munt
6
MAANDAG 21 MAART 1966
In de zomer van 1964 ondernam ik vanuit Zuid-Columbia
mijn tweede expeditie naar het Amazonas-gebied. Mijn
doel was het observeren, fotograferen en filmen van
zeldzame planten en dieren in een jungle die een der dichtste
ter wereld is. Maar net als het jaar daarvoor bleek het toeval
andere bedoelingen te hebben. En weer raakte ik mijns on
danks in de archeologie verzeild.
Professor dr. A. Stolk
DE AUTEUR van dit artikel, prof. dr. A. Stolk,
doceert biologie (microscopische anatomie) aan de
Vrije Universiteit in Amsterdam. De meeste tijd
echter zwerft hij filmend, fotograferend en teke
nend door de binnenlanden van Afrika (zeven ex
pedities in tien jaar) of van Zuid-Amerika. Drie
jaar geleden vond hij in de Braziliaanse Groene Hel
de resten van een verdwenen beschaving (Chibcha-
indianen; Erbij van 17-ll-'64). Een jaar later ont
dekte de avontuurlijke hoogleraar in de Amazonas-
jungle opnieuw een onbekende Indio-cultuur, waar
over hy in dit artikel verslag doet. Aan die ontdek
king verbindt hij een gewaagde, maar stellig be
langwekkende hypothese over de merkwaardige
overeenkomst tussen bepaalde riten bij de Amazo-
nas-indianen en de hoogbeschaafde oude Egypte-
naren.
DER
HET MYSTERIE
DODENKRUIKEN
DE DIRECTE OORZAAK daar
van was de inlandse gids die ons
tot tolk diende en de weg wees. De
man bleef maar zaniken over een
geheime plaats in de jungle, die hij
ons voor een flink bedrag wilde to
nen en tenslotte bezweken wij voor
zijn verleidingskunsten. Uitermate
sceptisch aanvaardden wij een lang
durige tocht per boot die verre van
gemakkelijk of aangenaam was.
Ons waagstuk werd echter beloond
want diep in het oerwoud, vrijwel
totaal overwoekerd door tropische
vegetatie, troffen wij de ruines aan
van een tot nu toe aan blanken on
bekende nederzetting die naar
schatting tweeduizend jaar oud
was. De gevonden resten bestonden
uit stukken muur en fundamenten,
die grotendeels met dicht en steke
lig struikgewas bedekt waren. Na
dat wij de ruïnes in kaart hadden
gebracht, gingen wij graven, met
het resultaat dat we een groot aan
tal voorwerpen aan het licht brach
ten, zoals kruiken, vazen, beelden,
stukken weefwerk, ruwe smarag
den en klompvormige schoenen,
waarvan wij menen dat ze als een
soort stijgbeugel werden gebruikt.
HET BELANGRIJKSTE waren ech
ter de resten van een tempel en een
grote, gedeeltelijk uitgeholde offer
steen. Deze vertoonde een opmerke
lijke overeenkomst met de offerstenen
die men op verschillende eilanden in
de Stille Oceaan gevonden heeft, onder
andere op Fatu Hiva, een der Marque-
sas-eilanden. In de tempelruïne deden
we de merkwaardigste ontdekking: een
aantal bolvormige kruiken met een
doorsnede van ongeveer één tot twin
tig centimeter, die een zeer typische
vorm hebben, een korte hals met een
typische verbreding aan het uiteinde.
Soms was de hals wat langer, soms
ontbrak deze geheel, maar alle kruiken
hadden dezelfde karakteristieke vorm.
Het feit dat ze slechts in de tempel-
resten werden gevonden en niet el
ders, wees op het gebruik bij rituele
handelingen.
BOVENDIEN werden in de tempel
ruïne enige kruiken aangetroffen met
een cilindrische vorm, een doorsnede
van drie tot zes cm. en ongeveer 25
cm. lang. Waartoe hebben deze kruiken
gediend? Wat was hun rituele beteke
nis? Was de ontdekking gedaan door
een historicus of een archeoloog, wel
licht zou het antwoord op die vraag in
een heel andere richting gezocht zijn
dan. Maar de bioloog werd in de eer
ste plaats getroffen door de gelijkenis
van deze kruiken met het wonderlijk-
gevormde nest van de sluipwesp.
