TUSSEN ARCADIË EN MONDO CANE LES EXPLORATEURS ft fascinerende prenten uit h istorische reisbeschrijvingeni Litteraire Kanttekeningen IK eigenzinnig vernieuwer in proxa en poëzie ZATERDAG 23 APRIL 1966 Erbij Sir Tot het arsenaal van Verne be hoorde, naast zijn wijdlopigheid die de verhalen het aroma van zijn tijd gaven, de pseudo-wetenschappe- lijke toelichtingen waardoor men de indruk kreeg dat het ongehoor de mogelijk was met behulp van een logica even eenvoudig als ver bluffend. Dat men de verklaringen die de natuurkundeleraar op school voor simpeler verschijnselen gaf niet begreep, was in dit licht gezien niet onoverkomelijk: ze waren de krukken van iemand die het lopen verleerd had. iiy. v li C. J. E. Dinaux Sas Bunge TOT DE BOEKEN die velen in hun jeugd voor het eerst de smaak gegeven hebben van een wereld buiten de grenzen van het vertrouwde en beschikbare behoren de reisverhalen van Jules Verne. Ze worden gelukkig nog steeds herdrukt met de oorspronkelijke gravures die goedmaken dat ze nu in slappe geplasticeerde om slag gestoken zijn, en niet meer in de donkerblauwe harde bandjes met goudopdruk in krulletters zoals de ouderwetse liefhebber ze in handen had wanneer hij met rode oortjes meemaakte hoe kapitein Nemo, in zijn Nautilus de maalstroom trotserend, een ouverture van Weber op het orgel in zijn bibliotheek speelde; hoe Phileas Fogg, in storm en oerwoud „every inch a gentle man", binnen tachtig dagen het Britse flegma liet triom feren; en de kinderen van kapitein Grant onder de hoe de van de eigenaar van de Duncan en mylady na om zwervingen langs de gehele zevenendertigste graad zuiderbreedte hun vader terugvonden op een verlaten eilandje in de Stille Oceaan (maar niet dan nadat de Franse aardrijkskundige Paganel, even beminnelijk als verstrooid door zijn onjuiste interpretaties van het document in de fles oorzaak geworden was van drie delen avonturen en verwikkelingen). tóv:v:vl.v.v.: Saartje, de flottentotse Venus", Engelse gravure (19de eeuw). Boven Saartje: Een olifant op de Zambezi, terwijl Livingstone per raderboot voorbijvaart. Engels schilderij (19de eeuw). (Alle illu straties ontleend aan het hier be sproken album J-.es Explorateurs"). En de platen, al die heren In redingote en slobkousen die zelfs aan de woeste slobkousen diü zelfs aan de woeste natuur de stijl gaven van een neogoti sche stationswachtkamer! Lezers van Naar het Middelpunt der Aarde her inneren zich de afbeelding waarop pro fessor Lidenbrock en zijn neef de af zichtelijke mummie van een prehisto rische grotbewoner aanschouwen het geen de professor, in gedachten te genover zijn studenten op college staan de, doet uitroepen: „Mijne heren, ik heb de eer u een mens uit het quater- naire tijdperk voor te stellen" (en hier na volgen dan weer twee pagina's die de waarschijnlijkheid van de vondst op grond van geschriften van voor gaande geo-, archeo- en antropolo gen moeten verklaren). Men heeft naar aanleiding van re cente prestaties in de ruimtevaart wel gezegd dat Verne een profeet was die in een periode van stoomlocomotieven en gaskousjes de verbijsterende spron gen voorzag die het technisch ver nuft van toekomstige generaties zou volbrengen. Maar, alle respect voor de auteur van de Reis naar de Maan in 28 dagen en 12 uren (het zal binnen kort ook wel wat korter duren) geloof ik toch niet dat hij zijn roem aan dit soort vertekende visioenen ontleent. Wat Verne doet is in feite het