I
1,
Waardige herdenking van een roemrucht wapenfeit
i
g
R r
N!
iir
4 ffiti
JBL'j
ZATERDAG 11
JUNI 196 6
ir Erbij
13
||1||%
OP DINSDAG 14 JUNI
zal in Scheveningen
het monument wor
den onthuld dat de Haar
lemse beeldhouwer Mari
Andriessen in opdracht van
het „Conftité tot oprichting
van een nationaal gedenk
teken voor de marine"
heeft ontworpen en in rode
tufsteen gehakt, ter herden
king van het in de tweede
wereldoorlog gevallen per
soneel der Nederlandse
vloot. Die veertiende juni is
niet zo maar een willekeu
rige dag. Op die datum zal
het driehonderd jaar ge
leden zijn dat een der schit
terendste wapenfeiten onzer
vaderlandse historie plaats
vond: van 11 tot 14 juni
1666 bevocht namelijk de
Nederlandse vloot onder Mi
chiel de Ruyter in een
langdurige zeeslag de over
winning op een even sterke
Engelse zeemacht. Een com
binatie van de twee her
denkingen lag dus voor de
hand.
DE VIERDAAGSE ZEESLAG
De beide rivalen. Boven Michiel Adriaensz. de Ruyter,
daaronder admiraal George Monk, hertog van Albe
marle, de Britse vlootvoogd.
MEN KAN IN VELE BOEKEN allerlei
wetenswaardigs vinden over de Neder
landse vloot in de loop der eeuwen. Maar
het is uiterst moeilijk zich een voorstelling
te vormen van de wijze waarop de sche
pen in een gevecht manoeuvreerden en de
vijand aanvielen. Een der vaste voorschrif
ten was dat men met alles wat in zijn ver
mogen was moest trachten „de wind van
de vijand te winnen" om hem dan onver
wijld aan te klampen en te enteren. Uit de
zestiende eeuw dateert het gebod dat de
kapiteins der tot een vloot behorende sche
pen op bevel van de admiraal hun sche
pen zo dicht mogelijk bij elkaar moesten
brengen op één lijn, met de zwaarste in het
midden.
DAN ZEILDE men op de vijand toe
en er ontstond een gevecht van schip
tegen schip. Men voer langs elkaar
heen en vuurde daarbij de kanonnen
»f. Vuurmonden die in de zeilrichting
schoten, waren onbekend. Was men el
kaar al schietend voorbij gevaren, dan
moest men natuurlijk de steven wen
den en opnieuw trachten in zo gunstig
mogelijke positie ten opzichte van de
tegenstander te komen. Een zeegevecht
was dus in vele opzichten een strijd
van eskader tegen eskader, meer nog
van schip tegen schip, zoals een veld
slag in oude tijd een gevecht van man
tegen man was. In Homerus' Ilias vindt
men daarvan op vrijwel elke pagina
de bewijzen en ook in de middeleeuwse
oorlogen ging het veelal op die ma
nier toe. De rol van de aanvoerder is
daardoor moeilijk te bepalen. Staande
op de hoge campagne achter op zijn
schip had de admiraal natuurlijk een
goed overzicht over de strijdende sche
pen en het is meermalen voorgekomen
ook in de Vierdaagse Zeeslag dat
hij, een smaldeel in het nauw gebracht
ziende, te hulp schoot en de zijnen ont
zette. Maar verder bleef het bij al
gemene voorschriften. Toen de Neder
landse vloot in de eerste dagen van
juni 1666 uitzeilde, gaf De Ruyter
„even buitengaats voor Texel" aan zijn
scheepskapiteins een „generaale in
structie" uit, waarin hij bijvoorbeeld
bepaalde „dat een yder zal gewaar-
schout zijn malkanderen ruimte te ge
ven, om ter degen den anderen uit het
schut te blijven," een waarschuwing
dus tegen het gevaar van „eigen
vuur". Verder werden straffen in het
vooruitzicht gesteld voor kapiteins van
schepen die niet op hun plaats in het
eskader bleven. De eerste keer ver
beurde de bevelhebber van het betrok
ken schip een boete van 25; de twee
de keer dat hij tegen de regel zondig
de, is het bedrag 50 en de onverbe
terlijke zondaar die ten derden male
het gelid verlaat zal „met rigeur (ge
strengheid) gestraft worden, ten waare
hij wettelijke redenen ter contrarie
wiste bij te brengen", hetgeen wil zeg
gen: tenzij hij zijn beleid op goede gron
den wist te verdedigen.
