VOOR DRIJFNETLOGGERS MAAR BESCHEIDEN ROL Vleetvisserij heeft nog twee thuishavens Het vak bii Buurman Bel LOSSEN IN SCHEVENINGEN Scheveningen Nederlands eerste haringhaven Maatschapscontract voldoet nog steeds Ook dit jaar geen „groene" op de markt Welk type schip? WOENSDAG 18 MEI 1966 21 Vroeger anders IJmuiden V laar dingen Kwaliteit Kwantiteit Splitsing Ie breder verband P. HOVART sche „stoomfietsen" aan de visserij deel. Het was de Clara VL 172. Er zijn verschillende reders geweest die geprobeeld hebben de vleetvisserij nieuw leven in te blazen. De meesten zochten de oplossing in een combinatie van trawl- en vleetvisserij. Rond 1960 bracht de V.V.M. te Scheveningen vier trawlers in de vaart die eventueel met de vleet naar zee kunnen. Twee jaar later brachten twee Katwijkers twee schepen in bedrijf met dezelfde mogelijkheid. De eerste was de Johan na Lydia KW 55, die de naam „vleet trawler" meekreeg, de andere was de Michiel KW 167, die een propeller in de voorsteven heeft in plaats van het bekende voorroer. Eigenlijk was er niets nieuws aan de hand, want lang voor de Tweede Wereldoorlog kende men immers de trawllogger. De reder C. Planteydt Tz. bracht zelfs in 1904 al vier stoomtraw lers in bedrijf met een ingebouwd voorroer. De schepen hadden een ruim werkdek en logies voor zestien man in het voorschip. Het net wordt uitgezet. De stuurman ziet toe bij het schieten van de reep. Vaardige routine bij het lossen van platvis op de kade van de Scheveningse visafslag. DE rol die de drijfnetvisse rij in het nieuwe haringsei zoen heeft zal maar heel klein zijn. Men is immers aange wezen op het restant loggers, die hun thuishaven in Scheveningen en Katwijk hebben. Twee jaar gele den gingen veertig drijfnetloggers naar zee. Vorig jaren waren het nog maar vijftien. Tot november is toen deze visserij uitgeoefend door achttien vaartuigen. In verband met de schrale vangsten en het slechte weer zijn de schepen kort nadien uit de vaart genomen: voor de vleetvisserij was het haring seizoen 1965 voorbij. Het was het af gelopen jaar weer geen succes gewor den. De gemiddelde besomming be droeg ongeveer 172.966.-. In de betere jaren maakten de loggers vijftien of zestien reizen per seizoen; vorig jaar waren het slechts negen reizen. Uit vijf vissersplaatsen voer vroeger een grote vloot drijfnetschepen naar de visgronden. Ze kwamen uit Vlaardin- gen, Scheveningen, Katwijk en IJmui- den. Nu zijn er nog maar twee thuis havens over: Scheveningen en Kat wijk. Maassluis is geen thuishaven meer voor vissersschepen. In de zeventiende eeuw was dit wel anders. Toen was het bovendien de voornaamste marktplaats voor zoute vis. De meeste schepen vis ten toen bij IJsland; slechts enkele oefenden de haringvisserij uit. Rond 1910 nog kozen uit Maassluis meer dan honderd haringschepen zee. Zeven jaar later was het aantal terug gelopen tot zevenenzeventig. Bekende rederijen uit die tijd waren Klinge Poortman met drie loggers en vier sloepen, N. Haasnoot met elf zeillog- gers, en de grootste: M. Dirkzwager, die naast een vloot zeilloggers nog een aantal stoomloggers bezat. Van Maas sluis uit heeft de laatste sloep aan de visserij doelgenomen. In 1925 was het afgelopen voor dit type vaartuig. De andere schepen verdwenen successie velijk uit hun vertrouwde Maassluis. IJmuiden heeft slechts korte tijd een drijfnetloggersvloot van betekenis ge had. Van IJmuiden uit gingen in 1913 zeven stoomloggers en elf loggers met de vleet naar zee. Dat was zeker niet veel, als men bedenkt dat de Neder landse haringvloot van toen uit 717 schepen bestond. Het IJmuidense ha- ringdrijfnetvisserijbedrijf bereikte zijn hoogtepunt tijdens de eerste wereld oorlog. In 1917 bestond de vloot uit eenentachtig zeil-, negen stoom- en zestien motorloggers. Daarna verdwe nen de schepen geleidelijk naar elders. Enkele IJmuidense haringloggers zijn tot na de tweede wereldoorlog in de vaart gebleven: onder andere de Cornelis de Boer jr. IJM 268 en de