oprich ten van een geweldige gepolsterde grootvadersstoel in het universum van waaruit een reis over Afrika per lucht ballon, een ondergrondse tocht van de krater van de IJslandse Snaefels naar de Tromboli bij Sicilië er uitzag als Per roeiboot over de stroomversnellingen in Brazilië. Duitse gravure (19de eeuw). JAN HANLO, JAN HANLO is een solitair, een alleen-vliegende en alleen- levende vogel. Geen poëtische volière heeft er ooit kans toe gezien een exemplaar te fokken dat zelfs uit de verte op hem lijkt. Hij is tweeënvijftig jaar jong, van gelijke leeftijd als hij proza schrijft, jonger, veel jonger als hij dicht. Hij stamt „qua artistieke mentaliteit uit de „StijV'-hoek van de „nette" ab stracter!. Mondriaan, Van Doesburg, Vordemberge" en kroop zogezegd uit het koekoeksei van Dada, dat in het Nederland van voor 1950 enkele lentes lang zijn kans kreeg in het door Oud en Van Doesburg in 1916 opgerichte maandblad „De Stijl", een van de zeer weinige periodieken die een avant- gardisch program met werk (en wat voor werk!) waar maak ten. „Men kan", verklaarde Hanlo, „geen modern dichter zijn zonder (tenminste maar) te houden van het Dada, dit on vergankelijke teken, die venerabele leid-ster van al wat zich waarlijk wil vernieuwen". Hanlo is telkens weer nieuw. Hij bindt zich niet aan enige vorm van poëtische expressie, aan de traditionele niet en aan de experimentele niet. Hij is niet van zins om elke keer hetzelfde ommetje te maken. Kloos is voor hem „dè poëzie", maar zijn dichterlijke stamboom wijst verwantschap aan met de „experimentele" Gezelle en Paul van Ostayen. Hij houdt van Piet Paaltjens en De School meester, knipoogt naar Anacreon en Sapfo, maakte een tijd lang deel uit van de ^tonale"-Vijftigervoorhoede (maar leest niet graag atonale gedichten)is verzot op Ollie Bommel en Popey, Stan Laurel en Oliver Hardy, de „nonsense poet" Ed ward Lear vanwege diens „songs", berijdt bij voorkeur zware motoren, werd geboren in Bandoeng, groeide op in de Peel, woont in Zuid-Limburg en bespeelt alle mogelijke instru menten. ZIJN GEDICHTEN verschenen en kele jaren geleden gebundeld onder de titel Verzamelde Gedichten bij G. A. van Oorschot, zijn proza (allerhande) werd zo juist door dezelfde uitgever uitgegeven ,Jn een gewoon rijtuig", een ludentieke titel die zijn verkla ring vindt in een olijk aan J. Huizinga ontleend motto. Men wil meestal graag weten wie wie en wat wat is. Dat lukt bij Jan Hanlo niet zo makkelijk. Hij is er niet op gesteld de wind mee te hebben en is er tuk op zijn lezers een beetje gezellig om de tuin te leiden. „Litteratuur is het zetten van vallen", - die uitspraak van Denis de Rouge- mont behoort tot zijn geliefde citaten. Het is, Hanlo lezend, dus zaak steeds op zijn hoede te zijn voor dubbele bo dems, lachspiegels, emst in luim ver pakt, koddige invallen en kostelijke taalexperimenten. Hanlo speelt arge loos en (met onverwachte overgangen) speelt hij ook mèt de argeloosheid. Hij is dank zij zijn kwikzilverigheid niet „vormvast", kruipt telkens in een an dere huid en blijft altijd onverwissel baar Hanlo. Wie doet hem dat na? Nie mand. Iedereen kent „Oote", sinds recht lijnig Nederland, tot in de waardige Senaat toe, nauwelijks kon bekomen van de schok van het voor „kolder" gehouden „Oote, oote oote Boe oote oote enz". Het was geen kolder. Het was min of meer in de trant van de onvolprezen Kurt Schwitters een klankgedicht, een spel van syllaben, iets „vurrukkuluks" (zou Remco Cam- pert zeggen, die voor „Oote" jammer genoeg geen gehoor had), iets onpro- blematisch-verkwikkends. Hanlo is in zijn werk bepaald anti-problematisch, waarschijnlijk omdat hij, zoals Goethe zei, „in zichzelf genoeg problematiek" had (of heeft). Hij dartelt met woorden en klanken, ontdoet met plezier een filosofietje door de poëzie van zijn zwaarte. Als ik „filosofietje" zeg, be doel ik dat niet geringschattend: er steekt wel degelijk een „idee", een le vensbeginsel achter Hanlo's werk. Te gen de schilder Vordemberge-Gilde- wart (een van de ,,Stijl"-mannen) zei hij eens: „ik zou willen dichten als u schildert". Dat was geen boutade. Hanlo wil, zoekt „stilte, koelte, lafenis", frisheid, levensblijheid, helderheid, zuivere een voud die van het kind is. Lees „Jossie", gedicht-in-kindertaal; lees ,,'s Mor gens", waarin Hanlo de St. Louis Blues fluit met de stille hoop dat dit ge kwinkeleer zou gaan lijken op de zang van de grote lijster: „En waarlijk, na enige tijd geleek mijn fluiten van de St. Louis Blues op de zang van de grote lijster: turdus viscivorus". Een niemendalletje, dat gedicht? Kom nou, het heeft zelfs een twee-richting-ver- keer: Hanlo en de lijster, de lijster en een blues, een klankengamma als (met een groot woord gezegd) universele expressie, dat is niet zó alledaags! In het proza van „In een gewoon rij tuig" kan men lezen hoe Hanlo de zang van de merel op de band vastlegde en in notenschrift noteerde, zodat men ook zijn gedicht van de tsilpende mus met andere oren kan gaan horen. Maar misschien moet men daarvoor nog ge noeg „kind" in zich hebben, kind dat niet luistert maar hoort, niet waar neemt maar ziet, niet wéét dat het speelt en lééft In en mèt zijn fantasie als prille werkelijkheid. MISSCHIEN BELEEFT Hanlo dat alles als hij zijn ukelele bespeelt of als hij op zijn zware motor naar zijn „oase" rost het zou niet onmogelijk zijn als men even stilstaat bij wat Han lo in een interview met J. Bemlef en K. Schippers (een van de levendigste vraaggesprekken, die bij Querido ge bundeld verschenen onder de titel „Wat zij bedoelen") zei: „Iets moet er in het leven neutraal en zuiver blij ven, de lucht en het water". Die zuiverheid is Hanlo's charme, ze stamt uit zijn kinderjaren, waarnaar hij in het achterstevoren verlopende gedicht „Wij komen ter wereld" toe licht: „heldere stemmen die openlijk roepen". Dat is licht, zo'n vers, licht in alle betekenissen, het tegendeel van de hedendaagse poëzie, die Hanlo „in tensely serious" vindt. Poëzie is voor hem, geloof ik, therapie, een heilzaam geneesmiddel tegen de zwartgalligheid, een instrument van de humor, een blijdschap om wat nog is zoals het is. ER IS IETS narrigs in Hanlo. Hij weet het en cultiveert het graag. „Alle kunst", meent hü, „is tenslotte acteren, spelen, doen alsof". Daarom houdt hij het, om een toepasselijke muziekterm te gebruiken, bij het „scherzando" en „burlesco". Misschien verspeelt hij daarmee een dimensie in de diepte, maar wat men schreef Goethe aan „diepte" verliest, wint men in de breedte. Hanlo zie ik als een equili brist op notenbalken: muziek (véél!), weinig beeld, plezierig avontuur met het woord, verbale stimulans voor de fantasie, poëtische parafrase van zijn levensfilosofie. Wie denkt dat hij „zo maar" schrijft, heeft het lelijk mis. Veel werk (in zijn poëzie meer allicht dan in zijn proza) was „verschrikkelijk gemier en gestreep". Het gemier ging