Het derde „reisboek" van Alfred Kossmann .x# I-? - -v 2 I S-rAl; r fry" 5: f In plaats van een roman Litteraire Kanttekeningen AT*- <É*gv wmmMmMmm WÊÊÊËÊÊêÈÊÊÊË -J,v.* 9&gMP*3N* mV* tbr ii».$ i fe v« i m I VRIJDAG 29 APRIL 1966 Hy1 It f VS HÜ h*kf~ 1 I? f O f ft I y| n» n- "i v.Ép j i '4' llllö 'i III IJ wmm. X- „Musical Autographs" Notenschrift als document van het scheppingsproces K'-V/'S/A 1 x V v V .■>- «It 4T x V*x -V. v: JJVpj-J - - »>-,• - 0 I*? «M)) Wt ««-Mi - V S i ^X- A-*; - Wg mmm WmMM WmMmt. Prelude van J. S. Bach uit het „Klavierbüchlein für Wil helm Friedemann". Deze prelude is identiek met de eerste uit het „Wohltemperierte Klavier". De maten 1 tot en met 4 zijn vermoedelijk niet in het handschrift van Bach, de vijfde (ingevoegde) maat wèl, evenals de daarna volgende ak koorden die een samentrekking zijn van de gebroken ak koorden die men dient te spelen, een voorbeeld van veel voorkomend muzikaal kortschrift. Fragment uit een solo-cantate van Handel. De snelheid waarmee Handel werkte is af te lezen uit de verdikkingen in het midden van de dubbele verbindingslijnen. De stokken van de noten komen met één beweging uit de notebol- letjes voort, wat ook wijst op een behoefte aan tijdbespa ring. De tekst werd tijdens het schrijven gewijzigd, wellicht met het oog op beter zingbare vocalen. 1 Mm tl f A H i- A J Kopie van het lied „Die Forelle" in het handschrift van de componist. Schubert schreef dit lied ten huize van zijn vriend en eerste biograaf Ansélm Hüttenbrenner ha het genot van \enkele flessen rode wijn. De hier gereproduceer de kopie is één van de vijf overgeleverde exemplaren en werd drie jaar na het ontstaan van de compositie uit het hoofd opgeschreven bij wijze van albumblad. A a,. 4%, I y '4. T v "h - Beginmaten van de Cavatina van Figaro uit de eerste akte van Rossini's Barbier van Sevilla. NB: de (voor ons) af wijkende volgorde van de instrumenten; de violen en alt violen boven de blazers, hoorns tussen klarinetten en fa gotten. De tempo-aanwijzing >rAllegro Vivo" is alleen vóór de notenbalk van celli en contrabassen gegeven. De viool sleutel is op een onorthodoxe wijze gevormd, namelijk door middel van twee halen met de pen, de tweede een om gekeerde s. TOEN GIUSEPPE VERDI IN WENEN het hand schrift onder ogen kreeg van de Derde Symfonie, Eroï- ca, van Beethoven, lichtte hij zwijgend de hoed. Een ouderwets gebaar dat begrijpende sympathie wekt. Wie kent niet het gevoel van eerbied tegenover een stuk papier waaraan iemand de gedachte heeft toever trouwd die anderen beweegt en inspireert? Het magi sche element is niet vreemd aan onze belangstelling voor deze relikwieën. Men ziet als het ware de schrijver in actie, maakt van nabij mee hoe doorhalingen en ver beteringen moeizaam tot een resultaat leiden dat ons vanzelfsprekend voorkomt, of hoe elders de pen over het papier jaagt gedreven door een vonk van bezieling. Men meent dichter bij het geheim van het creatieve proces te staan. Vergeleken met het woordelijke letter schrift heeft de muzikale notatie tot taak een groot aantal aanwijzingen van uiteenlopend karakter over te brengen. Een geschreven tekst verloopt langs enkel voudige banen, de regels van de bladzijde, van links naar rechts. Ondanks alinea's, interpunctie, interlinie enzovoort is het beeld veel eenvormiger dan dat van een muzikale partituur. Hier is het notenschrift een grafiek waarin tijds- en (toon)ruimte-elementen langs verticalen en horizontalen gecoördineerd worden. Hoe werkten de grote