Anderhalve eeuw geleden maakte Nièpce moeizaam 's werelds eerste fotografie Belichtingstijd was acht uur Karei Jonckheere contra Erik van Ruysbeek DE VIJFDE MEI yan het jaar 1816 moet voor het aan de Jura grenzende Franse stadje Gras bij Chalons-sur-Saóne een stralende dag zijn geweest, in ieder geval zonnig genoeg om de heer Joseph Nicéphore Nièpce 's avonds een geestdriftige brief aan zijn broer Claude te laten schrijven: dank zij de zonnestraling was er in de tuin van het weelderige land huis van de familie Nièpce iets ge denkwaardigs ontstaan, namelijk de eerste fotografische afbeelding ter wereld. Nicéphore Nièpce kopi eerde een bestaande prent op een metalen plaat; dat wil zeggen, het zonlicht deed het eigenlijke werk, reden waarom hij de afbeelding de naam héliogravure (helios is zon) gaf. Echt fotograferen was het nog niet, maar het was de eerste stap op een lange weg, die Nièpce zelf voor een flink stuk zou afleggen. Hoewel hij aanvankelijk slechts prenten wilde reproduceren, kwam hij al snel op de gedachte, dat hij zijn procédé kon gebruiken om zelf afbeeldingen naar werkelijkheid te vervaardigen. De camera obscura was toen al lang bekend, zodat het Nièpce bepaald niet veel denk werk heeft gekost om deze gedach- tensprong te volvoeren. VOOR DE TWEEDE maal heb ben Karei Jonckheere en Erik van Ruysbeek (pseudoniem van Ray mond van Eyck) in een epistolair tweegevecht de pennen gekruist met als inzet de „Ondergang en dageraad" aldus de titel van de Maerlantpocket (Manteau, Brus sel) waaronder hun literair duel verscheen van de Westeuropese cultuur. Een studie van Van Ruys beek, gepubliceerd in De Vlaamse Gids, was de aanleiding tot deze polemische gedachtenwisseling, een con brio geschreven belijdenis van Van Ruysbeeks verontrusting over bepaalde aspecten van de mo derne kunst, die hij als symptomen van een hoogst ernstige cultuur crisis meende te zien en te moeten signaleren. Negativisme, nihilisme, experiment om niets dan het expe riment, „abstracte geometrische schilderkunst, barbaarse beeld- houwvormen, woorden of klank beelden zonder zin", dat zijn voor hem fatale tekenen van „een kunst die zichzelf volledig heeft uitge hold". Van Ruysbeek zag deze ver schijnselen terecht in een ruimer verband: kunst is een uitdrukking van een door het tijdsgewricht be paalde geestelijke en maatschap pelijke gesteldheid en dus beteke nen deze „ontbindingstendensen" een aanwijzing voor een cultureel verval. Maar een pessimist is hij niet. Het is niet louter ondergang wat hij bespeurt, in tegendeel, er zijn in de chaotische uitingen van het a-traditionalisme wel degelijk „kiemen van een nieuw even wicht", fermenten van de toe komst", al kan er van een restau- Epistolair duel of een spiegelgevecht? ratie van het verleden geen sprake meer zijn. Wat Van Ruysbeek als levenwekkende krachten meent te onderkennen zijn „mystieke of ex pansieve neigingen van een zui verder religieus wordende bewust zijn", een drang naar een zich ver bonden voelen met de totaliteit van. de werkelijkheid, een hereni ging dus van mens en kosmos, een ontwakend levensbesef dat het leven als in vroege tijden weer als eenheid ervaart. «ff#»#* Fragment van de eerste foto. vanuit het raam door Nièpce genomen in 1826. De Notre Dame in Parijs, door Daguerre gefotogra feerd in 1838. OP EEN REUSACHTIGE gedenk steen langs de tegenwoordige toeristen route naar het zuiden, aan de invals weg naar het dorpje St. Loup de Va rennes, staat het jaartal 1822 vermeld om aan te duiden dat Nièpce toen de eerste echte houdbare foto ter wereld maakte. De plaat is helaas verloren ge gaan. Het eerste bewaard gebleven be- wijc van Nièpes verrinchtingen stamt uit 1826, een wazige afbeelding van een gebouw, dat