NA VEEL zoeken en denken heeft dit
mij tot de volgende hypothese ge
bracht. De primitieve mens, weet al
les te vertellen van de dieren, waarop
hij gewoon is te jagen. Ik heb in Afri
ka gidsen ontmoet, die in staat waren
op grond van een enkel stukje mod
der of een gebroken grashalm de aan
wezigheid van een olifantenkudde vast
te stellen. Soms konden ze zelfs zien
hoe groot de kudde moest zijn en hoe
lang het geleden was dat de dieren in
een bepaalde, eveneens in een nauw
keurig aangegeven richting waren ver
trokken. Ook de prehistorische mens
heeft oerossen, herten en wisenten goed
geobserveerd, getuige de prachtige
rotstekeningen die hij nagelaten heeft.
Maar het kleingoed in de dierenwereld
vlinders, kleine vogels, insekten, slak
ken en wat dies meer zij, wat weet
de natuurmens daarvan?
OP GROND van persoonlijke ervarin
gen heb ik kunnen vaststellen, dat er
in dit opzicht belangrijke individuele
verschillen bestaan, maar dat verschil
lende natuurvolken ook met de kleine
re fauna uitstekend op de hoogte zijn.
Zo heb ik eens in West-Afrika, en wel
in Kameroen, bij een negerstam een
masker aangetroffen, dat door een
merkwaardige lijnentekening werd ge
kenmerkt. Op het eerste gezicht was
het niet duidelijk waardoor de maker
van dit masker geïnspireerd was. Ik
dacht al een nonfiguratief werkstuk bij
een primitieve stam te hebben aange
troffen, toen mij eensklaps en licht op
ging. Het masker moet geïnspireerd
zijn geweest op de kop van een kleine,
voor de consumptie volkomen onbruik
bare vis, de blauwe gularis, die de
zelfde tekening vertoont.
Hiervan uitgaande vroeg ik me af
wat het bijzondere van de sluipwesp is.
De sluipwesp maakt zijn nest uit leem-
aarde met het afscheidingsprodukt van
zijn speekselklieren. Dit speeksel doet
als specie dienst. Is het nest gereed,
dan bemachtigt de wesp een prooi, b.v.
een rups, een spin of een ander in-
sekt. Met een steek in een bepaalde
zenuwknoop wordt het prooidier ver
lamd, maar niet gedood. Het wordt in
het nest gesleept en in dit prooidier
legt de moedersluipwesp haar eieren.
Als deze uitkomen, vinden de jonge
sluipwespen de tafel gedekt en be
schikken zij de eerste tijd ruimschoots
over vers voedsel. Als sluitstuk maakt
de sluipwespmoeder dan de hals aan
het nest met zijn karakteristieke ver
brede gedeelte.
De door ons gevonden kruiken lijken
in alle details zo nauwkeurig op het
nest van de sluipwesp, dat men moet
aannemen, dat deze mensen de sluip
wespen en hun levensgewoonten nauw
keurig hebben gekend. De cilindervor
mige kruiken, die wij vonden, vertonen
zoveel gelijkenis met de pop van een
bepaalde vlinder, dat het zeer waar-
glimmend zwart en met een hoornach
tig chitine-pantser. De vrouwelijke
mestkever is bijna voortdurend bezig
te wroeten in mest, een afvalstof die
aan dood en verderf doet denken. Ze
maakt een groot aantal mestballen in
sommige waarvan ze haar eieren depo
neert. De mestbal met de eieren
wordt in een tevoren vervaardigd kuil
tje gelegd, dat vervolgens met zand
wordt dichtgegooid. De mest gaat tot
ontbinding over en zo ontvangen de
larven warmte en ook hun eerste voed
sel, terwijl de mestbal bovendien voor
schijnlijk is dat men ook op de hoogte
was van de merkwaardige voorplan
ting van de vlinders: ei - rups - pop -
vlinder. Wat kon de magische beteke
nis van deze kruiken zijn geweest? La
ten wij voor de beantwoording van de
ze vraag een sprong in de ruimte en
de tijd maken.
