„Een idealist" van Adriaan van der Veen
Marisol van de
houten poppen
9
Charles de Wolff
m
meer een verkapte verhandeling dan een roman
Litteraire
Kanttekeningen
'W
Wm
ZATERDAG
JUNI
19 6 6
Een der grootste goochelaars
Enige Nederlandse
E dison-winnaar
mtiHniiiiininiiiiiiiiiiiimniiiiiiiiiiiiiinniniiiniiHiiiiinnnniiiiiiniiii
m fm. wm.
C. J. E. Dinaux
DE WONDERE WERELD DER MAGIE
van onze tijd is ongetwijfeld de Neder
lander Fred Kaps, die ondanks zijn tal
loze prijzen en grote succes wars van vedette
allures is gebleven en zelfs hoge uitzonde
ring in dit vak de prijs voor zijn optreden
niet buitensporig hoog heeft gemaakt. Deze
sympathieke grootmeester wordt met veel res
pect genoemd in het zeer interessante boek
„Wunderwelt Magie" van Jochen Zmeck. Op-
Samuel Bellachini demon-
streert hoe een goochelaar
zijn hoofd verliezen kan
(het hoofd is echt, het
lichaam niet).
Toverij door de Schone
Durga", een der weinige
vrouwelijke magiërs.
Eliasers zoon Leendert en kleinzoon Tobias beoefenden het vak slechts
als amateurs maar David Tobias, die als Papa Bamberg beroemd werd
en die ik in mijn jeugd nog heb gezien, herstelde later de grote naam.
Hij was geniaal in het manipuleren van kaarten en reisde de hele wereld
af. Zijn zoon Theodor de zevende generatie! die tijdens het zwem
men door een ongeluk doof was geworden, werd beroemd als Okito. Hij
deed alsof hij Japanner was om te maskeren dat hij geen auditief contact
met de zaal kon hebben. Zijn hele nummer was in oosterse stijl: eerst
Japans en later toen hij door aardbevingen in Japan niet de vereiste
kostuums kon krijgen Chinees. Deze Hollandse „Japanner" in Chinese
kostuums is vijfenveertig jaar in het vak geweest. Zijn grootste nummer
was „De zwevende kogel", een nummer dat ontelbare malen is gekopieerd
maar nooit met vergelijkbare kwaliteit. Okito gebruikte er een draad bij,
maar die was zelfs op de helstverlichte Bühnen niet te zien.
(Van onze correspondent)
ENSCHEDE. „Ik ben ontzettend
blij met die onderscheiding. Bovenal
omdat ik de énige Nederlander ben en
ook omdat ik in heel goed gezelschim
sta". Dat is het commentaar van de
organist-dirigent Charles de Wolff te
Enschede, aan wie tijdens het Grand
Gala du Disque Classique een Edison
zal worden overhandigd voor de gram
mofoonplaat waarop hij vier werken
speelt van Bach op het orgel van de
St. Michaelskerk in Zwolle.
„ER IS VOOR EEN musicus maar één
mogelijkheid om iets te bereiken en dat
is hard, heel hard werken. En niet al
leen maar aan je techniek denken, maar
ook je muzikale inzichten ontwikkelen.
Je moet net zo goed weten wat er van
daag de dag op muziekgebied gebeurt
als je de historie eigen maken. Met mijn
Noordelijk Filharmonisch Orkest in
Groningen ben ik er steeds op uit ook
de klanken van deze tijd te doen horen.
Daarop hebben de componisten en het
publiek recht en bovendien zou je an
ders blijven stilstaan. Dat mag een mu
sicus nooit". Wat eigentijdse Bach-in-
terpretaties betreft bewondert hij het
meest de Münchener organist Karl Rich
ter, meer dan Helmut Walcha, die vaak
vindt Charles de Wolff een te
licht en te speels beeld van Bach geeft.
„De historie neem ik als leidraad, maar
historiceren doe ik beslist niet. Ik wil
een levendige Bach, motorisch waar dat
nodig is, zoals bijvoorbeeld in de Tocca
ta in f-dur, vrij waar de constructie van
de muziek zulks vergt, zoals bijvoor
beeld in het adagio uit de Toccata, Ada
gio en Fuga in c-moll. Ten aanzien van
de frasering, de articulatie en de ma
nuaalwisselingen hebben we aan de his
torische leidraad heel veel, maar daar
naast moet er nog muziek gemaakt
worden, moet er een volledig-levende
Bach te voorschijn komen, moet er
speelvreugde zijn en inzicht in de struc
tuur van het werk. Wat dit betreft heb
ik veel geleerd van mijn helaas over
leden leraar dr. Anthon van der Horst".