voorop: het ei dat hij niet kwijt kon. Het gestreep was vereenvoudiging: weglaten, nog eens weglaten, tot er alleen poëziekernen overbleven. Een enkele maal waren dat alleen mede klinker-groepen: visueel-ritmische te kens. Men kan er, zoals men in zijn prozabundel kan lezen, een grappige Rorschachtest mee beproeven als men niet achter de geheime code kan ko men. Waarom niet? Waarom zou men wel „belangstelling" hebben voor ato nale, elektronische muziek en Hanlo's woordexperiment (want hij is een ex perimentator, ook als hij zogenaamd „traditioneel" dicht) voor kolder hou den? Simon Vinkenoog gaf hem dan ook een plaats in zijn bloemlezing Atonaal van de „Vijftigers", ook al is hij krachtens zijn geboortejaar een tiener (1912). WAT VERZAMELDE hij in zijn pro zabundel „In een gewoon rijtuig"? Van alles. Jeugdproza (waarvan sommige stukjes herinneren aan Nescio). Brie ven over allerlei: reiservaringen, wes pen, dobbelstenen. Invallen, die nie mand anders zouden invallen en zich soms verrassend ontpoppen, soms in enkele regels het niet-malle van het malle samenvatten. Raadseltjes van 'n beteuterende leukheid. Brokjes auto biografie. Enkele gedichten voorts. En verhalen, uit de herinnering aan een gestorven vriend (die nymfomaan was met lyrische vertedering) opge tekend, verhalen van Kakokof, ver telkunst die een hele Hanlo waard zijn. En dan: een gamma van kleuren, een gamma van houtsoorten, gèkweg ge rangschikt naar het lijkt, maar kijk er naar en ruik er aan! Hanlo zal wel niet iedereen aan staan. Dat pleit voor zijn eenzaam spel met de naïveteit. „Mijn plaats is aan de periferie", schreef hij in een brief. Hij staat daar goed, Hanlo. Hij heeft er ruim zicht. Wie hem gaat lezen doet er goed aan zijn advies in acht te ne men: „beleef plezier aan uw eigen re actie." een weliswaar sportieve maar geens zins onmogelijke vakantieonderneming. Verne trok bepaalde lijnen door waar van het begin door de wetenschap in zijn tijd al was aangegeven, de eer ste grotonderzoekingen, de strijd om de lucht door voorstanders van het zwaarder- en het lichter-dan-lucht, de stormachtige vooruitgang van het ge mechaniseerde verkeer. Maar hij bleef bij dit alles heel duidelijk binnen de perken van het negentiende-eeuws door liberalisme en causaliteit be paald denken. De wereld was over zichtelijk voor hem en zijn tijdgeno ten. Dat bleef ze in Verne's fanta sieën in wezen ook, alleen een beetje groter en ruimer opgevat. De ogen van zijn avonturiers en geleerden ke ken naar het onbekende met de vrien delijke nieuwsgierigheid van de toerist die zich voor zijn medemensen inte resseert zonder zich om hen te be kommeren. Verne is eerder de voorlo per van doctor Van Egeraat dan van de moderne science-fiction. Zijn helden blijven toeristen, zelfs als ze spoken zien. ER IS ONLANGS, in Zwitserland gedrukt en uitgegeven te Parijs, een boek uitgekomen dat ons de de aar de doet kennen zoals ze in vroeger eeuwen werd waargenomen voordat ze in haar volle omgang ontdekt was (dat wil, zeggen: door Europeanen be zocht). „Les Explorateurs", in de se rie „Encyclopédie Essentielle" ver schenen bij Robert Delpire, is een soort historische beeldroman uit oude reisverslagen, door ooggetuigen maar ook wel door illustrators die veilig aan hun tekentafel stoutmoedige waagstuk ken en vreemde landschappen in kaart brachten. De prenten bezitten zonder uitzondering een naïeve uitvoerigheid die de lezer uit de 17de, 18de en 19de