DE BIOGRAFEN van veldheren en
admiraals geven zich altijd veel
moeite ons zo volledig mogelijk op de
hoogte te stellen van de redevoeringen
hunner helden voor de aanvang van
de strijd. Of ze in werkelijkheid zo zijn
uitgesproken, is natuurlijk hoogst twij
felachtig. Beroemd zijn de woorden ge
bleven die Napoleon in Egypte vóór de
slag bij de Pyramiden zijn soldaten
toeriep: „Soldats, souvenez-vous que
quarante siècles vous regardent." De
Engelse admiraal Nelson volstond voor
de slag bij Trafalgar met de befaamde
zin: „England expect that everly
man will do his duty". In Brandts
Leven van De Ruyter lezen wij dat
onze vlootvoogd in de vroege ochtend
van de 14e juni, de vierde dag van de
Vierdaagse Zeeslag al zijn kapiteins
aan boord van het admiraalsschip De
Zeven Provinciën seinde en hen toen
met de volgende woorden toesprak:
HIER ZIET GIJ d'Engelsche, hier
sist gij de Nederlandsche oorlogsvloo-
ten. Wat d'EngelsChen tegens ons ver-
moogen, hebben de voorige daagen ge-
leerdt. De strijdt van eenen dagh, daar
's Landts wel- of guaalijkvaaren aan
hangt, hebt gij noch met mij uit te
houden. De maght om 't vaderlandt te
verdeedigen is u ter handt gesteld. De
Heeren Staaten, de vaders des vader-
landts, onze bloedtverwanten, onze
vrouwen en kinderen, de liefste pan
denhaaken naar den gelukkigen uit
slag. Wilt u toch de zegenkrans, die gij
in 't gevecht van drie daagen zoo man
haftig hebt weghgesleept, niet laaten
ontrooven. 'T is dezelve vijandt dien gij
gisteren zaaght vluchten. Toont u dan
als soldaten. Beeter is voor 't vader
landt te sterven, dan, als schelmen loo-
pende (vluchtende)'t zelve ten proye
der vijanden te laaten. Gij moet vech
ten voor de vrijheit of slaaven worden;
of in d'Engelsche kerkers van honger,
ongemak en stank vergaan. Indien gij
malkanderen trouwélijk bijstaat,
d'overwinning is, door Godts zeegen, in
uwe handt. Gij ziet den vijandt vast
aankoomen. Met de tong valt niet meer
te doen, nu moet men met de vuist
vechten."
De vloot waarmee De Ruyter op 4
juni 1666 zee koos, bestond uit ruim
honderd schepen, die 4615 stukken ge
schiet voerden en bemand waren met
bijna 22.000 matrozen en soldaten. De
meeste schepen waren oorlogsbodems,
maar men had ze met koopvaardij
schepen van de Oostindische Compag
nie aangevuld. In die tijd waren er nog
niet zulke grote verschillen tussen bei
de typen. Hoe men aan boord van zulk
een schip leefde, weten wij uit een brief
van een der leden van de Staten-Ge-
neraal, die als gedeputeerde de slag
bijwoonde. Hij deelde een hut met vijf
anderen, een hut die tegelijk slaapka
mer, eetkamer, kleedkamer, „secreet
kamer", wijnkelder en apotheek was.
„Op eenen middach," gaat zijn verhaal
voort, „eet men gort, harinck op den
rooster gebraden, stockvis en gesouten
vleesch. Alle het bier is seer suyr en
de stunckende en heb dezen middach
voor d'eerste maal een bouillon gege
ten, gekoockt van goet water. De da-
gelijcksche affaires geven ons niet veel
leedigen tijt; wij arbeiden voor een
dobbel man, na ziel ende ligchaem".
Als het zo met een hooggeplaatst man
(De illustraties bij dit artikel
zijn ontleend aan Oliver War
ner: De grote zeeslagen uit de
geschiedenis, uitg. Elsevier, Am
sterdam/Brussel)
gesteld was, hoe zullen de eenvoudige
matrozen er dan wel aan toe geweest
zijn! Dat zij dikwijls dronken waren,
is niet te verwonderen.
DE VLOOT voer dus uit en ontdekte
op 10 juni de Engelse onder Monk,
hertog van Albemarle tussen Duinker
ken en North Foreland, de hoek van
Engeland, zegt Brandt, „die tusschen
het Kanaal en de riviere van Londen
uitsteekt". Monk was een uitstekend
veldheer, maar zijn kennis van zeeza
ken was gering. Het was evenwel niet
ongewoon dat iemand die te velde zijn
sporen had verdiend, aan het hoofd
yan een vloot werd geplaatst. Wij had-
dfen met Wassenaer-Obdam hetzelfde
gedaan. Monk stond bekend als een der
moedigste mannen uit Engeland. Hij
was, zegt een tijdgenoot, voor niemand
bang behalve voor zijn vrouw, de doch
ter van een smid, die hem van tijd tot
tijd oorvegen uitdeelde. Toen de Ne
derlandse vloot in aantocht was, maak
te Monk zijn eerste en grootste fout.