Charles de Wolff is organist en dirigent.
Met zijn snelle wagen legt hij vele dui
zenden kilometers per jaar af, reizend
tussen Groningen (waar hij de vaste
dirigent is van het Noordelijk Philhar-
monisch Orkest) en Naarden (waar hij
sinds 1965 artistiek leider is van de Ne
derlandse Bach-Vereniging als opvolger
van dr. Anthon van der Horst). Hij
woont in Enschede, geeft orgelconcer
ten door het gehele land en hij studeert
viool in Amsterdam.
Charles de Wolff werd in 1932 in het
Groningse Onstwedde geboren, stu
deerde orgel aan het Amsterdamse
Conservatorium, kreeg er de Prix d'Ex-
cellence en voltooide zijn studie bij
Jeanne Demessieux in Parijs. Bij de
cursus van de Nederlandse Radio-Unie
volgde hij de directielessen van Franco
Ferrara en toen Yvon Baarspul ziek
werd kreeg hij een aantal concerten te
leiden van het Overijsels Filharmonisch
Orkest. Dat leverde weer gastdirecties
op bij het Gelders orkest en bij het
Gronings orkest, met als gevolg een
vaste benoeming in Groningen, waar
heen hij binnenkort gaat verhuizen.
Met de Toonkunstkoren in Enschede en
Groningen en met het Mozartkoor in
Hengelo, voerde hij tal van werken uit,
ZOALS MEN ZIET, hebben de mees
te goochelaars zich 'gespecialiseerd' op
een bepaald onderdeel van hun vak en
merkelijk in dit boek is het feitenmateriaal
over de Nederlandse goocheldynastie Bamberg,
die reeds in de achttiende eeuw vermaardheid
genoot. Eliaser Bamberg, in 1760 geboren, was
er de stamvader van. Hij had bij een explosie
op een oorlogsschip zijn been verloren en maak
te van de nood een deugd door zijn houten been
als opslagplaats te gebruiken tijdens zijn
goocheltoeren.
de 100.000 daalders" zoals hij in de
publiciteit genoemd werd, ving eerst
een paar munten op uit de lucht, later
kwamen handenvol munten tevoor
schijn uit champagnekoelers en uit het
plafond. In 1954 werkte hij in de Skala
te Kopenhagen. Hij was toen 65 jaar en
was juist bezig om honderden dollar
bankbiljetten uit de zakken van zijn
enthousiaste toeschouwers te toveren,
toen hij plotseling naar zijn hart greep
en op de grond viel. De vrolijkheid
van de volle zaal veranderde in ont
zetting, want Cortini bleek aan een
hartverlamming plotseling overleden
te zijn.
VOOR DE TWEEDE WERELDOOR
LOG woonde in ons land de bekende
goochelaar Larette, die zeer populair
was. Toen hij tijdens een optreden in
Scheveningen in zee ging zwemmen
werden door een grote golf zijn trom
melvliezen beschadigd, zodat hij zijn
gehoor verloor. Larette woonde aan de
Willemsparkweg te Amsterdam en was
een emigrant. Toen tijdens de bezet
ting door de Nazi's verboden was naar
buitenlandse radiouitzendingen te lui
steren, stoorde Larette zich niet daar
aan en hij vergat zijn ramen te slui
ten. Hij zette de radio altijd zeer
sterk aan vanwege zijn doofheid. Plot
seling werd er aan de deur gebeld en
een paar SS-ers geboden hem des
middags op het bureau van de Gestapo
te komen. Larette zei tot zijn jonge
vrouw „Lieve kind, mij krijgen ze niet
te pakken, hoor!" En dat waren zijn
laatste woorden, want Larette maakte
die dag door een revolverschot een
eind aan zijn leven.