Martenshoek IJM 283. Voor de IJmui dense vleetvisserij was 1959 het laatste jaar. Behalve de Martenshoek ging toen ook de Gorredijk IJM 75 definitief uit de vaart. Beide schepen verdwenen voor goed uit de IJmuidense haven. De Martenshoek werd gesloopt.' Héél anders was het lot van de Gorredijk. Dit schip werd verbouwd tot trawl logger en nam als Leendert Jacoba KW 12 aan de visserij deel. Later ver anderde het schip van eigenaar, zodat het prompt een nieuwe naam kreeg: André KW 12. In februari van dit jaar was de André in het nieuws: in volle zee brandde het achterschip ge heel uit en volkomen ontluisterd werd het vaartuig IJmuiden binnengesleept. Van Vlaardingen uit namen in 1964 nog negen vleetloggers aan de visserij deel. Het was het laatste jaar, dat de loggers van die plaats uit naar de visgronden gingen. De laatste vijf zijn dit voorjaar voor de sloop verkocht. Hoe anders was het in het begin van deze eeuw, daar in Vlaardingen. In 1903 bestond de Vlaardingse vloot uit niet minder dan 163 vaartuigen, waaronder dertig stoomloggers en één motorlogger. Een halve eeuw later waren er nog maar 36 drijfnetschepen. Negen jaar later voeren er slechts tien loggers min of meer geregeld uit. In 1962 nam de laatste van de legendari- Veel belangstelling op de visveiling in IJmuiden. HET IS ongetwijfeld een vast staand feit dat het weten schappelijk onderzoek van essentiële betekenis is voor de ont wikkeling en de vooruitgang van het gehele visserijbedrijf. Tn dit licht werden in alle visserij landen bijzondere onderzoekingseenheden opgericht; ook België is hieraan niet voorbijgegaan en enkele jaren terug werd onder meer het Proef station voor Zeevisserij te Oosten de opgericht en belast met „de kwa litatieve en kwantitatieve verbete ring van de aanvoer van zee- visserijprodukten, de valorisatie van deze produkten en de rationa lisatie van de arbeid aan boord van vissersvaartuigen". Deze opdracht is ongetwijfeld bijzon der ruim en omvangrijk. Daarom wer den een aantal wetenschappelijke ur- gentiepunten aangeduid en werd, in het kader van het station, aan ver schillende afdelingen en werkgroepen de uitvoering van de gestelde taak op gedragen. Ik zal trachten in het kort de werking van het proefstation te belichten. Het uitgangspunt van het onderzoe kingswerk op dit domein is gelegen in het feit, dat bij een stffeds groeiende Europese integratiebeweging de kwa liteit van de vis als één van de be langrijkste wapens mag worden be schouwd; de volledige vrijmaking van het handelsverkeer in het kader van de E.E.G. zal een concurrentie doen ont staan, die door de stijgende welvaart, niet zozeer op de prijs, maar meer op de kwaliteit van het produkt zal wor den afgestemd- Vanaf de vangst tot de uiteindelijke verbruiker ondergaat de vis tal van manipulaties en bewerkingen, die zijn kwaliteit op een vaak zeer ongunstige wijze beïnvloeden. Deze vaststelling werd en wordt momenteel nagegaan door onderzoekingen over de behande ling van vis, van schaal- en weekdie ren in de diverse schakels van de pro- duktie, de distributie en de verwer king, d.w.z. aan boord van vissersvaar tuigen, bij het lossen en de verkoop in de vismijn, in de pakhuizen, bij het vervoer en in de detailhandel. Bij het onderzoek van de mogelijkheden tot konkrete kwaliteitsverbetering zijn ook de studies omtrent de methoden voor kwaliteitsbepalingen betrokken. De richting die hiervoor werd ingesla gen, is het objektief kwaliteitsonder zoek, maar dan niet absoluut, dan wel vergelijkend. Het absoluut kwaliteitsonderzoek beoogt het vaststellen van bepaalde kwaliteitsnormen en het beoordelen van de vis volgens deze normen. Hier mede gaan echter talrijke moeilijkhe den gepaard, die te wijten zijn aan de grote variaties (in ouderdom, seizoen, voedingsgraad enz.) tussen de verschil lende vissen. Bij het vergelijkend kwa liteitsonderzoek kan men steeds onder gelijke omstandigheden werken en tal rijke faktoren in handen houden, zodat de invloed van bepaalde