merkwaardig genoeg aan twee kanten door de zon wordt ver licht. Geen wonder, want de primitie ve camera bleef acht uur lang op het onderwerp gericht om een enigszins bruikbaar beeld op een geprepareerde tinplaat te voorschijn te brengen NIEPCE IS er nooit in geslaagd om die belichtingstijd enigszins te be korten. Hij bleef vasthouden aan het zeer trage, lichtgevoelige materiaal dat hij bij zijn eerste proeven al ge bruikte: een mastiekachtige pasta, die hij op metalen platen aanbracht. Nièp ce merkte, dat het laagje na een lang durige belichting harder werd dan wanneer de plaat in het donker werd bewaard. De asfaltplaten belichtte hij in een eenvoudige camera, de donkere delen van het onderwerp bleven zacht en konden in de donkere kamer wor den opgelost. Hij bewerkte de zo ge deeltelijk blank gemaakte metaalplaat met zuren en kreeg daardoor een soort etsplaat, waarvan afdrukken konden worden gemaakt. Later verbeterde Nièpce zijn methode, begon zilveren De val van de Co lonne Vendöme (Parijse Commune, 1871). Keuken van de 8e Huzaren in de Krimoorlog (R. Fenton, 1855). platen te gebruiken, die hij blootstelde aan jodiumdamp. Hij werkte ook met glasplaten, die hij op dezelfde manier behandelde, maar hij is nooit op de ge dachte gekomen dergelijke dia's een rol te laten spelen in een negatief-positief procédé. DE EERSTE FOTO'S bleven unica, ook nadat de intentieve Parijse kunste naar-zakenman Daguerre een compag nonschap met Nièpce was aangegaan, een overeenkomst die de fotografie bin nen tien jaar een flink eind op weg zou helpen. Daguerre was niet alleen een welgestelde, bruisende bon-vivant met ondernemingszin, maar ook een vaardige experimentator. Zodra hem ter ore kwam wat er in het landelijke Chalons gebeurde, zocht hij in 1827 contact met Nièpce, die zijn brieven aanvankelijk wat korzelig beantwoord de. Geldnood deed Nièpce ten slotte over de brug komen en in 1829 werd het contract getekend: Nièpce bracht zijn uitvinding in en Daguerres bijdra ge bestond uit een nieuw type camera enzijn energie. Van dat ogenblik af was Nièpces rol uitgespeeld. Daguer re nam proeven met de vreemdste chemicaliën en ontdekte in 1837, dat hij een zilverjodidebeeld kon ontwik kelen" met kwikdamp. Ook vond hij een methode om dat beeld te fixe ren en in 1839 was de Daguerrotype van de ene dag op de andere volwas sen. De grootste verdienste van Da guerre was wel, dat zijn procédé de be lichtingstijd aanzienlijk verkortte. Da guerres joodzilverplaten vereisten slechts een belichting van een tiental minuten. DAGUERRE presenteerde zijn uit- vinding aan de Franse regering, die hem beloonde met een jaarlijks pensioen van 6000 francs. Het aandeel van de inmiddels overleden Nièpce werd kennelijk minder gewaardeerd, want diens zoon Isidore die zijn va der als compagnon was opgevolgd kreeg slechts 4000 francs per jaar. De staat toonde zich bijzonder genereus en stelde de duur gekochte uitvinding ter beschikking van iedereen die haar maar wilde gebruiken. Op dat ogenblik had de handige Daguerre gewacht. De dag na de bekendmaking van zijn uit vinding bracht hij eigen camera's en duidelijke handleidingen op de markt. VOOR WIE HET WERK van Van Ruysbeek kent de essaybundel „De sluier van Isis", de verzenbundels die na „Overgang" (1950) verschenen komt dit getuigenis van een groeiende „religio" niet onverwacht. Van Ruys beek behoorde min of meer tot de avant-gardedichters, maar zijn „expe riment" met de taal, met de poëtische expressiemogelijkheden, was van bin nen uit gericht op een bevrijding van het woord dat, ontdaan van zijn ver schrompelde zin, een medium zou kun nen zijn om de verlangde en meer en meer gevoelde levenseenheid te ver werkelijken. Inmiddels had hij de