eeuw ongetwijfeld het idee gaven dat ze volstrekt natuurgetrouw waren. Bloederige rituelen, oerwouden en oce anen, primitieve levensvormen werden weergegeven in een idyllische trant alsof alle woestijnen ieder ogenblik in parken konden veranderen en alle in dianen, Maleiers, negers en eskimo's onderdanig op hun kerstening zaten te wachten. Die kregen ze dan ook prompt thuisgebracht, maar meestal op een manier die het begrip chris telijke beschaving tot een aanfluiting maakte. Men leze hoe Cortès zich de kans op de mooiste mystificatie uit de geschiedenis liet ontgaan: de Azteken zagen in hem aanvankelijk hun God Quetzalcoatl wiens wederkomst door hun profeten was aangekondigd. Het eerste wat hij deed, toen hij in de hoofdstad met eerbewijzen ontvangen werd door koning Montezuma, was hem de geschiedenis van Adam en Eva uit te leggen en hoe Christus op de wereld gekomen was om de mensen te redden van het kwaad. Het zou nog twee jaren duren eer Cortès, na hevige twisten tussen de kolonisten onderling (uit naijver) en tussen de Spanjaar den en de inheemsen (uit gouddorst bij de nieuwkomers), definitief bezit kon nemen van de stad Mexico, die in middels in een puinhoop veranderd was. De Azteken, tussen haakjes, die mensenoffers pleegden waarbij trillen de harten uit warme lijken gerukt werden, waren ook niet bepaald zacht zinnig. DE TEKST BIJ „Les Explorateurs" van de hand van Michel Massian, geeft door zijn snelheid en bondigheid een goed beeld van de drijfveren, de idealen en (veelal) de misverstanden die aan de ontdekkingsreizen ten grond slag lagen. Men verneemt tal van ver bazingwekkende dingen. Wist u bij voorbeeld dat: de filosoof Anaxagoras in de 5de eeuw vóór Christus de mening dorst te verkondigen dat de zon een rode vuurmassa was, vele malen groter dan de Peloponesos, waarop zijn vriend Pericles, de verlichte leider der Athe- ners, hem aanraadde vrijwillig in bal lingschap te gaan, teneinde de gifbeker te vermijden; dat Erathostenes van Cyrene, 275- 194 v. C., directeur van de bibliotheek van Alexandrië (700.000 papyrusrollen) de lengte van de evenaar berekende op 39.688 kilometer, het juiste getal is 40.060, dus een verschil van maar 372 km; dat in de 7de en 8ste eeuw Moor se koopvaardijschepen de verbinding onderhielden van de Middellandse Zee naar de Indische Oceaan en van India naar China, en dat men op deze sche pen, waarop de kapitein beschikte over een kompas en kalenders voor de moes sons en de getijden, een bazar aantrof, een levensmiddelenwinkel, een cabaret, een wasserij, een kapperszaak en hon derd cabines voor het onderbrengen van 1500 passagiers; „Mijne heren, ik heb de eer u een mens uit het quaternaire tijdperk voor te stellen!" (Professor Liden brock in Jules Verne's Naar het Middelpunt der Aarde). dat de Portugezen, van de Kaap- verdische eilanden naar de kust van Afrika koersend, de monding van de ri vier Senegal (West-Afrika) voor een arm van de Nijl hielden en de negers voor huisdieren aanzagen; dat de Santa Maria, het grootste van de drie schepen waarmee Colum bus zijn eerste tocht maakte, in het ruim van een moderne oceaanreus niet meer dan een flink stuk vrachtgoed zou zijn; dat men in Brazilië Portugees spreekt in tegenstelling tot de ande re landen van Zuid-Amerika waar Spaans de voertaal is, omdat bij het verdrag van Tordesillas in 1494 de paus de 49ste graad westerlengte als scheids lijn vaststelde tussen de koloniale ge bieden van