MAAR ER ZIJN VOORAL grappige
dingen te vertellen over de gooche
laars. Marvelli beleefde eens in een
hotel iets zeer leuks, waarover in het
ook in die vorm alleen konden ze in
de programma's optreden van de gro
te variététheaters. Daartoe moesten ze
ook niet met te kleine voorwerpen
werken, omdat in te grote zalen an
ders veel mensen niet van hun
„tricks" konden genieten. Kaps werkt
veel liever in kleine intieme zaaltjes
dan in grote lokaliteiten, zoals b.v.
„Olympia" in Parijs.
Nelson Downs had zich op „tricks"
met munten gespecialiseerd en hij had
het daarin zover gebracht, dat hij in
Londen een half jaar achtereen werk
te. Zijn collega Cortini, „de man met
Okito met zijn zwevende kogel.
vak lang gelachen is. Op een van zijn
tournees was hij gedwongen in een to
taal vol hotel zijn kamer met een ou
dere heer te delen. Nadat de beide
mannen zich aan elkaar hadden voor
gesteld en er een paar beleefde woor
den gewisseld waren, wenste men el
kaar goede nacht.
Reeds in bed, wendde de oudere heer
zich tot Marvelli om hem te zeggen,
dat het hem zeer speet, maar dat hij
helaas zeer sterk snorkte. Marvelli, die
een lichte slaap had, vond dit erg ver
velend, doch hij revancheerde zich en
zeide: „Ook ik heb een gewoonte, die
wel nauw zal samenhangen met de in
tensiviteit waarmede ik mijn beroep
uitoefen. Het komt namelijk voor, dat
ik 's nachts in mijn slaap vijftig cen
timeter, soms een meter en bij volle
maan wel eens twee meter boven mijn
bed zweef. Dit geschiedt echter geheel
geruisloos en het zal u zonder twijfel
niet storen."
De heren wensten elkaar nog eens
goede nacht en Marvelli sliep inder
daad heerlijk, omdat hij niet het minst
door het snurken van zijn slaapgenoot
gestoord werd. Toen hij echter wakker
werd. zag hij een vermoeid gezicht met
roodomrande ogen van zijn metgezel.
Deze riep hem woedend toe: „Man, ik
heb geen oog dichtgedaan. Ik wilde u
zien zweven, maar u hebt geslapen als
een marmot." Marvelli zei, dat het hem
speet zijn metgezel teleurgesteld te
hebben, want zulke normale nachten
waren bij hem een zeldzaamheid. Daar
op begonnen de beide heren aan hun
morgentoilet.
J. van Doveren
DAT DE TRADITIONELE „vertel-roman", zoals een
van de knapste litterair-historische essayisten in
Frankrijk, Gaétan Picon, in 1949 meende te kunnen
voorspellen, zichzelf overleefd zou hebben, is door de
feiten, dat wil zeggen: door de in prozavorm geschreven
litteratuur van de afgelopen vijftien jaar niet ten volle
bevestigd.
Het is waar, dat een niet gering en naar mijn
overtuiging het belangrijkste deel van de heden
daagse epische creatie „geen bshoefte iheer voelt cm
een verhaal te vertellen, personages als levende men
sen voor te stellen, karakters te beschrijven en een
beeld te geven van een of ander sociaal milieu", zoals
Picon vaststelde. Het is niet minder waar dat positief
gezegd door de moderne prozaschrijvers met alle
mogelijke expressiemiddelen wordt beproefd om uit
drukking te geven aan de overrompelende verande
ringen in de menselijke ervaring van de levensproble
matiek en de sociale verschijnselen. Maar desondanks
heeft de conventionele roman, zoals deze zich in de
tweede helft van de negentiende en het eerste kwart
van de twintigste eeuw ontwikkelde, zich daarnaast
gehandhaafd.