essays van Claude Vigée, „Révolte et Louanges" (verzet en lofprijzingen) gelezen en daarin positief geformuleerd gevonden wat hem zelf voor de geest stond. Vi gée wil een „réorientation positive de l'artiste vers- le monde des choses et vers la vie humaine" een positieve herwaardering door de kunstenaar van de wereld der dingen en het menselijk leven een zich hernieuwd openstel len voor het alomvattend verband. Dat houdt in dat de dichter zich niet lan ger begeeft in de duistere afgronden van het onderbewuste, niet langer wroet in zijn problematiek, maar zich richt op de wereld buiten het indivi- dueel-menselijke. In de poëzie van Francis Ponge, van Jorge Guillèn, de later Lorca, ziet hij een onmiddellijk- spontane reactie op de ervaring van de realiteit in meest ruime zin. En zo zou men kunnen spreken van een re ligieus realisme (los van godsdienstige dogma's) als rechtstreekse herkenning van een kosmische samenhang. VAN RUYSBEEK VOND bovendien steun in zijn studie van de Oosterse wijsgerigheid, in de Bhavagad-Gita, het Zen-Boeddhisme en de Chinese fi losofie, waarin voor hem de voedings stoffen gereed liggen voor een verjon ging van de Westeuropese cultuur, die sinds de Renaissance aan levens kracht inboette naarmate het rationa lisme veld won. Het is allicht niet „nieuw" wat Van Ruysbeek te berde brengt, het is om een enkel voor beeld uit de litteratuur te noemen identiek met de kern waaruit het le venswerk van Hermann Hesse, van „Siddartha" tot „Das Glasperlen- spiel", voortkwam. Maar het is door eigen inzicht veroverd, het is een strikt-persoonlijke, authentieke uit komst van een denk- en levensproces en daarom een respectabel getuigenis van Van Ruysbeeks instemming met Vigées levensovertuiging dat „het won der van het eeuwige steeds en overal aanwezig is", van het eeuwige Nu Karei Jonckheere heeft daarop inge haakt met een epistolaire agressie, die niet van vinnigheid gespeend was. En nogmaals: wie de ontwikkelingsgang van Jockheere van bundel tot bundel gevolgd heeft, zal niet verbaasd zijn dat de dichter van „Van zee tot schelp" zich in de zich ontspinnende briefwisseling een principieel antago nist toonde, wiens scherpte even het vermoeden wekt dat zijn polemiek een zelfverweer is. JONCKHEERE, overtuigd agnosti cus naar het me voorkomt, trok zich in de loop der jaren ondanks zijn mon diale bedrijvigheid steeds meer terug in zijn „schelp". Hij bezon zich op zijn fundamentele onzekerheden, keerde zich af van de zee, herkende de aarde als wortelplaats van zijn bestaan, wa pende zich met skepsis en veroverde na veel strijd, na veel reizen met li chaam en geest, een veilig nest in zijn Rijmenamse woning, een realiteit waarmee hij zich binnen de grenzen van het menselij k-mogelijke gelukkig kon achten. Hij, wantrouwig ten op zichte van alle speculatie, van elke il lusie en „verdovend" ideaal, koos de éne vogel in de hand boven de vele ongrijpbare vogels in de lucht: hij re kende af met zijn problematiek, zijn dubben en piekeren, en keerde in tot zichzelf, om in een veroverd innerlijk evenwicht het bereikbaar-goede der aarde te smaken, „le bonheur de ce monde". Zijn landgenoot Christoffel Plantijn (1514-1589) bezong in een voortreffe lijk sonnet dit aards geluk „avoir une maison commode, propre et belle" en Jonckheere schreef in dezelfde geest een gedicht, dat hij „Bestek noemde, maar merkwaardigerwijs niet opnam in zijn jongste bundel „Roe meense Suite", hoewel het in dezelfde periode ontstond. Hij looft de kruidige smaak van de kruisbes, „het lief ge sprek over de dingen van de dag", het „gezellig huis aan (z)ijn geschoorde rug", hij smoort een pijp.