BIJ DE EGYPTENAREN uit de oud
heid speelde bij het godsdienstig ritueel
een bepaald insekt een grote rol: de
heilige mestkever of scarabee: sterk,
ie President^
Bolvormig dodenkruikje in de
vorm van een sluipwespennest.
een zekere beschutting zorgdraagt. De
algemene opvatting in het oude Egyp
te was nu deze, dat alle mestkevers of
scarabeeën van het mannelijk geslacht
waren en dat deze in het zelfvervaar
digde ei zonder de medewerking van
de vrouwelijke kever de aan hem ge
lijke jongen en daarmee zijn eigen toe
komstige ik voortbracht. De oude
mestkever mag dan sterven, maar uit
het beschutte ei komt een nieuwe te
voorschijn en stijgt ten hemel.
In dit insekt heeft men op die wij
ze de essentie gezien van het zich in
de natuur telkens weer vernieuwende
leven, het evenbeeld van de mens, die
in zijn oude gedaante weer uit de
windselen van de mummie opstaat met
nieuwe kracht en levenslust. Er ont
stond in Egypte een uitgebreide scara-
beeën-cultuur, waarbij de mestkever,
soms in goud vervaardigd, als halssie
raad dienst deed. Zelfs kende men
godenafbeeldingen waarbij het hoofd
vervangen was door een mestkever.
Ook kikvorsen en padden werden in
Egypte als symbool van de opstanding
beschouwd, omdat men meende, dat
ze spontaan uit levenloze stof ontston
den. Merkwaardigerwijze hebben de
aarden lampen van de vroeg-christelij-
ke dodenstad Edfoe ook soms de vorm
van een kikvors. later van een pad,
waarbij men in sommige gevallen als
opschrift gevonden heeft: „Ik ben de
opstandin g."
WERD DE scarabee in Egypte de
meest geliefkoosde amulet, het depone
ren van deze kevers in de graven,
Detail van het prachtige reliëf
werk dat in de tempelruïne ge
vonden werd.
soms in het lichaam van de mummie
op de plaats van het hart, had nog een
andere betekenis. Voor het dodenge-
richt moesten de gestorvenen van bei
de geslachten een bekentenis afleggen
en verklaren een reeks fouten en zon
den niet te hebben begaan. Om de
waarheid van deze verklaring vast te
stellen, wordt het hart op de weeg
schaal tegen het symbool van de waar
achtigheid afgewogen, gevormd door
een struisveer. Nu bestaat de mogelijk
heid, dat het echte hart een ongunstige
verklaring aflegt en daarvan een on
gunstige beoordeling het gevolg is.
HOE MEN aan deze opvatting van
het recalcitrante, soms zelfs boosaardi
ge hart, is gekomen, is niet bekend.
Op dit punt tasten we volmaakt in het
duister. Misschien kan de bijbeltekst:
„Uit het hart zijn de uitgangen van het
leven", hier enig licht op werpen. Het
leven is niet als zo goed te beschouwen
en het hart, dat als het centrum van
het leven wordt beschouwd, is dus ook
niet goed. Om nu te voorkomen, dat
het eigen „boze" hart na de dood te
gen zijn eigenaar zou getuigen, wordt
het vervangen door een symbool in de
vorm van een scarabee. Men verzekert
zich op die wijze van een gunstige uit
spraak op de rechtszitting.
De scarabeeën-cultus is dus in het
oude Egypte ontstaan, omdat men aan
nam dat de mestkever spontaan uit de
mestbal tot leven kwam.
GAAN we nu terug naar onze primi
tieve Amazonas-bevolking, dan kunnen
we veronderstellen, dat ook de ogen
schijnlijk „spontane" geboorte van de
sluipwesp uit zijn nest van leemaarde,
zoals dat indertijd werd waargenomen,
leidde tot het aanvaarden van de sluip
wesp als een symbool van de weder
opstanding. Maar: technisch is het ver
vaardigen van een sluipwesp uit steen,
leemaarde of goud moeilijker dan het
.maken van een wespennest.