Hem was bericht dat een Franse hulp
vloot de haven van Toulon had verla
ten en naar het Kanaal stevende om
de Nederlanders, bondgenoten van
Frankrijk in de 2e Engelse oorlog, te
steunen. Later bleek dat er slechts van
een gerucht sprake was, maar toen
was het kwaad al geschied. Monk had
een eskader van 20 schepen en 4 bran
ders onder Prins Robert naar het Ka
naal gezonden om een vereniging van
de Franse en de Nederlandse vloten te
verhinderen. Daardoor verzwakte hij
natuurlijk naar later bleek, nodeloos
zijn hoofdmacht, die nu uit nog
slechts 60 schepen bestond, waarvan
sommige evenwel de Nederlandse in
grootte en bewapening overtroffen. Zo
dra men in Londen het bericht ont
ving dat De Ruyter en Monk slaags
geraakt waren, beval de Koning dat on
middellijk aan Prins Robert moest
worden bevolen zich met de meeste
spoed bij Monk te voegen. Door een
onbegrijpelijke onachtzaamheid, aldus
Samuel Pepys in zijn bekende Diary,
werd dit bevel in plaats van met een
renbode met de gewone post naar
Portsmouth gezonden, waar Prins Ro
bert nog tien schepen zou ophalen voor
hij de verwachte Franse vloot zou te-
gemoetvaren. Het bericht dat de slag
was begonnen, bereikte de Prins daar
door zó laat, en hij treuzelde boven
dien zó lang met het zeilklaar maken
van zijn eskader, dat hij zich pas op
de derde dag van de strijd met Monks
smaldeel kon verenigen. Pepys is van
mening dat Monk de strijd die hij ge
makkelijk had kunnen vermijden toen
hij zag dat de Nederlandse vloot de
zijne in aantal schepen overtrof, aan
ving omdat hij in z'n eentje een luis
terrijke overwinning op de gehate Ne
derlanders wilde behalen en niet samen
met Prins Robert op wie hij verschrik
kelijk jaloers was.
ZODRA DE RUYTER de vijandelijke
vloot in 't zicht kreeg, „liet hij het
gebedt doen, de kok schaffen en alles
klaar maaken." Merkwaardigerwijze
liet hij de Engelsen het voordeel van
de wind en dat bleek heel goed ge
zien. De Britse schepen waren groten
deels fregatsgewijs, dat wil zeggen
rank, gebouwd en hoog getuigd. Daar
door helden ze bij harde wind sterk
naar lij over. Heeft zo'n schip de loef ten
opzichte van de vijand, dan presenteert
het hem de diepgedoken lijzijde en
De slagorde van de beide oor
logsvloten tijdens de aanval op
de eerste dag van het treffen.
11 juni 1966.
moet de geschutspoorten va» de on
derste batterij gesloten houden omdat
anders het water zou binnenstromen.
Bovendien kon men op zo'n hellend
schip buitengewoon moeilijk richten.
Van deze omstandigheid maakte De
Ruyter gebruik.
Vier dagen duurde de slag, waarbij
telkens de nacht benut werd om de
schade welke aan de schepen was toe
gebracht, te herstellen. De eerste dag
veroverde Tromp drie schepen, maar
door een kanonskogel „werd de Luite
nant-Admiraal Cornélis Evertsen door
midden geschoten, verliezende het Va
derland in hem een „kundig, onver
schrokken en verstandig held en het
zeewezen een van zijn schoonste sie
raden en stevigste steunpilaren." Op de
tweede dag ontzette De Ruyter het
smaldeel van Tromp die stoutmoedig
maar onvoorzichtig de linie der vija-
den had doorbroken en omsingeld was.
Tromp verdedigde zich later, zeggende
„Hebbe gevordeelt naer soldaat- en
zeemanschap den vijandt niet te kun
nen veriaeten, maer onse victorie, dus
verre gebracht, te achtervolgen." Toen
hij Tromp had bevrijd, koerste De Ruy
ter de Engelse vloot nog driemaal
voorbij en boorde zes schepen in de
grond. Monk nam de wijk naar de En
gelse kust.