„ik werd mijn evenwicht". Het is allerminst met een geringschattende bijbetekenis aldus gekarakteriseerd een lieflijk gedicht, een vredig, bezonnen gedicht, maar niettemin een bezwering van het onheil waarmee de omrigende wereld dit klein arcadië bedreigt. Deze Jonck heere is het, die Van Ruysbeeks even- Binnen een paar jaar vervaardigde d» hele wereld Daguerrotypes; zilverbeel den, waarvan de kwaliteit nog steeds niet door onze gewone foto is achter haald. TERWIJL DE Daguerrotypie zijn ze getocht maakte, werd geperfectioneerd en zelfs aan belichtingstijden van en kele seconden genoeg had, ontdekte de Engelsman Fox Talbot in 1835 het ne- gatief-positiefproces en maakte papie ren negatieven met was doorzichtig; pas in 1851 vond de Brit Scott Archer de natte collodiumplaat uit, waarvan haarscherpe afdrukken konden worden gemaakt. Met die natte platen werden de Krimoorlog, de Amerikaanse Bur geroorlog en het beleg van Parijs ver slagen. De fotografen goten hun emul sies ter plaatse; vóór de laag droog was, moest de foto zijn gemaakt, an ders liep de gevoeligheid te sterk te rug. Toch maakte de geniale Frans man Felix Tournachon, die onder de naam Nadar beroemd werd, op die manier de eerste luchtfoto's uit een bal lon, waariifc hij een heel chemisch la boratorium compleet met donkere ka mer had ondergebracht DE MEDICUS Fox Maddox vervaar digde in 1871 de eerste droge plaat en al spoedig raakte de fotografie uit de semi-artistieke sfeer, die de kunste naars met hun loodzware kiekkasten, driepoten, zwarte doeken en mysterieu ze potjes en flessen had omgeven. Een paar jaar later goot de Amerikaan George Eastman de Maddox-emulsie op een papierfilm, bouwde een doosje met een sluitertje om de filmrol en in troduceerde in 1888. .de box-camera. DE LAATSTE grote ontwikkeling op fotografisch gebied is de uitvinding van het polaroïd-land-systeem geweest. De beeldvorming verschilt principieel van onze vertrouwde halogeen-zilverfoto grafie zoals die sinds Nièpce en Da guerre is geëvolueerd. Het polaroïd- systeem, de elektronische beeldverster ker en misschien de xerografie zullen in de toekomst mogelijkheden bieden om bij nóg slechter licht te fotografe ren dan de brandende lucifer als licht bron, waarmee producenten van de al lersnelste films adverteren. Maar hoe weinig licht we ook nodig hebben om foto's te maken, licht blijft noodzakelijk al is het voor het oog vrijwel niet waarneembaar, zoals bij de Laser straal. liiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiii .wicht bestookt en in zijn aanval zo onvervaard-d'Argantan-achtig, uit zelf behoud lijkt het, de pennefloret han teert, dat hij in 't vuur van zijn strijd lust de inzet van 't woordgevecht de zeer acute hartinfarct van onze cultuur en de wel of niet mogelijke genezing daarvan vergeet, zodat de pole miek zich meer en meer toespitst tót een spiegelgevecht tussen twee levens beschouwingen. DAT MAG OP ZICHZELF interes sant zijn en de personen, die in het dichterschap van zowel Jonckheere als Van Ruysbeek wonen, scherp omlijnen (hoewel men een dichter uit zijn ge dichten moet verstaan en niet uit zijn te boek gestelde levensbelijdenis), met het eigenlijke thema van de cultuursi tuatie heeft dit boek alleen in de inlei dende beschouwing van Van Ruysbeek te maken. Jonckheere is in zijn brie ven, agressief en defensief, te veel met zichzelf bezig om aandacht over te hebben voor ondergang eno/f dage raad van de Westeuropese bescha ving. Hij „hield zich niet aan zijn woord", hij liet de cultuur voor wat ze is en begaf zich ijlings op zijwegen, op zijwegen van zijwegen, om van daar te mikken op de schaduw van Van Ruysbeek, die hij met alle geweld van zijn requisitoir buiten zijn levens domein wilde houden. (Vervolg zie pagina 19

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 15