(III) leven Blijf nooit je hele in één baan hangen Situatie in Amerikaanse cities verschilt weinig van onze binnensteden Voor racen geboren UTQHACECOUREUA EMZO FEKftAïM MEMOIRES VAM Erbij IK GING WEG bij Alfa zonder iemand iets kwalijk te nemen, hoewel het mij droevig stemde. Van twee dingen werd ik mij bewust: in de eerste plaats, dat ik veel te lang bij Alfa Romeo geble ven was; in de tweede plaats, dat slij tage merkbaar begint te worden als ie mand lang met een leidinggevende taak belast is geweest. Ik kwam tot de con clusie dat het fout is, je hele leven bij één bedrijf te blijven als je iets wilt le ren: om te leren moet je in beweging zijn en steeds weer ander werk doen. Ik ging weg om de mensen bij Alfa te laten zien wat voor iemand ik was een eer zuchtig idee dat mij had kunnen ruïne ren! Toen in 1951 Gonzales met een Ferrari voor het eerst Alfa's 158 en het hele Al- fa-team achter zich liet, huilde ik van droefheid. Ik had het gevoel, dat ik mijn eigen moeder had gedood. Toen in dat zelfde jaar Ascari met mijn wagen het Alfa-team op de Niirnburgring verne derde, zei ik bij mijzelf triomfantelijk: „Dit is het einde. Alfa Romeo is op het punt gekomen, waar Fiat het racen op gaf". Tweemaal had ik vooraan gestaan bij een omwenteling in de race-geschiede nis; eerst was de beurt aan Fiat, toen aan Alfa. Ik heb geen spijt van wat er gebeurd is, want ik had het gevoel dat door wat ik deed, eer toeviel aan mijn land en aan mijn vrienden, zelfs al kwam het voort uit mijn eigen zelfzuch tige ambities. Enzo Ferrari ^nn3S5ftWttn™ Verkeersverkenningen in de V.S. (I) (Van een medewerker) NEDERLAND automobiliseert. Razend snel. In vjjf jaar is het aantal personenauto's verdub beld. Na een half miljoen in 1960 zitten we nu al dik over het miljoen heen. Binnenkort zijn we aan een ver-tienvoudiging toe van de 138.625 auto's, die er in 1950 op de Nederlandse wegen toerden. Het eind van deze massa-automobilisering is niet in zicht. De autodichtheid in ons toch al volle land is nog maar één auto op negen inwoners. De groei van ons autopark zal, naar de mens gesproken, niet eer der tot stilstand komen voor er ruwweg één auto op vier inwoners zal zijn en dan blijven we maar aan de voorzichtige kant. Zo de zaken er nu voor staan is het een proces, dat zich even snel zal vol trekken als de verdubbeling in de afgelopen jaren. DAT BETEKENT, dat er tussen 1970 en 1975 twee maal zoveel auto's rijden als vandaag. Dat betekent dat in de straat waar u woont tweemaal zoveel auto's zullen staan, dat als er niets gebeurt de files tweemaal zo lang worden en als er niets aan wordt gedaan u bij wijze van spreken, maar de helft van uw wagen kwijt kan op dat nu al moeizaam 'verover de parkeerplaatsje in het centrum van de stad. Dat is geen overdreven voorstelling van zaken. Kijk er vijf jaar voor terug, toen u, als u al met de auto naar het werk ging, de wagen vlakbij kwijt kon. Vandaag de dag gaat dat niet meer. Bedenk daarbij, dat een verdubbeling van 500.000 auto's naar één miljoen nog lang zo hard niet aankomt als een sprong van ruim één naar dik twee miljoen, die het met vrijwel dezelfde ruimte moeten doen. Dat maakt het beslist niet overdreven te stellen, dat het verkeer de komende jaren Nederlands groot ste probleem wordt, zwaarder en nog moeilijker op te lossen dan Nederlands huidige volksvijand: het woningtekort. Zonder enige afbreuk te willen doen aan de ernst van de woningnood