Charles en Charlotte De inspecteur en de detective POLLE, PELLI EN PINGO I 2 I 1/ BRAMMETJE FOK jyi M mé éMë Regenliedje ®)altT)Tsney'S V Ons vervolgverhaal "V1;1 ZATERDAG 7 MEI 1966 8 Een oorsoronkelijke Nederlandse roman door Willy Corsari 1 J| SI DAVY JONES komt maandag weer COM tez—X een vuurtje onder aan! JxüC' GOUDEN VERTELLINGEN 5) „Hij was niet gek, maar hij deed wel vreemd. Hij voedde zijn dochter tje op als een jongen. Ze liep rond in een broek, met korte haren. Ja, nu zou niemand daar veel bijzonders in zien, maar destijds wekte het heel wat ergernis. Dat was vóór mijn tijd. Maar toen ik hier kwam, was het altijd nog een wilde jongen, al droeg ze toen weer jurkjes". „Hoe heette zij?" „Charles". „Charles! Maar Charles is. „Ze noemden haar zo", zegt de oude vrouw, „Charles of Charlie. Ik zei je toch, dat ze was opgevoerd als een jongen? Later bleef dat zo. Ieder een was er aan gewend geraakt. Het was een vreemd meisje. Geen won der, bij zo'n opvoeding". .Heeft zij toen ruzie gehad met oom Henri?" De oude vrouw lacht, een onver wacht helder lachje. „Ruzie? Dat is een zacht woord voor de scène die ze heeft gemaakt. Ze heeft hem bijna vermoord". Haar dun, klankloos stemmetje praat met de opgetogenheid van een kind, dat een opwindend nieuwtje kan vertellen en haar handjes geba ren. „Ja, een vreselijke scène. Ik zie het nog voor me. In de blauwe salon was het. Ik had logés. Laat eens zien de Merendoncks waren het, ja met hun dochter. En er was ook een jon geman, die je moeder het hof maak te. Tenminste dat dacht ik. Er kwam niets van, integendeel, ik heb nooit iets begrepen van zijn huwelijk. Ze schudt haar hoofdje met de dun ne witte haren en verzinkt in gedach ten. Hij vreest, dat ze opeens zal in slapen, zoals dikwijls gebeurt en vraagt zachtjes: „Waarom maakte zij een scène?" „Waarom? O, om haar hond. Ja, we zaten in de blauwe salon. We had den een rijtoer gemaakt en dronken nog iets vóór het diner. Henri was niet mee geweest. Hij kwam later binnen. Hij zag er erg vreemd uit, Beate vroeg nog, of hem iets scheel de. Ik lette er niet zo op. Henri was altijd moeilijk, humeurig, prikkel baar. Opeens ging de deur open en Charles kwam binnen. Ze liep recht op Henri af en ik heb nooit iemand zo bang gezien. Hij werd groen. Hij sprong op en week achteruit, maar zij bleef doorlopen, zonder naar ons te kijken, zonder iets te zeggen. We waren zo verbluft, dat niemand een hand uitstak, toen ze zich opeens op hem gooide. Ze rolden vechtend over de grond, maar ze was veel sterker dan hij, ze greep hem bij de keel en kneep, de moeten stonden er nog heel lang daarna in. Ja, het was een vre selijke geschiedenis. Hij was dagen lang ziek". „Waarom deed zij dat?" De oude vrouw keek hem aan. „Wat?.hij had haar hond dood geslagen". „Haar hond doodgeslagen!" „Ja, dat was natuurlijk heel erg. Maar hij was bang voor die hond. Voor alle honden, sinds hij als klei ne jongen was gebeten. Maar vooral voor de hare. Het was een wild beest, net zo wild als zij. Hij heeft geslagen uit angst". „Uit angst". Matthias voelt zich eensklaps koud worden. Nooit heeft hij getwijfeld aan de onschuld van zijn oom. Een moeilijk mens, meest van al voor zichzelf, met zijn sombe re buien, zijn overgevoeligheid, drif tig, onredelijk, maar dat hij een ver rader zou zijn geweest, heeft hij nooit geloofd. Nu bekruipt hem opeens een vreselijke twijfel. Uit angst.Heeft hij toen óók uit angst.als een laf aard. „Ja, het was heel onbehoorlijk", zegt zijn grootmoeder, „denk eens, zich zo te gedragen, als een wilde, een meisje van zestien jaar!" „Zestien jaar!" Hij hoort weer de toon, waarop die vreemde vrouw dat zei en hij ziet haar glimlachje. „Hoe kom je zo te vragen naar haar?" Hij schrikt op uit zijn gedachten. „Ze was hier vandaag". „Hier? Op