I Een mannetje uit Polen *1 Shakespere - Shakspeyr - Shaxspere - Shakespeare Eerste blijspel van een jeugdige provinciaal voor het grote Londen PLEASANT Litteraire Kanttekeningen 99 99 n Ondermaatse verhalenbundel van Jos Vandeloo 11 Conceited Comedie Loues labors loft. DONDERDAG 24 MAART 1966 DEZE „W. SHAKESPERE" (de naam werd op tientallen manieren ge speld, zelfs als Shakspeyr en als Shaxpere) was in 1598 al een gevierde Londense toneelspeler van wie in kunstenaarskringen ook wel bekend was dat hij zelf enige stukken had geschreven of naar oude voorbeelden had bewerkt, maar wiens naam nooit tevoren op de boekuitgaven van die stukken was vermeld. Dat laatste is niet zo verwonderlijk wanneer men bedenkt dat toneelschrijven in die tijd een handwerk was waarbij het dikwijls meer om massaproduktie dan om artistieke prestaties ging. Heel veel stukken werden slechts enkele malen gespeeld zodat er voort durend behoefte aan nieuwe was. Om maar vlug genoeg in die behoefte te kunnen voorzien accepteerde een toneelgezelschap soms alleen het ruwe ontwerp van een dramatische handeling, door een druk-bezet schrij ver bedacht, om dat daarna door een andere schrijver (die toevallig be schikbaar was) te laten uitwerken. Schoot die niet vlug genoeg op, dan haalde men er een derde en desnoods nog een vierde auteur bij om de dialogen te schrijven of om bepaalde scènes, van een genre waarin die auteur „gespecialiseerd" was, vorm te geven. Het schijnt wel te zijn voor gekomen dat er op die manier een half dozijn schrijvers bij het totstand komen van één stuk betrokken waren. Dat dit systeem later heel wat slapeloze nachten heeft bezorgd aan litteratuur-historici die probeerden vast te stellen wie „de" schrijver van een bepaald toneelwerk uit die pe riode is geweest, laat zich denken. CALLED, js >8- DE EERSTE ROMAN van Jos Vandeloo, „Het huis der onbekenden", die in 1963 bij de Brusselse Uitgeverij A. Manteau verscheen, heb ik na enige aarzeling onbe sproken gelaten. Al komen er enkele fragmenten in voor die tot het beste behoren van wat de novellist Vandeloo sinds zijn dichterlijk debuut in 1955 heeft geschreven, qua romancompositie kon ik dit boek niet anders zien dan als een misgreep. Het thema de mens die zo vervreemd raakt van zijn omgeving dat hij zijn naasten niet meer herkent en tenslotte niet meer herkend wordt leverde als „gegeven" niets nieuws op, Giovanni Papini bespeelde het in een van zijn jeugdverhalen uit de bundel „De blinde loods" al op gelijke wijze, en hoe! En Vandeloo-zelf had er in enkele vroegere korte vertellingen uit de bundels „De muur", „Het gevaar" en „De vijand" het merg al zo afdoend uitgezogen, dat er geen levenskracht meer overbleef om er een roman van tweehonderd bladzijden uit te puren. Het bleef in dat „huis der onbekenden" dan ook bij een trappelen op de plaats. Elke rasechte auteur kan een thema natuurlijk ettelijke malen variëren en daarmee verrassend voor de dag komen, maar zodra hij zich gaat herhalen verspeelt hij zijn kans. Knutselwerk dus, deze roman, die ik als een voorbij gaande „faux pas" wilde beschouwen en op die grond negeerde. In geval van recidive gaat dat niet meer, en blijkens zijn verhalenbundel „Een mannetje uit Polen", onlangs door A. Manteau n.v. uitgegeven als Ad Multosboek, hééft Vandeloo zijn criticus genood zaakt, hem als recidivist aan te houden en voor te leiden. Simon Koster C. J. E. Dinaux i IN DE WINTER van 1598-1599 verscheen bij de Londense drukker William White een boekje dat de tekst bevatte van „Love's la bour's lost", op de omslag aangeprezen als „a pleasant, conceited comedie" („een ver makelijk, fantasievol blijspel"), zoals het kort tevoren op Kerstmis voor Hare Hoog heid namelijk koningin Elizabeth I was vertoond. En daarop volgde een mede deling