kan men zeggen, dat met de oplossing van het verkeersprobleem de toekomst van onze steden staat of valt. Grote verkeerswegen eindigen in Amerika niet aan de rand van de stad. Ze dringen door tot het centrum van de stad, zoals hier in Detroit, waar het verkeer op vier niveaus wordt afgewerkt. DE WIJZE waarop op dit moment in Nederland het verkeer wordt bena derd, laat staan aangepakt, wettigt geen enkel vertrouwen op een over winning in deze verkeersslag. Het gaat nog allemaal vanuit een denk wijze en een aanpak, die in de Ne derlandse verhoudingen traditioneel vergroeid liggen en nauwelijks of he lemaal niet de schaalvergroting heb ben gekregen, die andere sectoren van planning, bouw en leven reeds hebben doorgemaakt. In het economi sche leven denkt men vrijwel alleen nog in grote eenheden. In het ver keer draaien we nog rond in het ei gen nationale kringetje en wie er uit wil breken wordt met twee handen teruggetrokken. Maar we zullen er toch op uit moe ten trekken om te leren van al die landen en hun deskundigen, die deze storm al over zich heen hebben voe len gaan en ondanks veel langere er varing dan wij nog de grootste moeite hebben zich staande te houden. Men zal in Nederland tot de conclusie moe ten komen, dat de verkeersweten schap gehaald moet worden waar zij vandaag te halen is. Het is alleen maar tijdverlies zelf te gaan bestu deren, wat anderen tien, twintig jaar geleden al hebben gedaan. ZO'N LEVEND voorbeeld hoe het moet en hoe het niet moet, en ook daarvan kan men leren is uiter aard Amerika. Ja, Amerika, ook al vinden wij in Nederland, dat wij ons met de ontwikkeling daar en de op lossingen daar niet kunnen meten omdat de schaal teveel verschilt. Juist die vergrote schaal, waarop het verkeer op ons komt aandenderen en de maatregelen, die men daarop moet treffen, liggen er in elke stad en op elke weg. En al zullen dan vele op lossingen zomaar niet over te nemen zijn, wanneer men alleen die schaal vergroting maar met eigen ogen er vaart en iets beseft van de veel wij dere visie, die achter de oplossingen steekt, dan is elke reis voor stadsbe stuurder en „verkeersbemoeier" het geld veelvoudig waard. Bij voorbaat staat overigens beslist niet vast, dat er in Amerika niets „te halen is", een Amerikaanse city verschilt in principe weinig van een Nederlandse binnenstad. IN HET GEZELSCHAP van veer tien Nederlandse verkeersdeskundi- gen heeft een onzer verslaggevers kort geleden een studiereis naar Ame rika gemaakt, waarbij behalve grote steden ook de kleine werden bezocht, die meer passen bij de Nederlandse maat. De reis ging naar New York- New Haven- Hartford- Boston -Toron- ton- Detroit- Ann Arbor- Kalamazoo- Chicago- Washington- Philadelphia- New York. In een aantal reportages zal hij zijn indrukken weergeven, die niet de pre tentie hebben verkeersdeskundig te zijn, maar die meer de ervaringen en gedachten weergeven van een ge wone Nederlandse automobilist, die hier in Amerika in de keuken heeft kunnen kijken en bijzonder verontrust is teruggekomen. De tweede aflevering in deze serie „Verkeersverkenningen in Amerika" vindt u in de volgende Erbij. njxnr»ririnwruxnnrMirMif->r>rM->nr>nni-i TOEN KWAMEN de oorlogsjaren. In die tijd werkte ik door aan de te kentafel. In mijn fabriek werden ge reedschappen gemaakt. Het waren trieste jaren, maar ik deed veel erva ring op. Het einde van de oorlog vond mij niet geheel onvoorbereid, hoewel mijn