De derde dag achtervolgden de on
zen de meesterlijk manoeuvrerende
Monk; zij slaagden er echter niet in
hem te achterhalen. Nu bleken de En
gelse schepen inderdaad beter bezeild
en sneller dan de onze. Maar het schip
van Vice-Admiraal Ayscue, The Royal
Prince, bemand met 700 matrozen en
beapend met 92 stukken geschut, raak
te op een zandbank vast en moest zich
aan Tromp overgeven, die het graag
in triomf naar een Nederlandse haven
zou hebben gesleept. Maar De Ruyter,
het eskader van Prins Robert aan de
horizon ontwarende, vreesde dat het
schip, ofschoon het weldra weer vlot
raakte, hem in zijn bewegingen zou
belemmeren en gaf bevel het in brand
te steken. Morrend volvoerde Tromp
de opdracht, die naar zijn vaste over
tuiging door naijver was ingegeven.
Toen ging de wind liggen en de inval
lende duisternis maakte een eind aan
de strijd.
OP DE VIERDE DAG viel Monk,
thans versterkt met de schepen van
Prins Robert, aan. De Engelsen waren
nu zeker in het voordeel, want de
meeste Nederlandse schepen waren
beschadigd en vele hadden reeds ge
brek aan munitie en andere krijgsbe
hoeften. Het was in de vroege ochtend
van deze dag dat De Ruyter zijn ka
piteins met de hierboven geciteerde
woorden tot plichtsbetrachting aan
spoorde. De drie eskaders braken ver
volgens op drie plaatsen de Britse slag
orde binnen. De Engelsen weken,
maar herstelden zich en de strijd golf
de de gehele dag heen en weer. Tegen
vier uur gaf De Ruyter „ziende dat de
zon begon te daalen en oordeelende
dat men een einde van 't werk moest
maaken," het bevel de bloedvlag te
hijsen „van alle kanten gelijkelijk in
den vijandt in te breeken." Door deze
aanval brak hij de linie der Britten en
Detail van een schilderij van
Willem van de Velde de Jonge,
het moment uitbeeldend dat op
het Britse vlaggeschip van prins
Robert, de grote steng met de
bezaansmast onder het vuur der
Hollanders bezwijkt.
klemde een deel van hun schepen tus
sen twee vuren. Het werd een strijd
van schip tegen schip, tot de Engelsen
de steven wendden en met volle zeilen
vluchtten. Plotseling kwam een zware
mist opzetten die de vluchtenden van
de vervolgers scheidde en die zo dicht
werd dat men „de vijanden op 't on-
zeeker en als bij de tast naajaagende,
■gevaar liep van zich zeiven te ver-
strooijen en van één te dwaalen t welk
naar zeemanschap ongeraaden was. De
vrome De Ruyter zag in het komen op
zetten van deze mist de hand van God,
„die de vijand behield en zijn ganschen
ondergang niet wilde völtooijen doch
hem alleenlijk voor zijnen hoogmoed
had willen tuchtigen."
DE VIERDAAGSE ZEESLAG was
dus een grote overwinning voor de Hol
landers geworden. Het aantal doden en
gewonden aan onze kant bedroeg min
der dan 2000; de vijand verloor 6000
man en meer dan 200 lichte meisjes,
nog afgezien van 3000 gevangenen, on
der wie Vice-admiraal Ayscue. Pepys
zegt in zijn dagboek dat de Hollanders
hem door de straten van Den Haag
hebben gezeuld voor het kijklustige
publiek. In ieder geval is hij op Loe-
vestein gevangen gezet en het volgend
jaar bij de vrede van Breda uitgele
verd. Pepys vertelt ook dat men zich
in Londen aanvankelijk evenzeer op
een formidabele overwinning heeft be
roemd als in Den Haag.
„Naar alle waarschijnlijkheid",
schrijft hij tijdens de slag, „zijn van de
hele Hollandse vloot geen 50 schepen
ontsnapt en denkelijk geen enkel vlag
geschip. 's Avonds op weg naar huis
heb ik overal de vreugdevuren zien
laaien en met onze kennissen voetzoe
kers afgestoken." Maar de volgende
dag bracht de ontnuchtering, al bleef
Monk nog een hele poos volhouden dat
hij de Hollanders een geweldig pak
slaag gegeven had. Maar voor Pepys,
die een hooggeplaatst ambtenaar bij de
admiraliteit was, kon de waarheid niet
verborgen blijven. „Dit is nu het ge
volg van onze hoogmoed," schrijft hij
twee dagen na de slag. In dit opzicht
waren De Ruyter en Pepys het dus
volkomen eens.
Schröder