waaruit bleek dat de tekst van het blijspel, dat toen al een jaar of zeven oud was, kort tevoren een bewerking had ondergaan, want het was newly corrected and augmented by W. Shakespere". Love's Labour's Lost VAN „LOVE'S LABOUR'S LOST" dat, door Evert Straat vertaald als „Liefde's loze les", binnenkort door de Toneelgroep Centrum zal worden op- voerd is in elk geval met redelijke zekerheid komen vast te staan dat het een oorspronkelijk stuk van Shakes peare is, en wel een van zijn allereer ste. Het moet al zijn geschreven en gespeeld (maar dan in de vorm die la ter door de dichter werd „verbeterd en aangevuld") omstreeks 1591, toen Sha kespeare dus 27 jaar was en pas een jaar of vier in Londen woonde. Dat blijkt dan ook wel uit de tamelijk pri mitieve structuur van het stuk, die aansluit bij de traditionele methodes van Shakespeare's voorgangers. Maar bovendien weerspiegelt het duidelijk de indrukken en opvattingen van een jongeman uit de provincie die naar de grote stad en haar „grote wereld" is gekomen waar hij in 't begin nog ex tra kritisch staat tegenover de ge kunstelde omgangsvormen, de snobis tische „Schöngeisterei" van het Eliza- bethaans-aristocratische milieu waar mee hij daar kennis heeft gemaakt. Dit contrast tussen landelijke eenvoud en salonverfijning, tussen natuur en on- natuur, inspireerde hem tot een stuk dat in wezen een pleidooi is voor wat men noemt „de leerschool van het le ven", de mensenkennis en levenserva ring die de mens wijzer maken dan enige boekerij of universiteit. Men zal hierin ook wel een zekere zelfverdedi ging mogen zien van de jonge Shake speare, die op de „Grammar school" in Stratford niet zulk best onderwijs had genoten, geen universiteit had be zocht en daarvoor menige hatelijk heid van zijn nieuwe collega's en con currenten te slikken kreeg maar in wijsheid, vooral in levenswijsheid, zijn bespotters ver overtrof. DEZE MORAAL LIGT er in het stuk echter bepaald niet dik op, want de handeling is een vrolijk, hoogst onrea listisch fabeltje, kleurig en licht als een zeepbel. Het gaat om een gefanta seerde koning Ferdinand "an Navarre, die, in een plotselinge opwelling om van zijn hof een „tempel van geleerd heid" te maken, besluit om samen met zijn drie voornaamste hovelingen drie jaar lang in een soort culturele retrai te te gaan: weinig slapen, weinig eten, geen omgang met vrouwen, maar wel heel veel studeren. Maar nauwelijks hebben zij gezworen dit te doen of ze moeten hun gelofte al breken, want de Franse koning heeft zijn dochter met As it was prefented before lier Highnes this lafl Chriftmas. Newly corrcfltd and augmented Sj W. ShAejjm. Imprinted at London by WW. for Cutbert Burly. Con* ok this Title Page of "Love's La hour's Lost," 1598 De titelpagina van de eerste boek uitgave van „Love's Labour's Lost". drie van haar hofdames met een di plomatieke opdracht naar Navarre ge zonden en Ferdinand moet hen natuur lijk aan zijn hof ontvangen. Als in een echt sprookje (en zonder iets van het raffinement dat de latere Shakespeare in zo'n geval zou hebben gebruikt) wor den koning Ferdinand en de prinses, de drie hovelingen en de drie hofda mes onmiddellijk verliefd op elkaar. Met behulp van maskers, een ver kleedpartij en brieven die in verkeer de handen raken wordt er natuurlijk wel voor de nodige verwarring gezorgd maar al gauw hebben de vier goede paren met als vijfde paar nog een berooide Spaanse ridder en een boe renmeisje elkaar gevonden. De feestvreugde aan het hof wordt dan (net als in de „Midzomernacht- droom") door enige dwaze dorpsfigu ren opgeluisterd met een amateur-to neelvertoning. Maar die pret wordt verstoord door het bericht dat de Fran se koning is overleden; de prinses en haar hofdames moeten dus onver wijld naar Parijs terug. Het stuk ein digt