de twee Iberische zee machten; dat de Florentijn Amerigo Vespuc ci een oplichter was die een ge-anti- dateerd verslag uitbracht van zijn reis naar de Orinoco-rivier (Venezuela), waar Columbus twee jaar eerder als eerste Europeaan geweest was, met het gevolg dat zijn, Amerigo's, naam voortaan op de kaarten als ontdekker vermeld werd, hetgeen tot de naam Amerika geleid heeft; dat voor de eerste reis om de we reld in 1519 vijf overjarige schepen met een bemanning van 270 koppen uit voeren, merendeels misdadigers en tuig-van-de-richel, een normale zeeman waagde zich daar niet aan, waarvan drie jaar later één schip en 21 man nen terugkeerden (de commandant Fernao de Magelhaes vond zijn einde bij een bekeringspoging op een van de Filippijnen door een neolithische pijl), maar dat in 1774 kapitein Cook na zijn tweede wereldreis niet meer dan één man door ziekte verlo ren had? DE EERSTE ONTDEKKERS, Span jaarden en Portugezen, werden gedre ven door een mengsel van devotie een kruisvaardersgedachte die in de 16de eeuw door het opkomend protes tantisme nog versterkt werd ontwa kende geografische belangstelling en pure gouddorst. Marco Polo, die zeven tien jaar in China verbleef, en een goed waarnemer was, van zijn omgeving, schreef dat de geel geverniste tegels van de Chinese paleizen van goud wa ren. Diens reisverslag werd door Co lumbus gelezen en hij onderstreepte er 366 maal de woorden goud, zilver en parels in. Massian spreekt over het goud als „het Gulden Vlies van de kampioenen van het christendom" dat met bloed betaald werd. De zeevaar ders in Columbus dagen meenden nog dat de oceaan bevolkt was met mon sters en demonen, maar in de achttien de eeuw begint bijgeloof te wijken voor een redelijker zienswijze. Beschrijvin gen van verre reizen worden verslon den met de hartstocht die latere ge neraties voor doktersromans en Noorse trilogieën zouden opbrengen. De heer sende opvatting was toen dat deze naaktlopende of enkel in schaamschort en veren gehulde wezens kinderen wa ren die men in hun paradijselijke staat diende te laten. Hieruit is weer het pa ternalisme geboren dat, gekoppeld aan wetenschappelijke bestudering, leidde tot het beeld van de „interessante" ne ger, Oosterling etc. die men in meer dere of mindere mate in zijn culturele zelfstandigheid tegemoet kwam zon der daarom zijn menselijke rechten ten volle te erkennen. Maar pas in de twintigste eeuw leiden, onder dwang van de dekolonisatie, verschillende vor men van uitwisseling, politiek, sociaal, economisch en toeristisch, tot een gro tere bescheidenheid bij de westerling, een verschuiving even wezenlijk als die welke zich na 1600 in de geesten vol trok toen Galilei aantoonde dat de aar de niet het middelpunt van het heelal was. ONZE VOORSTELLINGEN zijn wel veranderd sinds de veertiende-eeuwse Franciscaner monnik Odoric van Por- denone in zijn „Descriptio Orientalium Partium" .hoofdstuk XXXI, noteerde: „Men zegt dat in een zeker groot ko ninkrijk, Cadeli geheten, bergen zijn, die de Kaspische bergen genoemd wor den waarop zeer grote meloenen groei en. Wanneer deze vruchten rijp zijn barsten zij open en een klein dier wordt binnenin gevonden in de gedaan te van een lam, zodat zij zowel meloe nen als vlees hebben! En, ofschoon dit ongelooflijk schijnt, daarom kan het toch wel waar zijn, evenals het waar is dat er in Ierland bomen zijn die vo gels voortbrengen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 16