faktoren van nabij kan worden bestudeerd. Het is dan ook in dit domein dat de objek- tieve kwaliteitsmethoden het meest toti hun recht komen en voor de praktijk van belang worden. De kwantitatieve verbetering van de aanvoer wordt momenteel gezocht in het technisch onderzoek, dit wil zeg gen: het onderzoek van het vistuig en van het vaartuig. Het onderzoek op het vistuig heeft tot doel het bepalen van de meest efficiënte netten, borden, vlotters enz. Uiteraard zou een derge lijk onderzoek moeten uitgaan van vis tuig op bedrijfsgrootte, maar een on derzoek op objekten valt duur uit en is zeer ingewikkeld- Verder is het prak tisch zeer moeilijk rechtstreekse obser vaties en onderwatermetingen uit te voeren. Tenslotte geven de meeste re gistrerende onderwaterintrumenten slechts een aanduiding van een beperkt aantal faktoren. Om deze moeilijkheden te elimine ren, biedt de studie op model een op lossing. Bij dit modelonderzoek worden zowel kwalitatieve waarnemingen (zo als de stand en de gedragingen van het net in funktie van de lengte van de vislijnen, de afstand van de borden, de grootte van de borden enz.) als kwantitatieve metingen (d.w.z. het op meten van trekkrachten, sleepsnelhe- den, vertikale en horizontale netope- ningen enz.) verricht. Er werden reeds tal van netten ge test en meerdere observaties werden reeds vastgesteld. Het ligt nu in de bedoeling deze vaststellingen ook in de praktijk na te gaan. Want het ligt op het station zo, dat naarmate data of parameters op model voorhanden ko men ook netten op bedrijfsgrootte worden bestudeerd. In de grond ge schiedt het onderzoek op vistuig mo del-bedrijf sgrootte in zekere zin ge lijklopend en is het tevens van verge lijkende aard. Dit is noodzakelijk, om dat bij modelonderzoek de waarde van de testen voor een groot gedeelte af hangen van het voldoen aan voorwaar den, die verband houden met de ver schillende onderlinge schaalverhou dingen. Het onderzoek van het „vaartuig" gaat momenteel niet zo zeer uit naar de scheepsvormen en de konstruktie van vaartuigen, maar wel naar de in deling en de inrichting van het dek en ACHTTIEN vissersverenigingen uit verschillende plaatsen zijn samengebundeld in de Nederlandse Vissersbond. Bij deze verenigingen varen de leden op het zo genoemde maatschapscontract. Na de tweede wereldoorlog heb ben de twee vorige voorzitters hef tig strijd moeten voeren voor be houd van dit maatschapscontract. Waarom hardnekkig vasthouden aan iets dat naar veler opvatting uit de tijd is? Deze vraag hebben wij de tegenwoordige voorzitter van de Ne derlandse Vissersbond, de heer K. Hoekstra voorgelegd. In zijn antwoord zeg hij er het vol gende van. „De praktijk heeft uitge wezen, dat het maatschapscontract prima voldoet. Bij hogere besommin gen delen de werknemers ook volledig in de winst; bij eventueel verlies we ten zij hun aandeel te dragen. De werk nemers zijn ervan overtuigd, dat ex tra-werk nodig is om schip en uitrus ting op peil te houden en zo nodig te verbeteren. Dat extra-werk wordt niet apart betaald." Over het algemeen bestaat op sche pen die onder maatschapscontract va ren de regel, dat eigenaar of mede eigenaar tevens opvarende is. Zoiets betekent voor de overige opvarenden een extra stimulans. De gemeenschaps verhouding aan boord is bijzonder goed. Beslissingen worden meestal aan boord van het schip genomen en niet aan de wal. Reeds in de tijd van de zegenvisse rij (op haring) werd op Urk het prin cipe van het huidige maatschapskon- trakt toegepast: wie in het bezit van een zegen was ontving 50 percent van de opbrengst en de overige helpers sa men de andere 50 percent. Op een schuit of botter verdiende een knecht 20 percent, de jongen 10 en de schip per 20 percent. In het begin van dit jaar hebben wij al gemeld, dat het T.N.O. in IJ muiden een onderzoek verricht naar het bestralen van licht gezouten ha ring met het doel hierin aanwezige ne- mathoden te doden. Er zal dit jaar geen sprake zijn van licht