daarom niet met een vier- of vijf voudige bruiloft, maar wel met een be lofte daarvan; want nu eisen de dames zelf van hun al te snel in vuur en vlam geraakte minnaars, om hun trouw op de proef te stellen, een jaar van studie en onthouding in een eenza me hermitage. Het oorspronkelijk door ij delheid ingegeven plan heeft daar door nu een ernstige basis en een mo reel doel gekregen. NIET VOOR NIETS heeft Shake speare dit stuk „een vermakelijk, fan tasievol blijspel" genoemd. De verma kelijkheid ervan komt, nog meer dan uit deze hoofdhandeling, voort uit de neven-intrige waarvan een dorps schoolmeester, een dorpsdominee, de don-quichotte-achtige Spanjaard, een paar boeren en het boerinnetje Jacque- netta de hoofdpersonen zijn, hoofdper sonen die rechtstreeks uit het landelij ke Warwickshire van Shakespeare's jeugd naar het Navarre van zijn dich terlijke verbeelding schijnen te zijn overgebracht. Toch zijn zij niet een voudig de vertegenwoordigers van de „natuur", tegenover de „onnatuur" die in het hofmilieu heerst; zo gemakke lijk heeft de schrijver het zich niet ge maakt. Want in de wonderlijke Span jaard Don Armado, in de dominee en de schoolmeester heeft hij juist kari katuren getekend van de zucht naar kwasi-deftigheid, kwasi-geleerdheid en gekunsteld taalgebruik, die in het Eli zabethaanse Engeland zo wijd-ver- breid was. Het „echte", dat het altijd en overal wint van al die onechtheid, vindt Shakespeare in de onafhanke lijkheid van de onbedorven geest, in de spontane gevoelens van het hart, in animale levensuitingen en in „honest, plain words". En deze contrastering loopt als motief dwars door het hofmi lieu zowel als door dat van* de platte landsfiguren heen. ER WAS OOK NOG een speciale re den voor Shakespeare om bij de boek uitgave van „Love's labour's lost" de nadruk op de fantasie in het stuk te leggen. In de jaren rond 1591, dus in de tijd toen de oorspronkelijke versie van het blijspel ontstond, was Engeland sterk geïnteresseerd in de machts strijd van de Calvinistische Henri van Navarre, die toen juist de Franse ko ningskroon had veroverd maar nog in de Franse godsdienstoorlog verwik keld was. De naam „Navarre" was daardoor voortdurend „in het nieuws" geweest en van die actualiteitswaarde heeft Shakespeare ongegêneerd partij getrokken. Hij ging zelfs nog verder: hij gebruikt in zijn stuk voor de drie hovelingen de namen Biron, Longuevil- le en Dumaine, waarvan de eerste twee in werkelijkheid de namen waren van twee der voornaamste legeraan voerders van Henri van Navarre, ter wijl de drde naam een destijds meer voorkomende verbastering was van Due de Mayenne, zijn felste tegenstan der. Shkaespeare heeft die namen blijk baar simpelweg gebruikt omdat ze bij het publiek toen een bekende klank in verband met Navarre hadden. Met de zelfde onbekommerde dichterlijke vrij heid laat hij de Prinses van Frankrijk naar Navarre komen in verband met een Navarrese schuld van 200.000 kro nen (gouden dukaten) aan Frankrijk een transactie die volgens oude kor- VAN DE ZEVEN KORTE VERHALEN, die deze bundel bevat, is er eigenlijk maar een tweetal, waarin Vandeloo niet bedenkelijk beneden zijn maat blijft en van dit tweetal is er maar één, dat als „short story" volwaardig op papier kwam: de slotvertelling „In water oplosbaar". Een student, zwoegend gebogen over zijn scheikundeboek, wordt plotseling geobsedeerd door een zakelijke omschrijving van een chemische verbinding die „in water oplosbaar" is. Die eigenschap van het acrylzuur maakt op een onnaspeurlijke manier kortsluiting met de angst, het ge voel van dreiging en verlorenheid, en brengt de student in een panische situatie: het water nadert, een zee sluit hem in, een zee van eenzaamheid omspoelt het eiland waarop hij misschien reddeloos zou zijn achtergebleven