet zo veel meer van hem.
Maar wie weet, toert hij op dit mo
ment wel door de States of aan de
Goudkust en int triomf na triomf.
De meeste stukken op de plaat be
horen wel tot de betere Liszt zoals
de etudes II Sospiro en La Leggie-
rezza, en het Petrarca-sonnet (123).
Fantasie en Fuga op de naam Bach
is voer voor salonleeuwen. Als ge
heel vind ik Clifford Curzin (op
Decca) fijner met Liszt, want Liszt
is n.l. ook ingetogen. Dat blauwe
hoes, zou dat alleen een misdruk in
de kleur zijn? (Philips A 02316 L).
PORTUGESE KLAVIERMUZIEK
door Sequeira Costa (Portugees) op
Decca 6071. De ampele ruimte be
steed aan Viana da Mota, die zoiets
als de Willem Andriessen van Por
tugal geweest moet zijn, een ge
acht en gewaardeerd voorganger
van de oude generatie, maar bo
vendien met het aureool van leer
ling van Liszt een echte, zullen we
maar aannemen), kan niet verhelen
dat zijn composities voorbij zijn.
Definitief. Jammer misschien. Wie
zou niet graag in een tijd geleefd
willen hebben dat men met ernsti
ge gezichten als gold het Hoge
Kunst zat te luisteren naar Adeus
minha Terra of Cantiga de Amor?
Albéniz en De Falla (andere
plaatzijde) zijn wel zware concur
renten. De keuze is niet bijster ge
lukkig, behoudens dan het sfeervol
le El Puerto uit Albeniz' Iberia. De
Molenaarsdans van De Falla, en
dan voor piano? Draait u de radio
maar aan en u hoort hem eruit ko
men, maar dan tenminste echt voor
orkest. Verder, voor liefhebbers
van het lied (resp. aria): tweemaal
Souzay, die geen krans behoeft. Vier
Handel-aria's, drie van Rameau,
drie van Lully worden bij hem
vloeibaar goud zoals dat geloof ik
heet. Begeleiding English Chamber
Orchestra, ad hoc voor de plaat
misschien, maar in ieder geval
goed, directie Raymond Leppard.
(Philips A 02337 L).
Van dezelfde: 17 liederen van
Strauss (Der Richard). De teksten
compleet op de hoes, bravo. Souzay
kan even mooi Duitse liederen zin
gen als zijn confrater Fischer-Dies-
kau Franse. Souzay's begeleider
Dalton Badwin haalt net niet het
peil, soms een technisch vlekje, een
vleugje teveel pedaal, afijn alles
telt naast zo'n fijngeslepen zangcul
tuur als van Souzay. (Philips A
02373 L).
Voor liefhebbers en -sters van
Herbert von Karajan:
Hoogtepunten uit Die Fleder-
maus van andere Strauss, Johann.
Wiener Philharmoniker met keur
van solisten, o.a. Hilde Gueden. De
hoestekst geeft een korte situatie
beschrijving bij ieder nummer, wat
voor weetgierige lieden practisch is,
hoewel het er eigenlijk weinig toe
doet bij zoveel cantable Gemütlich-
keit. (Decca DGL 813).
Verder ontvangen: Tsjaikofsky,
Manfredsymfonie opus 58, London
Symphony o.l.v. Igor Markevitch
(Philips L 02372 L), Dvorsjak, Ze
vende Symfonie, zelfde orkest o.l.v.
Istvan Kertesz (Decca 6115), en
Avondzang, een uitgave van het Ne
derlands Evangelisatieteam „Het
N.E.T.", postbus 75 te Kampen.