DE JONGSTE PUBLIKATIE van
Adriaan van der Veen, de roman „Een
idealist" (Em. Querido's Uitgeverij),
is daarvan een opmerkelijk bewijs. Bij
na is dit boek, afgezien van zijn ac
tuele inhoud, een „model"-roman in
het conventionele genre. De handeling
verloopt strikt chronologisch, het klu
wen van de verwikkelingen wordt ge
leidelijk afgewonden, weloverwogen
wordt de beschrijving afgewisseld met
de dialoog, de psychologische inslag
wordt volgens een degelijk patroon
verweven met de realistische schering
kortom, Van der Veen kent de kne
pen en kunstgrepen van de „roman
cier" opvallend goed. Te goed mis
schien. Zo goed althans dat hij gevaar
loopt door dé perfecte traditionele
vormgeving haast steriel te worden,
zoals een schilder als Alma Tadema
steriel aandoet als men zijn werk
plaatst naast dat van bij voorbeeld
A. C. Willink.
Als auteur die voor alles en dit
uit volle overtuiging „disponibel"
wil zijn, zich wil openstellen voor alle
implicaties van de actuele menselijke
situatie, geeft Van der Veen er de
ook moderne en tot twee maal toe kreeg
hij in het Concours van Vertolkers van
Moderne Muziek in Utrecht een prijs.
Vorig jaar zelfs uit 57 deelnemers uit
vele landen van Europa de eerste prijs
van 3000 gulden.
Hoogtepunten in zijn carrière vindt
hij de uitvoeringen met de Nederlandse
Bach-Vereniging van Bachs Matthaus-
Passion en Hohe Messe waaraan het Re
sidentie-Orkest en het Concertgebouw
orkest medewerkten. „Ik heb een moei
lijke tijd gehad, toen ik van 100 gulden
in de maand moest leven en dat nog
wel met twee kinderen. Maar het kon
omdat mijn vrouw verdiensten had als
onderwijzeres. Nu is het zover dat ze
voor de kinderen kan zorgen en natuur
lijk ook voor mij, want als het enigs
zins mogelijk is, ga ik 's avonds terug
naar huis. Autorijden is voor mij een
ontspanning en ik rij graag en snel".
voorkeur aan een ideeënroman te
schrijven, waarvan de tendens onmid
dellijk betrokken is bij „problemen"
die dringend aan de orde zijn in deze
overgangstijd: de seksuele omgang
van de moderne jeugd, de overbevol
king, het monogame huwelijk, de ras
sendiscriminatie en in dit alles de
spanning tussen de conventionele mo
raal en de gegeven werkelijkheid. Ob
jectief in tegenstelling tot het meer
autobiografische werk uit zijn vroege
re jaren stelt hij in een roman als
„Een idealist" een thema aan de orde,
waarmee hij zijn lezers wil confronte
ren om wat meer klaarheid te brengen
in verwarde en onwaarachtige mense
lijke verhoudingen. Van der Veen de
monstreert dus „iets" in romanvorm
dat het overdenken overwaard is, maar
in een essayistisch betoog, dat in zijn
boek nadrukkelijk op de achtergrond
staat, evengoed tot zijn recht gekomen
zou zijn. Dat betekent dus dat „Een
idealist" als kunstwerk eerder de spo
ren vertoont van een vakkundig raffi
nement dan van een creatieve presta
tie. Zou men daaruit toch de conclusie
moeten trekken dat de „model"-ro-
man, tenzij de schrijver ervan een
meester is, niet meer bij machte is
om adequaat uitdrukking te geven aan
de samengesteldheid van het moderne
levensgevoel? Misschien.
Adriaan van der Veen
HOE DAN OOK, Paul Heemskerk,
de centrale figuur in deze roman, is
door een onverwachte gebeurtenis in
zijn gezin „uit zijn levenszekerheid"
gevallen. Het zestienjarige vriendinne
tje Elsje van zijn zeventienjarige zoon
Steven verwacht een kind van Steven,
een „schandaal" dat voor Paul
zwaarder weegt dan de menselijke
kwetsuren die daarvan het gevolg
kunnen zijn. Hij, Paul, is zoals dat heet
een weldenkend man, een geslaagde
„big boss" hij heeft veel Ameri
kaanse relaties in de wereld van het
boek. Hij meent het wel goed, die
Paul, hij is op zijn manier rechtscha
pen, fatsoenlijk, een „nette vent" zo
als zijn vriend Arnold van Leeuwen,
zijn sceptisch-cynische tegenspeler,
hem noemt. Deze éne steen, die uit
Pauls levensfundament wordt wegge
trokken, brengt al zijn stelligheden
aan het wankelen: hoe moet hij zich
en zijn zoon uit deze impasse redden,
hoe moet deze „conformist uit qemak-
zucht en angst" de welvertrouwde gang
van zaken herstellen, zijn tot niets ver
plichtend „idealisme" in overeenstem
ming brengen met deze fatale inbreuk
op zijn onberispelijke levenswandel?