en ten onder ge gaan als zijn ouders niet als „redders uit de nood" waren thuisgekomen. Maar toch waren een schoen en een kous doorweekt. Een goed verhaal, goed omdat het een in zichzelf besloten geheel, een afgeronde raadselachtigheid is, die door geen „verklaring" van haar suggestieve kracht wordt ontdaan. Goed óók, in de eerste plaats zelfs, omdat de taal hier onder innerlijke spanning staat en de be oogde relatie tot stand brengt met de „achtergrond" van de vertelling: de cata strofale dreiging die het geïsoleerde individu in een ontzield-mechanische wereld steeds meer met de rug tegen de muur drijft. dan constructies, die door de „vondst" alleen niet behoed kunnen worden voor de bloedeloosheid van het maaksel. Bloedeloos: ze zijn bleek, deze ver halen, wel inventief maar niet crea tief. Ze staan, met uitzondering dan EéN GOED VERHAAL is allicht niet genoeg om een bundel te redden. Er hapert dus iets. Wat? Vandeloo is, dunkt me, de dupe geworden van zijn litteraire procédé. Hij wil sober schrij ven, hij gaat angstvallig de nader be palende adjectieven uit de weg, hij houdt het met geforceerde opzettelijk heid bij de modernistische „under statement", hen distantieert zich met behulp van (nogal gewilde) ironie van zijn onderwerp. Akkoord: Vlaamse jongeren hebben met dezelfde midde len voortreffelijk proza geschreven. Maar indien, zoals in het geval van Vandeloo, de innerlijke aandrift ge ring is, leveren het „onderkoelde" schrijven en de gespeelde luchtigheid van een ironiseren dat de taal niet mee kan krijgen niet veel meer op van de water-vertelling, stroomloos. Als produkt van het bedenksel blijven ze schraal en vlak. Het titelverhaal, „Een mannetje uit Polen", staat inge klemd tussen een dagbladbericht als ouverture (een mededeling betreffende een belachelijk kleine pensioen verbe tering voor mijnwerkers) en een kran teknipsel als sluitstuk over een tien voudige verhoging van de pensioenen voor hoge officieren. De tegenstelling schokt, allicht. Maar het Poolse man netje, dat na de beproevingen van de oorlog mijnwerker in België werd en na zijn pensionering gevangen raakte in de netten van de bureaucratische domheid, blijft een schim, een „geval" dan de zelfmoord tot een litteraire Jos Vandeloo aangelegenheid doet worden. Oorzaak? Het kan een onvoldoende critische waakzaamheid bij de bundeling zijn geweest die Vandeloo parten speelde. Dat is het gunstigste geval. Bedenke lijk zou het zijn als de auteur zich verkeken had op de litteraire efficiën tie van de nagestreefde soberheid en „understatement" en gebleken zou zijn dat de inzet van elk dezer verha len te mager was om ze de „onder koeling" te doen overleven. Of lag dat aan zijn inzet bij het schrijven, aan een overschatting van het talent dat meent het ook wel met minder af te kunnen? HET HOGE WOORD moet er maar uit: ik kan me namelijk niet losma ken van een toetsing van een passage uit een „schrijversbekentenis", die Vandeloo in „Tabula" (1963, II) open baar maakte, aan het schrijfresultaat dat in deze bundel bijeengevoegd werd. „Ik leef", getuigde hij, „me zeer in tens in mijn onderwerp in, mijn figu ren zijn me vertrouwd, ze obsederen me heftig, houden me dag en nacht bezig en laten me tijdens het afmatten de creatieve proces geen ogenblik los uit hun dwingende greep". Ik ontleen dit citaat aan een beschouwing van Piet van Aken in zijn „agenda van een heidens lezer" in het Nieuw Vlaams Tijdschrift en mag veronder stellen dat hij juist geciteerd heeft. Nu dan, deze belijdenis omtrent de verhouding tussen schrijver en werk mag nogal vanzelfsprekend zijn, ze is een getuigenis die verplichtingen op legt en de lezer mag doen hopen dat er in gepubliceerd werk voldoende van deze creatieve betrokkenheid aan de dag komt om in de ernst ervan te