INDACHTIG aan de oud-Egyptische
scarabeeën-cultur hebben wij een on
derzoek ingesteld naar de graflegging in
de door ons ontdekte Amazonas-neder-
zetting. We vonden in de omgeving van
de tempelruïne aan aantal graven
waarbij vele gave skeletten werden
aangetroffen. De door ons gevonden
kruiken, die wij als gevolg van de ske
letvondsten zonder twijfel als doden-
kruiken mogen beschouwen, bleken
verschillende afmetingen te bezitten.
Het is naar onze mening niet al te ge
waagd om te veronderstellen, dat de
grootte van de kruiken in verband staat
met de leeftijd van de begraven per
soon, te meer daar in het graf van een
kind een bijzonder klein kruikje werd
gevonden.
Op grond van dit alles komen wij
nu tot de volgende conclusie: Bij de
Egyptenaren van de oudheid wordt
een bepaalde insekt, de heilige mest
kever, waarvan men denkt, dat hij
spontaan ontstaat, het symbool van de
wederopstanding van het leven. Het
symbool wordt de doden in hun gra
ven meegegeven, op of in plaats van
hun hart. Bij de Amazonas-bevolking
wordt eveneens een insekt, de sluip
wesp, waarvan men een spontane ge
neratie veronderstelt, of liever gezegd
het nest daarvan, tot symbool van de
wederopstanding van het leven en ook
dit symbool wordt bij de doden in hun
graven gelegd. De vorm van de objec
ten mag dan verschillend zijn, de ge
lijkgestemde symboliek, het uitdruk
king geven aan het wordende, de op
standing, het eeuwige leven, het plaat
sen van deze objecten in de graven
van de doden, dit alles is uitermate
frappant.
HET ZOU verleidelijk zijn hier de
gedachte aan Atlantis te berde te bren
gen, waarbij zo vaak gewezen wordt
op overeenkomstige beschavingsuitin
gen in Zuid-Amerika en het oude
Egypte. Met het oog op het volkomen
hypothetische karakter van dit Atlantis
willen wij het hier echter bij een vage,
zij het ook hoogst interessante, ge
dachte laten. Persoonlijk geven wij lie
ver de voorkeur aan de gedachte van
het parallellisme, volgens welke be
paalde ideeën en gebruiken ongeveer
tegelijkertijd op geheel verschillende
plaatsen van onze aarde ontstaan zon
der dat er het geringste onderlinge con
tact heeft plaats gevonden en waarbij
er een volkomen autochtone ontwik
keling wordt waargenomen. Vormt het
collectieve onderbewustzijn, zoals dit
door de psychiater Jung werd ontwik
keld, hiervan tot op zekere hoogte de
verklaring? Dit treft ons ook zo bij de
oude Inka-wegen in Peru, die een ze
kere gelijkenis vertonen met de wegen
in het oude romeinse rijk, zoals Victor
W. von Hagen indertijd op zulk een
overtuigende wijze heeft aangetoond.
Onwillekeurig komen ons hierbij de
woorden van Goethe voor de geest:
„Alle Gestalten sind ahnlich und keine
gleichet den Anderen und so deutet das
Chor auf ein grosses Gesetz, ein ewi-
ges Ratsel". Persoonlijk hebben wij bij
onze vondsten telkens weer aan deze
woorden moeten denken.
GAAN WIJ tenslotte nog even in op
het verschil tussen de scarabeeën en
de sluipwespennestkruiken. Uiteraard
zijn deze laatste hol en ze hebben bij
gevolg ongetwijfeld een vloeistof bevat.