werkplaats op 4 november 1944 en tijdens de februarimaand van 1945 was gebombardeerd. Met wat ik van de Scuderia Ferrari had overgehouden en met het bedrag dat Alfa Romeo mij had uitbetaald, stichtte ik in Modena de firma Auto Avio Construzione. Uit dit bedrijf was de 158 voortgekomen. Tegen het einde van 1943 dwong de wet op de industriële verspreiding mij te verhuizen. In Modena had ik ongeveer veertig man personeel gehad, maar tijdens de oorlog groeide dit aantal uit tot ik tussen de honderdveertig en honderdzestig man personeel in dienst had. De nieuwe firma was geheel mijn eigendom, wat de Scuderia nooit was geweest. Toen ik uit Modena gedwon gen werd te verhuizen, koos ik Mara- nello als zetel voor mijn fabriek, om dat ik daar al een stuk land bezat. Ik heb er nog steeds een landhuisje. De fabriek bij Maranello is in 1946 her bouwd en bij verschillende gelegenhe den uitgebreid. Als handelsmerk bleef ik het steigerende paard voeren Ferrari (aan het stuur) met Varzi in de Mille Miglia van 1934. DIT EMBLEEM schitterde op het jachtvliegtuig van Francesco Baracca, de beroemde vlieger uit de eerste we reldoorlog die bij Montello werd neer geschoten. Toen ik in 1923 tijdens een race bij Ravenna kennismaakte met graaf Enrico Baracca, de vader van de vlieger, ontmoette ik ook zijn vrouw die mij spontaan vroeg: „Waarom zet je het steigerende paard van mijn zoon niet op je wagen, Ferrari? Het zal je geluk brengen". Ik heb nog steeds de foto van Baracca met de op dracht van zijn ouders, waarbij zij mij het paard toevertrouwden. Het paard was zwart, en dat is het ook gebleven; ik heb er zelf het gouden veld aan toe gevoegd; goud, omdat dit de kleur is van Modena. Ik kreeg heel wat critiek te verduren. Men zei, dat ik aan mijn eigen ondergang werkte, omdat net ex periment te gewaagd en te aanmati gend was. Toch moet ik toegeven, dat wij pas jaren later in staat waren de goede twaalf cylinder-motor volledig te ontwikkelen, dank zij de materialen die in het beginstadium nog niet voor handen waren. Die 12 cilinder-motor was de voorvader van alle Ferrari-mo- toren, die nog steeds races winnen. In 1946 waren wij klaar met het ont werp en in mei 1947 maakten wij ons debuut in Piacenza. Met Franca Cor- tese aan het stuur lag onze wagen tot twee ronden voor het einde aan kop. Toen liep de benzinepomp vast. Niet tegenstaande deze pech was het een veelbelovend begin. INTUSSEN groeide mijn zoon op. Hij had het ingenieursdiploma behaald aan het technisch instituut van Mode na, waarbij hij als ontwerp voor zijn proefstuk een 1V2 liter 4 cilinder motor had gekozen, een motor met twee in- laatkleppen en één uitlaatklep. Hij werd daarna ingeschreven als eerste jaars student in de economie aan de universiteit van Bologna. Mijn zoon was geboren voor het racen. Voor geen enkele andere sport had hij belangstel- king. De verschillende auto's die ik hem gaf, bereed hij bekwaam. Hij be handelde ze als een coureur; van de Fiat Topolino 500 tot en met de laatste, een 2 liter Ferrari, die hij zo nu en dan probeerde op de baan bij Mode na. Deze bezetenheid gaf mij zorgen, niet zozeer vanwege het risico dat hij liep, dan wel om zijn gezondheid die te wensen overliet. Hij had een verrassend heldere kijk op dingen. Vaak wist hij mij op te beuren en te kalmeren als ik mij er gens bezotgd over maakte. Hij was jong, maar hij had altijd op het goe de moment het juiste woord klaar. Natuurlijk werkte