ge- Negentiende-eeuwse afbeelding van een scène uit het stuk. niekschrijvers een kleine twee eeuwen eerder had plaatsgevonden! Al deze en nog meer onhistorische détails deerden Shakespeare niet in 't minst, omdat hij nu eenmaal een „blij spel vol fantasie" schreef, dat zelfs uit ging van een volledige vredestoestand tussen Frankrijk en Navarre in een tijd toen de werkelijkheid zo heel an ders was. Men hoeft dit niet, zoals de „anti-Stratfordianen" zo graag doen, toe te schrijven aan onwetendheid van Shakespeare op het gebied van histo rie en politiek; in zijn tijd, en nog heel lang daarna, werd in de toneel kunst nu eenmaal bijzonder weinig waarde gehecht aan historisch realis me, in welke vorm dan ook. „LIEFDE'S LOZE LES" moge dan, volgens de letter van de tekst, „aan het hof van Navarre" spelen, in feite speelt het in een fantasie-wereld die aan plaats noch tijd gebonden is, een wereld die door Shakespeare ook niet werd bevolkt met Spanjaarden, Basken en Fransen, maar met mensen uit zijn eigen omgeving mensen die hij lief had, bewonderde, bespotte of veracht te, al naar de aard van hun wezen. Om wat die mensen bewoog, om wat hun daden en hun leven bepaalde, om hun hartstochten en hun innerlijke kracht of zwakte is het Shakespeare altijd te doen geweest. De rest was bijzaak. Dat was het al in „Love's labour's lost", in dit conventionele maar toch ook excentrieke, uiterlijk luchtige maar toch ook moraliserende blijspel waarmee Shakespeare (naar alle waarschijnlijkheid) zijn carrière als zelfstandig toneelschrijver begon. l/VWUMWWVVVVWVMARMAAnMMVNMWVWVVVMUVVI loven. De persoonlijke drijfveren de menselijke eenzaamheid, vergeefs heid, onmacht, verdeeldheid, de maat schappelijke dreiging, óntpersoonlij- king, collectivisatie, mechanisatie, ro botisme, met elkaar, typische motie ven van Vandeloo's schrijverschap mogen nog zo dringend en in hun drin gendheid menselijk-belangrijk zijn, ze moeten worden waargemaakt: dat hoeft toch niet te worden betoogd! Slaagde Vandeloo daarin? Neen, al thans niet in zes van de zeven verha len, die eigenlijk op zoek zijn naar een verhaal. Eerste vertelling: een jongeman ziet na maanden een be mind meisje weer (met ietwat ambi valente „geluksgevoelens") en kan geen plaats vinden om zijn liefde tot uiting te brengen: hotels zijn bezet, op een stille buitenweg komen politieman nen tussenbeide, in een restaurant wordt er al zo goed als gesloten. Wat gebeurt er? Niets. Wat wilde de auteur doen gebeuren? Eveneens niets. Dat klopt dus, schijnbaar, want het is me niet gelukt in dit Niets te geloven. Tweede verhaal: een kleine mogend heid wil ten gevolge van een plotse linge aanval van pacifisme haar enige atoombom onschadelijk maken en te legrafeert aan haar opperbevel hebber: Bom vernietigen. Het bericht komt verminkt over en luidt: Bonn vernietigen. De generaal gehoorzaamt, Befehl ist Befehl. In een kettingreac tie van „misverstanden" gaat de men senwereld op een handjevol na ten on der aan een mundiale atoombomre gen, waarna God een nieuw mensen paar kan gaan creëren zodra hij de overlevenden drastisch aan kant heeft gedaan. Een satirisch protest? Natuur lijk. Maar men zou er graag vuisten bij ballen en slaat gelaten de bladzijde om, waar een auteur deelneemt aan een „congres" over „de vrijheid van de schrijver" en pas door een televi sie-uitzending gewaar wordt dat hij ongemerkt in een vergadering van apothekers verzeild was geraakt. Stroomloos, ook dit verhaal. De beide niet vermelde vertellingen zijn vrijwel navenant, al ontdekte ik in „De prijs van de rozen" de potentie van een goed verhaal. Vandeloo mag zijn talent niet te goedkoop verzilveren. Daar heeft het, zoals hij met vroeger werk bewees, toch te veel mogelijkheden "oor.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 11