PAUL WEET HET NIET, hij vlucht
uit zijn gekwelde werkelijkheid weg
door een overmatig gebruik van slaap
middelen, hij houdt zich daags op de
been met behulp van „jubelpillen" en
alcoholica, hij wentelt zich rond in zijn
radeloosheid, zijn schuldgevoelens, zijn
angsten, en laat het aan de anderen,
voornamelijk aan zijn vriend Arnold
(de minst geslaagde, want meest „pro
grammatische" figuur uit deze roman)
over om deze onverkwikkelijke affaire
te regelen. Het loopt dus op een abor
tus uit, die het nogal onnozele Elsje
gelaten ondergaat, zodat straks Paul,
die naar het lijkt wel de oude Paul zal
blijven, weer normaal orde zal kunnen
stellen op zijn idealisme, zijn moraal
en zijn zaken. Zijn vrouw Greetje, die
voor herstel van gezondheid na een
zware operatie buitenslands was gedu
rende deze precaire situatie, zal terug
keren in de veilige geborgenheid van
het huwelijksleven, Steven zal wel (met
of zonder innerlijke littekens) de om
gang met een nieuw vriendinnetje
voortzetten, Elsje is „jong genoeg" om
Steven te vergeten en Paul zal vast
geen moeite doen om zich te herinne
ren hoe hij in deze wanhoopsdagen uit
de band dreigde te springen door een
plotseling erotische bevlieging voor
zijn gastvrouw Liny, de echtgenote van
zijn vriend Tom, in wiens huis hij tij
delijk onderdak vond.
Laat men de weinig boeiende en bij
komstige passages over Pauls com
merciële werkzaamheden tijdens deze
catastrofale dagen buiten beschouwing,
let men niet op de kunstig en veelal
kunstmatig ingelaste anecdotes en ver
sierende details, dan is dit in roman-
(Van onze correspondent)
NEW YORK MARISOL, de in 1930
geboren kunstenares van Venezolaanse
afkomst, is in New York, waar ze
sinds 1950 woont, op alle manieren in
de mode. Geen party in intellectuele
of artistieke kring is geslaagd zonder
dat zij er met haar lange figuur, haar
zwarte haren en haar exotische gezicht
het middelpunt van is. Couranten en
geïllustreerde weekbladen brengen fo
to.'s van haar te pas en te onpas en
melden trouw waar zij gezien is en
met wie. Door deze publiciteit kan men
de indruk krijgen dat een tentoonstel
ling van Marisols werk een uit artistiek
oogpunt wellicht overbodige zaak is.
Maar dat is een vergissing. De kort
geleden in de Newyorkse Sidney Janis
Gallery getoonde tien meer dan le
vensgrote werken van houten poppen
en zestien tekeningen van Marisol zijn
zeker de moeite waard al houden zij
heel wat raadsels in.
IN DE EERSTE PLAATS is al zo
moeilijk uit te maken tot welke kunst
vorm men Marisols houten poppen zou
moeten rekenen. Ten dele zijn haar fi
guren natuurlijke beeldhouwkunst,
maar soms treft men op het hout plot
seling een tekening, een schilderij of
een foto aan, die het werk een meng
vorm doet zijn. Ook schuwt Marisol
gebruiksvoorwerpen niet, zoals in haar
figurengroep „The Party", waarin een
kelner en een dienster zijn uitgerust
met zilveren bladen vol met glazen.
In haar jongste tentoonstelling had
zij bovendien een werk „Couple" dat
elektrisch bediend moest worden. De
ene helft van het koppel had namelijk
in plaats van een gezicht een lange
recht vooruitstekende slurf, waardoor
de toeschouwer in het gezicht geblazen
werd.
MARISOL WIL zich kennelijk niet
beperken tot één stijl of medium. Haar
houten lichamen zijn vaak rechthoeki
ge blokken, die archaïsïch aandoen,
haar gebruik van vazen, schoenen en
glazen is pop-art, het elektrisch voort
gebrachte geblaas doet aan Tinguely
en de Nul-kunst denken. Maar het re
sultaat heeft een onloochenbaar eigen
karakter, waarin Marisol's leermees
ter Hans Hoffmann, de grote man van
Amerika's abstracte expressionisme,
zich niet meer herkennen zou.