Cronenborg?" „Ja. Bij de ruïne". „Heb je haar gesproken?" „Ja". „Waarom heb je haar niet meege bracht? We hadden kunnen praten over oude tijden". Hij glimlacht vluchtig. „Ze dacht, dat ze u niet erg wel kom zou zijn". „Och, om die oude geschiedenis?" De kleine handjes gebaren. „Ik ben niet haatdragend. Henri was soms onverdraaglijk, arme jongen. Ik had wel willen zien, hoe ze nu was. Of ze nog zo wild is". „Wild? Ja, ik geloof het wel" zegt hij. „Maar van binnen. Uiterlijk heel kalm. Veel te kalm. Ze hield van mijn moeder, geloof ik". „O, ja, ze was dol op Beate. En die hield van haar. Ze heeft haar nooit vergeten". Een herinnering komt eensklaps in hem op. Na de dood van zijn moeder heeft hij in haar missaal een papier tje gevonden met namen. Hij wist, wat dat was. Ze had het hem eens verteld. Het waren namen van men sen, voor wie zij elke dag bad. Toen zij hem dat vertelde, had hij er om gelachen. Hij had lange tijd met dat papiertje in zijn hand gezeten en naar de na men gestaart, door een sluier van tranen. Tranen van berouw om zijn #pot. De herinnering kan hem soms nog kwellen. Het is als kijkt hij nu weer naar dat papiertje, naar die na men, in het kinderlijke handschrift van zijn moeder geschreven en hij ziet de naam, die destijds geen enke le betekenis voor hem had: Charlie. Het is hem, of zijn moeder hem in fluistert: „Dat kun je haar zeggen: ze heeft elke dag voor je gebeden, zolang ze leefde". „Wat kwam ze hier doen?" (Wordt vervolgd.) m imïiiïitï iLx XV 1 n. INSPECTEUR Schiet-je-Dood zit achter zijn bureau. Hij is kwaad. Kwaad op detective Krijg-ze-Wel. Zijn bijnaam was wel passend, dacht hij. Eens was er een kraas gepleegd en toen had de detective gezegd: „Ik krijg ze wel". Na tien weken hadden alle mensen de moed opgegeven. Maar de detective niet. En ja hoor, hij had ze te pakken ge kregen na dertien weken. Maar nu was hij echt kwaad geworden. Na elf weken zoeken had men nog maar één aanwijzing gekregen voor het oplossen van een kraak, die de boeven tienduizend gulden had op geleverd. Er was een zakdoek gevonden met de letters T.d.S. erop. Men zocht allerlei adresboeken of er iemand was die een naam had die bij de letters paste. Men vond twintig namen. Alle maal moesten ze komen, maar nie mand had de kraak gepleegd. Toen was detective Krijg-ze-Wel na twaalf weken ten tonele gekomen. De detec tive was eerst naar dt^plek van de kraak gegaan. IJij had Miereen onder vraagd. Hij vroeg oo* of er nog iemand was geweest om iets te contro leren. Ja, dat was wel zo. Er was een slo tenmaker geweest. Hij had het slot van de brandkast erg goed bekeken, want de sleutel was gebroken. Toen de de tective dat hoorde ging hij weg en bracht een bezoek aan alle slotenma kers. Hij had echter geen succes. Wel waren er twee slotenmakers die elk één zieke hadden op die dag. Hij vroeg naar de twee zieken. Eén wilde de de tective spreken. Na wat gepraat te hebben kwam het eruit. Een neef van de knecht had zijn kleren en spullen meegenomen. De de tective vroeg hoe deze heette. De knecht zei: „Toon Rechmond". Toen hij dat hoorde liet hij het huis van deze man omsingelen. Hij probeerde Toon Rechmond eruit te halen, maar deze verzette zich. De detective gaf hem echter een stoot in de maag en hij viel neer. Toen hij de man oppakte bleek het Toon de Slimme te zijn. Hij bekende al vlug en zei ook dat zijn medeplichti ge de jongen was, die de sleutel ge broken had. Zijn naam was: Toon de Slechte. Twee Toons dus, die erg slecht waren. De detective en de inspecteur wer den vrienden en praatten na enige tijd erg veel met elkaar. Reinier v. d. Berg (13 jaar) Cederstraat 32, IJmuiden. W, n)ïï. COr. MARTEN TOONDER 7. „Waar gaan we nu heen?" vroeg Panda, toen Hobbeldonk om een kromming van de weg uit het gezicht verdween. „We gaan