gezouten haring in de handel. Met het thans voorgeschreven zoutgehalte van tien percent kan men de „groene haring" met een zoutgehalte van vier percent (of soms nog minder) gerust vergeten. Niettemin wordt het weten schappelijk onderzoek door T.N.O. voortgezet. het visruim een en ander met het oog op een rationeel behandelen van het vistuig en de vangst. Hier ligt dan een bindingselement met het onder zoek in verband met de rationalisatie van de arbeid aan boord van vissers vaartuigen. Dit onderzoek tracht de arbeids krachten efficiënt in te zetten door het oppuntstellen van de werkmethoden en het bestuderen van de faktoren die de rationalisatie beïnvloeden. Konkreet wordt beoogd de behandeling van het vistuig en van de vangst meer ratio neel te laten uitvoeren, met het ge volg dat naar een beter inrichting van het dek en het ruim gezocht wordt. Het is voldoende bekend, dat de vis serij af te rekenen heeft met een sterk arbeidstekort en daarom kan verdere mechanisering en verbetering van de werkvoorwaarden aan boord een bij drage leveren tot de oplossing van dit akuut probleem- Hier komen arbeids- studies immers tot hun volle recht; zij geven namelijk een inzicht in de ar beid en de arbeidsverhoudingen, zij kunnen toelaten een betere taakverde ling op te stellen, zij tonen aan hoe de arbeid veiliger en minder zwaar of lastig kan worden gemaakt, zij schep pen de mogelijkheid om de kwaliteit te verbeteren door het verminderen van het aantal manipulaties, zij kun nen de tijdwinst vastleggen door een oordeelkundig gebruik van het mate rieel enz. Hierbij mag wel onderlijnd worden dat rationalisatie aan boord niet ipso facto ingewikkelde en meer en kostelijke apparatuur veronderstelt. Al bij al spelen hier immers faktoren als investeringsmogelijkheden, als be kwaamheid en opleiding van de be manning een zeer grote rol. Met het oog op de valorisatie van de aanvoer werd het werkterrein ge splitst in technologisch onderzoek en in scheikundig onderzoek. De technologi sche onderzoekingen behelzen in de eerste plaats de studies omtrent de diverse gebruikelijke produktietech- nieken zoals drogen, roken, stomen, diepvriezen, conserveren, zouten en op leggen met het oog op produktiever- beteringen of produktieveranderingen. Tot nog toe werden de onderzoekingen geconcentreerd op het rook- en stoom- proces van vis in een experimentele rookinstallatie en er mag gezegd wor den dat door deze studies tal van empi rische vaststellingen konden worden gecontroleerd en zelfs vervangen door programma's die de richting van de uiteindelijke doelstelling uitgaan, n.l. het regelen van het rook- en stoom- proces volgens een ideaal werkpro gramma. Heel recent werd ook een aanvang gemaakt met de studie van de droog- faktoren in een speciale droogtunnel, ook hier met het doel een wetenschap- Scheveningen is Nederlands eerste haringhaven: van alle op zee gezouten haring pleegt bijna de helft daarheen te komen en doorgaans neemt het meer dan vijftig percent van de zoute ha ringexport voor zijn rekening. Vorig jaar werden meer dan tweehonderd duizend vaten op de kaden langs de haven gelost. Scheveningen is ook aanvoerhaven voor verse haring. De tweede wereld oorlog bracht een verschuiving in de vraag van gezouten naar verse haring tot stand. Vóór 1940 bereikte bijna uitsluitend gezouten haring Scheve ningen, vorig jaar werd behalve 20.000 pelijk inzicht te krijgen in het droog- proces van visserijprodukten. Bij de studie van de produktietechnieken zijn verder ook opgenomen de testen van apparatuur en voornamelijk fileer- en sorteerapparaten. Het tweede werkveld van de afde ling ligt in het scheikundig onderzoek. Voor de kwaliteitsbepalingen van de grondstof in onbewerkte toestand, van de hulpstoffen en van de afgewerkte produkten leunt dit onderzoek aan bij de afdeling van het station die belast is met het kwaliteitsonderzoek, maar stelt zich meer in op een industrieel vlak. Onder deze optiek wordt momen teel dan ook gezocht