Van pop-art, dat in Dore Ahtons de
finitie het „simpele spel van de din
gen bij hun naam noemen, één voor
één" is, onderscheidt Marisol zich dui
delijk. Zij streeft geen „nieuw super
realisme" na, dat de gemeenplaats
tot kunstwerk uitroept. Zij richt haar
ironie niet op de super-elementen van
de huidige massacultuur, maar meer
op mensen, vaak op haarzelf. Vele van
Marisols houten poppen hebben haar
gelaatstrekken, gebeeldhouwd, geschil
derd of gefotografeerd, en er is veel
voor te zeggen om Marisol's werk
ironische zelfverafgoding te noemen.
De nadruk ligt dan wel op het ironi
sche, want er zit een onloochenbare
humoristische speelsheid in Marisol's
blokken-dames, die vaak voorzien van
kettingen, parasols en miraculeuze
hoofdtooien en haardrachten optreden.
DE ZESTIEN TEKENINGEN, die
de tentoonstelling in de Janis Gallery
omvatte, waren voor een groot deel
vingeroefeningen in een zeer letter
lijke betekenis, omdat vingers steeds
het centrale motief vormden. Een ze
kere zoetigheid was niet vreemd aan
de serie. Een groot tekentalent lijkt
Marisol bepaald niet, ook al zijn er
effecten die met enige goede wil zelfs
aan Paul Klee doen denken. Primair
lijkt Marisol de kunstenares van de
houten poppen, die soms amusant,
soms beangstigend, soms gewild, een
enkele keer ook gewoon mooi zijn.
lUIIWIIIHiiMliltlllUIUIIlHIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIUIIilllltlllHllltinillWmMi
vorm gegoten betoog over de „sex"-re-
volutie in de jongere generatie en de
omstandig te berde gebrachte proble
matiek, die daarmee verbonden is,
stellig belangrijk genoeg om dit boek
met alle aandacht en menselijke be
trokkenheid te lezen. Daarvan niet.
Maar een litterair-geïnteresseerd lezer
verlangt meer van een roman dan een
verkapte verhandeling. Hij verlangt
een kunstwerk, dat door zijn intensiteit
nog aan iets anders appelleert dan aan
zijn behoefte om zich bespiegelend be
zig te houden met actuele problemen
van de eerste orde hij verlangt na
melijk de gewaarwording dat het juist
de door de auteur gekozen compositie-
vorm is, die aan de inhoud een dimen
sie toevoegt. De traditionele vorm,
waarin Van der Veen zijn bij wijze
van roman geschreven beschouwingen
heeft gegoten, is passief, onpersoonlijk,
vrijwel onberispelijk-glad, .ready
made".
Hij heeft, merkt men, de situatie en
menselijke contacten (ik noem de te
genstelling Paul-Arnold, de zielige fi
guur van Pauls secretaresse Liesbeth,
die, alleen gelaten met haar ontgoo
chelde liefde voor een Amerikaan,
Pauls menselijk tekort moet signale
ren) dusdanig geconstrueerd dat hij aan
het slot van zijn roman het schoolse
„quod erat demonstrandum" kon
plaatsen: hetgeen bewezen moest wor
den. En juist dat men dit merkt brengt
de lezer dat akelige, maar hier al te
toepasselijke citaatje in herinnering:
„man verspürt die Absicht und ist
verstimmt."
Dat sluit niet uit dat er in deze ro
man een aantal zeer goed geschreven
fragmenten voorkomen, zelfs een ge
heel hoofdstuk (het negentiende) dat
een uitnemende raamvertelling bevat.
Nog meer bewijzen van Van der Veeris
talent? Stellig: hij schrijft een benij
denswaardig vlotte dialoog, hij formu
leert helder, hij bouwt een perfecte zin.
Maar de som van al die schrijvers-
deugden is kleiner dan het produkt van
creatieve vorm en inhoud. Ondanks
mijn volle instemming met Van der
Veens demonstratie van een huichel
achtige moraal zal ik deze roman nooit
voor een tweede maal lezen. Dat is,
wat mij betreft, voor een litterair
kunstwerk altijd een ietwat veeg teken.