eens kijken of er ergens geld te verzamelen valt!" verklaarde Simon Geldma ker. „Enkele florijnen houden de collectie op peil En met een beetje geluk komen we nog wel dukaten tegen ook!" „Tegenkomen???" herhaalde Panda ongerust. „Bedoelt U dat we langs de kant van de weg moeten kijken of iemand ook geld heeft verloren? Maar dat is toch een heel werk? En ik ben bang dat ik daar mee geen nieuw baantje leer!" „Dat zijn ook begin ners-ideeën!" sprak de bestuurder korzelig. „De ware geld-zamelaar bouwt op voorzichtige en subtiele wijze zijn collectie op en..." Maar de rest van zijn woor den ging verloren in het doordringende getoeter van een achteropkomende vrachtwagen. „Ken je niet uitkij- ke?" riep de chauffeur, toen hij op gelijke hoogte met de andere auto was gekomen. „Je ziet toch dat ik d'r langs wil? Ga dan opzij met je blikken neprom- mel!" „Let op!" mompelde de heer Geldmaker tegen Panda. „Ik zal hem een lesje geven, waar jij ook nog van kan leren! We gaan geld verzamelen!" /EIGENLIJK UETHET EklEER RUSTIG UIT IK VIND W6 WA6EM H£T ERoP De auto te 8ekuken!j KOM, HET IS ECHT ON GEVAARLIJK HOE RIJDT ZOIETS EIGENLIJK1? HU WORDT ZEKER ERGENS 0P6EW0NDEN: (weesTOCH V00R1ICHTI6, potte' OF JE-STEEKT ER. 2085-C PITTER, petter, pitter, pet. 'k Hoor de regen in m'n bed. Klettert hard tegen de ruiten, regen, blijf gerust maar buiten. Pitter, petter, pitter, pat Heel de wereld wordt kletsnat. PITTER, petter, pitter, pet. 'k Hoor de regen in m'n bed. Wast de aarde schoon en geurig, alles wordt weer fris en kleurig. Pitter, petter, pitter, pat Heel de wereld gaat in bad. Elka Dit schip, dat vecht tegen de wilde golven van de zee, is een tekeuing van de 13-jarige JACQUELINE BUIJS. Jacqueline woont aan de Schipholweg 1091 in Vijfhuizen. EEN KOOPVAARDIJSCHIP KOMT MET DE LOSPR'JS EN DE ZEE ROVERS LATEN KAPITEIN MORELAND LOS. DAN GAAN DE ZEEROVERS ZOEKEN NAAR HUN ANDE RE GEVANGENEDIE EE VAN DOOK IS MET DE AARDIGE LIEVE ROBERTA KJ HEN, VERGEET DE GESTRANDE ZWITSERSE FAMILIE EEN OGENBLIK ALLE ZORGEN... ALS WE DIE TWEE GEKKEN VINDEN DIE TUSSENBEIDE KWA MEN, PRATEN WE NIET EENS CVER EEN LOSPR'JS MET EEN MEISDE IS HET HIER VEEL PRETTIGER maar DiitribuUd by King FMturu Syadieata. I KRIJGSRAAD als de piraten ko MEN, Z'JN WE ZO UITGE TELD: TIEN TEGEN ÉÉN 'I ALS WE ONS DAARBOVEN VERSCHANSEN KUNNEN WE HET MISSCHIEN EEN POOSDE UITHOUDEN DE JONGENS BEVRIJDDEN DE GEVANGENE VAN DE ZEEROVERS ZE WETEN NU DAT ER MEN_ EILAND NAAK ZULLEN /daar beneden kMAKEN we val kul LEN, SPANNEN WE DRADEN VERSPER. Ihe bewaren deze musketten ALS LAATSTE WAPEN IK ALLEEN «GEEF HET BEVEL ZE TE GEBRUI KEN WE MA EN PROJEC TIELEN VAN KOKOSNOTEN. \giNGENL KLAAR VECHTEN, MAAR TROTS OM VEKVOIGT 516. Schaterend waren de toeschouwers weggelopen, toen de boeienkoning er niet in slaagde zich van zijn touwen te ont doen. Slechts Bram bleef achter om hem te helpen uit de greep van het teertouw- tje los te komen. Zo goed en zo kwaad legde hij uit, wat er gebeurd was. „Een levend teertouwtje?" vroeg de boeienkoning verbaasd. „Ik heb veel meegemaakt, maar daarvan heb ik toch nooit gehoord. En ik dacht, dat ik alles van touwen afwist." Zijn gezicht werd somber. Verdrietig wandelde hij langs de weer verlaten straat, terwijl Bram hem zolang gezel schap hield. „Ik vind het niet erg, dat de mensen me uitgelachen hebben", zei de boeienko ning, „maar ze hebben me nu ook geen geld gegeven.juist nu ik het meer dan ooit nodig had. Ziet u, de baby is ziek en ik had versterkende middelen moeten kopen. Maar nu.ik weet het niet meer." „Laat mij maar eens meegaan"stelde Bram voor, „dan kunnen we zien, op welke manier we je het beste kunnen helpen." De lus van het teertouwtje kwam om hoog. Het was net of het touwtje.da oren spitste!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 8