naar industriële methodes tot het bepalen van het wa tergehalte, het vetgehalte en het zout gehalte. Tenslotte heeft de afdeling ook tot taak het opsporen van nieuwe grond stoffen voor het visverwerkende be drijven en hier kan de motivering van het onderzoek in de gehele verwer- kings sektor aangesneden worden. De visverwerkende bedrijven hebben de jongste jaren wel enigzins aan bete kenis verloren en het is ongetwijfeld zo dat een te laattijdig beroep op meer wetenschappelijke uitbouw van de sek tor, bovenaan de lijst van de oorzaken staat. In het huidige onderzoekingspro gramma van het station kunnen nog vele punten opgenomen worden; ge zien de snelle evolutie in het bedrijf zijn er zelfs die dringend ter hand zullen moeten worden genomen. In dit verband kan o.m- worden geciteerd: het biologisch onderzoek, jde studies over de netmaterialen, het toegepast arbeidsfysiologisch onderzoek, de stu dies omtrent de moderne verpakkings- en presentievormen van vis enz. Het is echter zo dat deze uitbouw nog meer middelen geld, mensen enz. ver onderstelt, en waarbij de vraag rijst of dit alles nog op een nationaal vlak moet worden gehouden. Een vooraanstaand Belgisch reder zei het onlangs nog als volgt: „Op inter nationaal plan volstaat het niet de ver kregen resultaten of de te ondernemen studies mede te delen. Een volledige harmonisatie van de verschillende ak- ties inzake onderzoek is noodzakelijk en wel zo, dat de werkzaamheden verdeeld kunnen worden tussen de verschillende geïnteresseerde landen, rekening houdend met de mogelijkhe den van deze landen, zowel ten aan zien van de wetenschappelijke vorsers als met betrekking tot de materiële mogelijkheden". Misschien kan een BENE-onderzoek hiertoe een eerste stap vormen? Directeur van het Visserijproefstation te Oostende (België) ton zoute ook 16.200 ton verse haring aangevoerd. Maar in Scheveningen is het niet al haring wat de klok slaat. Wie een be zoek brengt aan de gloednieuwe afslag hal, bemerkt, dat er een niet onbe langrijke omzet van nog andere verse vis is. Wat-dit betreft liegen de cijfers er niet om: vorig jaar was er 24.300 ton verse vis exclusief haring, of bijna 8.000 ton meer dan het jaar tevoren. De Scheveningse vissersvloot telt vijftig trawlers en loggers, die op ha ring en andere verse vis gaan, en on geveer twintig kotters die de kust visserij op verse haring en vooral plat vis uitoefenen. Kotters uit Urk, Katwijk, Pen Hel der en van de Zuidhollandse eilanden komen ook dikwijls in Scheveningen markten. Deze schepen voeren vooral verse haring en platvis aan. Het is geen zeldzaamheid, dat tijdens de weekein den vijftig tot vijfenzeventig kotters van andere vissersplaatsen in de Sche veningse haven liggen. Mag in IJmuiden alleen de groot handel op de visafslag kopen, in Sche veningen zijn ook de kleinhandelaren daartoe gerechtigd. Op de haringafslag in Scheveningen mogen alleen de groothandelaren kopen. In Schevenin gen zijn zestig haringgroothandelaren ingeschreven. Vrijwel elke reder is tevens groothandelaar. Wie Scheveningen zegt, denkt aan de badplaats of aan het vissersdorp. Wanneer de haven van Scheveningen ter sprake komt, wordt meestal verge ten, dat daar ook andere scheepvaart activiteiten vallen waar te nemen. De kustvaart in beperkte mate toegestaan zolang het visserijbedrijf daarvan geen hinder ondervindt heeft mogelijkheden in Scheveningen gezien. Vorig jaar werden meer dan zeshonderd bezoeken van coasters ge registreerd en dat waren er ruim vijf tig meer dan het jaar daarvoor. Haringtonnen in gelid op de kade van de binnenhaven van Scheveningen. DIKWIJLS wordt de vraag gesteld, welk type vaartuig in de toekomst voor de visserij het beste zal vol doen. Voor de grote visserij lijkt het wel duidelijk, dat dit de hek trawler zal zijn. Wat de kotter- visserij betreft, lijkt de vraag niet dringend, omdat er geen revolu tionaire ontwikkeling te verwachten is. i k>

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 21