componisten? TOONHOOGTE wordt aangegeven door vorm en plaatsing van sleutels en notenkoppen, ritmiek door een sy steem van punten, vlaggen, verbin- dingsstrepen en rusttekens, maatstre pen markeren de periodieke onderver delingen in tijdsduur, tientallen con ventionele afkortingen: f, mf, mp, pp, cresc., decresc., reguleren de sterkte graden en de overgangen daartussen, er zijn voordrachts- en fraseringstekens om de kwaliteit van de klank aan te geven, of de toon kort gestoten dan wel even gehouden wordt, of dan wel vier noten samen een groep vormen, en daarnaast nog bepaalde tekens voor ieder muzikaal medium afzonderlijk: afkortingen voor manuaal en registers op het orgel, pedaalaanwijzingen voor de piano, streekaanwijzingen voor de strijkinstrumenten, zelfs de man die één bekkenslag mag geven in een symfonie van een uur dient te weten of hij hem direct moet afdempen of in volle glorie mag- laten uitklinken. Aangezien in de muziek al deze on derscheidingen een zeer wezenlijke rol spelen, is het partituurbeeld orthogra fisch sterk gebonden, de maker er van kan met zijn noterend handschrift niet zoveel kanten op als de schrijver van een tekst. Toch vertoont het mu ziekschrift van de grote componisten wel degelijk duidelijke persoonlijke eigenaardigheden. Juiste en foutieve houding van arm en hand bij het schrijven met de ganzeneer, illustraties uit een in 1553 te Neurenberg verschenen tractaat over de schrijfkunst. Slotmaten van het 5de Strijkkwartet van Bartök (1934). Een uiterst ver zorgd schrift, dat de gedrukte par tituur benadert. Van iedere periode van de finale, aangegeven met hoofdletters, is de tijdsduur tot in seconden vermeld, idem voor de vijf delen van het gehele kwartet, als mede de totaalduur. „Ieder die met open ogen en zonder vooropgezette ideeën de platen in dit boek doorneemt en ze argeloos en niet belemmerd door historische reminis centies op zich laat inwerken, zal door hun verrassende verscheidenheid ge troffen worden. Ze zullen zich aan hen voordoen zoals bepaalde gezichten en landschappen, onvergetelijk en direct herkenbaar. Pagina's waarover hordes zwarte mieren elkaar druk en ijverig schijnen te willen inhalen; Debussy's trossen van notenkoppen, netjes en nauwkeurig, die de bladzijde de aan blik geven van een veldje prille jonge druif-hyacinten; het chaotische oer woud van Beethoven's schetsen dat een scherp contrast vormt met de inge wikkelde uurwerken en de architecto nische blauwdrukken van Strawinsky en Bartök". MET DEZE WOORDEN begint Ema nuel Winternitz, hoogleraar in de mu ziekwetenschap aan de Amerikaanse Yale Universiteit zijn toelichting bij de verzameling handschriften van grote componisten die onder de titel Musical Autographs in tweede, herziene uitga ve is verschenen bij Dover Press, New York. Zijn conclusie: aangezien het schrijven van een partituur beper king oplegt aan de vrije beweging van hand en schrijfmateriaal, is het mu ziekschrift als grafische expressie te vergelijken met het „handschrift" van een tekenaar of schilder. De auteur legde een manuscript van Antonio Sa- lieri, tijdgenoot van Mozart en Beetho ven, voor aan een kunsthistoricus die niets van muziek afwist en kreeg als spontane reactie: uit de tijd van of kort na Guardi (Venetiaans schilder van stadsgezichten,1712-1793). Bij een blad zijde van Paganini was de eerste as sociatie: Delacroix. Als wetenschaps- **v, W^.VS. 1. a JI 1 as v *43*. V V j -t. «ytd* WW H t^ -i jasy. i - T- ar1 man benadert Winternitz zeer voor