mijn zoon in de fabriek waaraan hij al zijn krachten gaf. Dit is één van de brieven die hij mij schreef in 1955 uit Viserbella: Beste Pap, Het gaat goed met mij en ik hoop met u ook. Dit denk ik van de nieuwe motoren: met de tegen woordige formule zou het beter zijn over te gaan op de 258-L motor, om dat daarmee zulke goede resultaten zijn bereikt, vooral wat betreft het op trekken en het toerental en hem zo te wijzigen dat hij op het chassis van de 254-F gezet kan worden. Voor de nieuwe 1500 cc formule lijkt mij de 8C motor het beste, omdat wij waar schijnlijk de gebruikelijke moeilijkhe den van de 4C zouden krijgeniets minder weliswaar vanwege de kleine re cilinderinhoud. Ik geloof, dat het be langrijker is, deze winter proeven te nemen met directe inspuiting, hoewel dat veel tijd zal kosten, want 'k ben van mening dat dit, mèt het verhogen van het toerental, de enige mogelijk heid is om meer dan 100 pk per liter te krijgen. Uw liefhebbende zoon, Di- ONZE LAATSTE ervaringen hebben uitgewezen dat de 8 cilinder 1 Vz liter motor degene is met de beste moge lijkheden in deze formule. Deze brief is een getuigenis van de vooruitziende blik van mijn enige zoon. Zijn laatste werkstuk kwam tot stand tijdens de lange winter toen zijn ziekte hem bij na voortdurend aan bed gekluisterd hield. Mijn oude vriend Jano en ik brachten uren bij hem door terwijl wij het onderwerp van een 1% liter motor bespraken. Wij hadden de keus uit een 4 cilinder, een normale 6 cilinder een V-6 en een 8 cilinder. Ik herinner me nog, hoe hij all* rapporten die uit de fabriek te Mara nello kreeg, zorgvuldig bestudeerde. Tenslotte kwam hij tot de conclusie dat de V-6 mechanisch het meest doeltref fend zou zijn en wij namen dat van hem aan. Zo werd de beroemde '56 ge boren. VIJF MAANDEN na Dino's dood kwam de wagen tot leven. Ik had mij zelf altijd wijsgemaakt dat wij Dino weer gezond zouden krijgen. Ik was er van overtuigd dat ik hem als één van mij eigen auto's kon beschouwen, als één van mijn motoren. Tabellen had ik gemaakt, waarop de calorieën stonden aangegeven van het voedsel dat hij kon eten en grafieken die ik da gelijks bijhield. Tot ik op een avond al leen nog maar in dit boekje kon schrij ven „de race is verloren". Ik had nooit gedacht dat een zoon een legaat kon nalaten. Mijn zoon deed dat. Want pas toen hij dood was, besefte ik ten volle de moed van deze jongen, die ons nimmer had laten mee delen in de last van zijn ondraaglijk lijden. Door mij deze geestelijke erfe nis na te laten, leerde mijn zoon mij dat wij kinderen blijven tot wij overweldigd door smart opeens ds ware betekenis zien van goedheid, zelf- verloochenink, milddadigheid en plicht. Dino zou trots zijn geweest op mijn fa briek. Al vanaf het moment dat ik de eerste 1500 bouwde had ik eerzuchtige plannen. Ik wilde uitstekende wagens van stapel laten lopen. Ik herinnerde mij hoe men bij Alfa altijd had gepro beerd één wagen per dag af te leveren. Ook ik hoopte dat doel te bereiken, maar het ging in het begin niet zo snel. Na jaren pas naderde ik mijn doel, maar ik wist het ook voorbij te komen. Tegenwoordig werken er meer dan vierhonderd mensen in mijn fabriek en naast wat wij bij het racen presteren, komen er ook nog zo'n zeshonderd wa gens per jaar uit. Er staat in Maranello een school genoemd naar mijn zoon. Alles wat ik doe is ter nagedachtenis aan hem...

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 17