Met de scarabeeën is dit niet het ge
val. Bij sommige van de door ons ge
vonden dodenkruiken werd een bijpas
send deksel gevonden, waardoor een
vrijwel hermetische afsluiting tot stand
kwam. Bij de kruiken zonder deksel
kan men aannemen, dat deze met een
houten stop werden afgesloten, waar
van het hout in de loop der eeuwen is
vergaan. Om verschillende redenen ge
loof ik niet, dat de dodenkruiken cu
rare, een uiterst werkzaam pijlgift,
hebben bevat, maar ik denk eerder
aan een andere stof, die thans nog in
de Amazonas als „geestenstof" bekend
staat. Deze stof, die als een wezenlijk
deel van de religie moet worden be
schouwd en een belangrijke rol speelt
bij verschillende rituele handelingen,
verkrijgt men uit een bepaald soort
cactus, klein en zonder stekels.
Volgens de primitieve bevolking, die
deze cactus nog altijd vereert en als
heilig beschouwt, is hij sterker dan de
grootste boom en het sap ervan wordt
nog altijd gebruikt. De cactus ontstond
in het spoor van de godheid, en komt
daarom slechts zeldzaam op weinig
plaatsen voor. Dit is logisch, want de
godheid is groot en hij neemt bijgevolg
geweldige stappen. In korte tijd is de
godheid de jungle gepasseerd, waar
voor een mens maanden nodig gehad
zou hebben. De cactus kan echter niet
geplukt worden zoals andere planten,
want dit is levensgevaarlijk: het nood
lot slaat dan onherroepelijk toe. Men
dient deze cactus eerst te schieten met
een pijl of met een speer, op dezelfde
manier, zoals men „el tigre", de
jaguar, zou doden, of de vaalkleurige
poema, die in één nacht een kudde
schapen uitmoordt. Toch is deze dood
van de cactus slechts schijnbaar, want
de heilige dingen gaan nooit werkelijk
dood. Volgens mijn indiaanse zegslie
den zijn deze cactussen ais een vuur,
dat wel eens kan smeulen, maar daar
na toch telkens weer helder oplaait.
Des morgens in alle vroegte trekken de
mannen erop uit om de cactus te schie
ten en 's avonds brengen ze deze bij
de medicijnman, die er de „g e e s-
tenstof" uit bereidt. Hij contro
leert zorgvuldig of de jagers het goed
hebben gedaan. Ze moeten eerst hun
zonden hebben beleden en in het be
zit zijn van een palmtak. Na de terug
keer moet deze palmtak in een vuur ge
worpen worden en voor hun ogen ver
gaan, verteren tot as. Ook de vrouwen
volgen de verbranding van de palmtak
ken, terwijl ze luidkeels hun zonden be
lijden en de namen afroepen van de
mannen door wie zij werden bemind.
Daarna deelt de priester de „gees
tenstof" uit, die in alle vormen
werkzaam is. Men kan het cactussap
drinken en ook stukjes rauwe cactus
kauwen. Zo stijgt men op tot de god
heid en komt deze tot de mensen naar
beneden. Dat laatste is nodig, want de
godheid is zo hoog, dat mensen hem
niet kunnen bereiken, ook met behulp
van de „geestenstof" niet. De
godheid is echter uiterst welwillend en
goedertieren en hij buigt zich neer tot
de schepselen, die door zijn hand zijn
gemaakt. Op deze wijze ontstaat dan
door middel van de „geesten
stof" het grote contact, de magi
sche communicatie, die als de kern van
de religie moet worden beschouwd.
Zou het nu zo vreemd zijn te ver-
veronderstellen, dat de door ons ge
vonden dodenkruiken „geesten
stof" hebben bevat, afkomstig van
de heilige cactus? Als iemand het
contact met de godheid van node
had, dan was het immers toch wel de
afgestorvene.
De rol, die de heilige paddestoel
bij de Mexicaanse Indianen speelt,
die er het extase-verwekkende psi-
locybine (verwant aan LSD)
uit wegen te bereiden, wordt door de
primitieve bevolking van de Amazo
nas vervuld door de heilige cactus
met zijn zo merkwaardige „gees
tenstof". Het zou interessant zijn
te onderzoeken of er voor deze Mid
den- en Zuidamerikaanse verdo
vingsmiddelen en het oude Egypte
bepaalde tegenstanders hebben be
staan. Voor zover ons bekend, tasten
we op dit punt momenteel nog vol
komen in het duister.