zichtig de vraag of het handschrift van een componist ons bovendien uitsluit sel geeft over karakterstructuur van de componist volgens de weg van de grafologie. Hij wijst er op dat de in zijn muziek zo krachtige en humoristi sche Haydn een aarzelende, enigszins vrouwelijke hand schrijft, dat de ra- zend-produktieve Schubert, in menig opzicht een vernieuwer, een keurig bij na schoolmeesterachtig notenbeeid toont. Behoedzaamheid is ook geboden in verband met de uiteenlopende doel einden waarvoor een partituur werd opgesteld. De auteur geeft een verde ling in vier groepen: 1. schetsen en aan tekeningen, soms ternauwernood lees baar, alleen voor eigen gebruik, geheu gensteuntjes bij de opzet van een nieu we compositie, 2. handschriften die niet voor de executanten maar voor de kopiist bestemd waren, 3. manuscrip ten die wèl vervaardigd werden met het oog op een uitvoering. In dit geval maakte het nog weer verschil of de componist zelf als instrumentalist of dirigent deelnam aan de voorbereiding hetgeen hem de gelegenheid gaf mon delinge details te geven; men denke bij voorbeeld aan. de cantates van Bach, geschreven voor het door hem geleide Thomaskoor, en ten slotte 4. kalligrafische exemplaren waarbij aan het uiterlijk met opzet bijzondere zorg besteed werd omdat de partituur aan een opdrachtgever, beschermheer of -vrouw zou worden aangeboden. DAARNAAST geeft Winternitz zich rekenschap van de verandering in nota- tiegebruiken van het begin van de ze ventiende eeuw af tot in onze eeuw. In het eerste deel van Musical Auto graphs worden de elementen die bij de muzikale notatie een rol spelen aan een nader onderzoek onderworpen: het geschreven teken („the written sign"), en het schrijven als handeling („the writing act"). De wijze waarop een partituur wordt ingedeeld blijkt vroe ger sterke lokale verschillen vertoond te hebben. In Duitsland en in Italië rangschikte men de instrumenten van boven naar beneden in een totaal an dere volgorde. Sinds Beethoven wor den de drie voornaamste timbregroe- pen van het orkest: houtblazers, ko perblazers, strijkers, als uitgangspunt genomen voor de organisatie van het partituurbeeld. De hoorns, waarvan het timbre dikwijls tot taak heeft de houtblazers te binden met het koper, vindt men nog bij Brahms en Dvorsjak genoteerd tussen de fagotten en de trompetten, in plaats van, zoals thans, tussen trompetten en trombones. Een factor van andere aard die zich bij de beoordeling van een handschrift laat gelden is het schrijfinstrument zelf. Winternitz wordt bijna enthou siast als hij de eigenschappen van de ouderwetse ganzeveer beschrijft in vergelijking met de stalen pen die zich omstreeks het midden van de vo rige eeuw begon te verbreiden. (Zowel Chopin als Liszt schreven nog met de ganzeveer).Verdikkingen van lijnen be hoefden met de ganzeveer niet het ge volg te zijn van zwaardere druk, maar konden ontstaan door een geringe wen ding die het papier in aanraking bracht met de bredere kant van de pen. Men kon even gemakkelijk de pen van beneden naar boven als van boven naar beneden over het papier laten gaan. Een elastische, goed gesneden ganze veer kon over het papier „dansen" met kleine sprongen en aanzienlijke vaart; dit maakte haar even geschikt voor staccato- als voor gebonden noten groepen. Voor een soepele, wendbare schriftvoering was de ganzeveer een ongeëvenaard instrument. WINTERNITZ ONDERSCHEIDT niet minder dan acht kenmerken als maat staf voor het individuele handschrift: afmeting, afstand, drukverschillen, hel ling, vorm, richting, meerdere of min dere verbondenheid van het schrift, en de onderlinge verhouding tussen de laatste drie factoren. Verder gaat hij in op de relatie tussen de schrifttekens (de ruimte-indeling op het papier) en de mate waarin bepaalde karakteris tieke kenmerken in alle manuscripten van één componist terug te vinden zijn. Zijn behandeling geeft binnen het raam van een detailstudie blijk van gevoel voor het essentiële tegen de achter grond van een brede eruditie. Zonder de grafologische these te vermijden (interessant is wat hij zegt over de overeenkomst tussen het woord- en het muziekhandschrift van componisten) weet hij het manuscript voor de aan dachtige lezer tot leven te wekken niet als psychologisch protocol, maar als document van een scheppingsproces: de overzichtelijkheid van Mozarts partitu ren, de gewiekste gusto van Rossini (als van Figaro in De Barbier van Se villa) de impulsieve haast van Beetho ven, de aarzelingen van Gustav Mah ler, de feilloze indeling van Hindemith, als van de man die een spoorweg boekje maakt. DE VOORBEELDEN hiervan vindt men in het tweede deel waarin 196 frag menten van handschriften zijn afge drukt. De twee delen zijn afzonderlijk Joseph Haydn met ganzeveer aan het clavichord. Gravure van L. Schiavonetti, naar een schilderij van L. Guttenbrunn. uitgegeven wat het volgen van de in deel I gegeven beschrijvingen aan de hand van het notenmateriaal verge makkelijkt. De prijs is 2 per deel, of wel 8,70. „REISVERHAAL'het derde bij Querido verschenen „reis boek" van Alfred Kossmann, is een boordevol boek. Hoe langer en aandachtiger men zich er mee bezig houdt, hoe verrassender het „thema" gevarieerd en doorgewerkt blijkt te zijn. Meer dan enig ander werk van Kossmann, klaar blijkelijk althans, is het een compositie van wat ik „de dub bele optiek" zou willen noemen, van deel en tegendeel, ja en neen. Deze tweeledigheid komt al in de typografie van de titel tot uitdrukking: Reis verhaal heet het boek, gemarkeerd door een verschil in lettertype. Het eerste deel, een „proeve van vaderland", wordt een verslag genoemd, het tweede, een „proeve van buitenland", een verhaal. In I is Kossmann de toeschouwer, die zijn land van herkomst van Amsterdam naar Zeeland, vandaar via Utrecht en Zwolle noordwaarts naar het Groningerland en terug naar het levende hart van Amsterdam: de Jordaan met ironische scherpte en wel willendheid in ogenschouw neemt om zich van zijn vader landse milieu critisch rekenschap te geven en zijn reiserva ring vast te leggen in bondig geschetste portretten van het Nederlandse volkskarakter, dat hij confronteert met land schap en historische stedenbouw: „een gevarieerd land, rijke lijk absurd, bevolkt door innig verwante tegenstanders". Kossmann, geboren om steeds op weg te zijn tussen hier en elders, vandaag en morgen, voldongen feit en verlangen, kan, „mag er zich niet thuis voelen". Hij is een „toerist", hij arriveert om te vertrekken, hij leeft om te veranderen, dat wil zeggen: een ander mens, méér en volstrekter Kossmann te worden. EN DUS VERTREKT HIJ, van Noord naar Zuid, van degelijk-nuchte- re burgerlijkheid naar warmbloedig- avontuurlijke onmiddellijkheid-van-le ven: in II bevindt hij zich op „zijn" eiland geografisch het Griekse ei land Kos en daar dan begint het „verhaal" van de man van Kos, van Kossmann, het eigenlijke verhaal, waarbij de auteur ten nauwste betrok ken is. Het is een dubbel verhaal van een tweevoudige reis: binnenwaarts en buitenwaarts. En dat „innerlijk ver haal" is op zijn beurt weer tweevou dig: het voltrekt zich in het verleden en in het heden, in het regioon van het schrijverschap en in dat van het leven. UIT AMSTERDAM heeft Kossmann een ontwerp-roman meegenomen, die hij in het zuidelijke levensklimaat hoopt te schrijven. Het thema ervan is een na jaren van afstervend samen leven mislukt huwelijk: dat van de kunsthistoricus Karei en zijn op Byzan tijnse kunst verliefde vrouw Lize. De ze Karei zou op het spoor moeten ko men van de oorzaak van deze tragi sche huwelijksbreuk met Lize en gaan vertellen „over wat hen had verbon den en uit elkaar gedreven, over wat zij hun roeping achtten en hun desil lusie", en daarmee zou' iets voor de dag komen wat Kossmann ter nauwste raakt: de gespannen verhouding tussen kunstenaarstalent en leven, tussen re latie en geluk, een problematiek, die het oeuvre van Thomas Mann, van zijn jeugdwerk ik noem „Tonio Kröger") tot „Dokter Faustus" van de tachtig jarige, heeft beheerst. KOSSMANN IS in zekere zin „een leerling" van Thomas Mann en ook voor hém is dus de uitspraak van Duitslands grootste moderne auteur van kracht: „ik sta tussen twee we relden en heb het dientengevolge een beetje moeilijk". De roman, die Koss mann zich voornam te schrijven, maar niét schreef en omzette in een „reis verhaal", zou „De leerling" heten, en al wordt met deze titel gedoeld op de echtelijke verhouding tussen Karei en Lize, wie het werk van Thomas Mann kent, kan zich moeilijk aan de onder stelling onttrekken dat in dit eminen te reisverhaal, waarvan alle details op een soms nauwelijks opvallende wijze met elkaar verband houden, de beproe ving van het talent geplaatst wordt te genover een „gewoon" geluk, een on problematisch leven, het leven dat de romanfiguur Karei bij zijn vrouw niet kon vinden en de auteur Kossmann, op reis met zijn vrouw Yda, als een ver kwikking begint te ervaren. ER KOMEN IN dit reisverhaal ver rassende beschrijvingen voor van Griekse en Turkse landschappen, van curieuze ontmoetingen en vreemde ge beurtenissen; er worden komische en bizarre gesprekken in gevoerd, bespie gelingen in verweven over de op- en ondergang van cultuurvormen, over de vergankelijkheid in tegenstelling tot de continuïteit, over eindigheid dus en menselijk verlangen naar het eindelo- loze. Maar als men tot diep in en on der en achter de tekst doordringt en wie dat niet doet heeft dit door- en doorgewerkte boek niet gelezen blijken al deze zich aan de „buiten kant" afspelende reiservaringen de kern te raken van hetgeen zich in het binnenste van het binnenste voltrekt: een metamorfose, een afscheid van het „verleden", een herbergin, een manmoedige en uiterste poging om de ascese van het talent te huwen aan de volbloedigheid van het leven. Pa rallel daarmee, kruisgewijs soms, ver loopt dan de roman van Karei en Li ze die geen roman kon worden. Fictie en werkelijkheid schuiven door elkaar heen, beelden van vroeger vallen sa men en contrasteren met beelden van nu, de roman-in-wording gaat verbin dingen aan met de realiteit, de werke lijkheid gaat een plaats innemen in de romanconceptie,- het is een wonder baarlijk, onthullend, uiterst-samenge steld en zorgvuldig gecomponeerd boek, dit „Reisverhaal", met hart en ziel geschreven ondanks alle distan tiërende ironie. Het is essay en reis boek, autobiografie en- kwadratuur van de cirkel! - roman van een roman die Vervolg zie pagina 29 33

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 23