De zoen van een gifslang ligt in ieders Kleine leergang in het slangenbezweren I Vlieg er eens uit naar het visrijke Ulster! mn taboe voor de politie Jl <1 w ZATERDAG 2 5 JUNI 196 6 Er Dl] if - V>:vL:rv- ié- i èéP ?.T: 1 HF Jan Stöpetie EEN JONGE HINDOE zat op de grond gehurkt. Op een houten fluit speelde hij een wijsje. Zijn ern stige bruine ogen waren strak gericht op een ronde mand. De deksel van de mand lag naast hem. Uit de rand richtte zich langzaam een cobra op van naar •chatting anderhalve meter lengte. Het voorste deel van het slangelijf stond verticaal omhoog. Langzaam wiegde de slang heen en weer. De koude reptieleogen staarden in de bruine mensenogen. Het gespleten ton getje van de slang flitste heen en weer. Deze toestand duurde ongeveer tien minuten. Toen begon de hindoe, terwijl hij hetzelfde wijsje bleef spelen, het dier te na deren. De slang begon heftiger te wiegen. De „hoed", het kenmerk van alle cobra's, werd wel tweemaal zo breed. Het dier ging echter nog niet tot de aanval over. Veeleer leek het, dat het kalmer werd. Onbevreesd strekte de hindoe zijn hand uit en raakte hij de kop aan. Even hield de slang zich stil. Toen beet hij blik semsnel naar de ijlings teruggetrokken hand van de fluitspeler. DIT SPELLETJE werd vele, vele vialen herhaald. De slang gedroeg zich geleidelijk minder heftig. Zijn reacties werden trager en rustiger. Tenslotte waagde de slangenbezweer der het zelfs, de kop met de levens gevaarlijke giftanden over zijn gezicht ja, zelfs over zijn tong te wrijven. HOE MOET men het verschijnsel der „Dansende Slangen" verklaren? Veel onderzoekers hebben zich ermee beziggehouden. Sommigen kwamen tot de conclusie, dat de cobra muzikaal gevoel heeft, zodat hij op de maat der fluittonen heen en weer wiegt. Ande ren zochten de verklaring in bijzonde re eigenschappen der slangenbezweer ders. Hun natuurlijke krachten zouden het mogelijk maken, de slangen in toom te houden. Weer anderen gaven als hun oordeel, dat de vertoning slechts schijnbaar gevaarlijk is, om dat de slangenbezweerders tevoren de giftanden der dieren verwijderd zou den hebben. Deze laatste verklaring is in haar al gemeenheid onjuist. In Egypte, waar een neef van de cobra voorkomt (as- pis geheten), trekt de bezweerder in derdaad eerst de giftanden uit alvorens hij een vertoning met zijn slangen geeft. Hij doet dat door het dier in een lap te laten bijten en dan een harde ruk te geven. In India echter hebben vrijwel alle dansende slangen hun tan den nog. Ook wordt daar het vreselijke gif dat een mens binnen vier minu ten naar de andere wereld kan helpen maar heel zelden vóór het begin der voorstelling afgetapt. De dressuur- methode is gebaseerd op drie dingen: Zelfvertrouwen, moed en een zeer gro te kennis van de psyche en de reacties van de brilslang. De brilslang (wetenschappelijke naam Na ja Tripudians) komt onder verschillende namen enige hier van zijn cobra de capello, naja, hoed- slang, hantiepeh-poera, oelar biloedak voor in India, Pakistan, Zuid-China, Birma, Thailand, Indonesië, Ceylon, Afghanistan en in sommige streken nabij de Kaspische Zee. Nauw verwan te soorten vindt men in Afrika. Het dier leeft van hagedissen, kikvorsen, padden en kleine zoogdieren. Bij nade ring van een mens vlucht hij vrijwel steeds. Is er echter geen mogelijkheid om te ontkomen, dan aarzelt de cobra niet en bijt hij onmiddellijk, veelal met dodelijke gevolgen voor de getroffene. EEN CHIRURGIJN der Oostindische Compagnie dr. Kaempfer, was eens ge tuige van een cobra-dressuurles. Hij vertelt er in zijn geschriften dit over: „De lessen vonden plaats des och tends en des namiddags, als het niet te warm was. De slangen „woonden" in stenen potten. Bij het begin van de les plaatste de bezweerder alle potten Kaempfer telde er eenentwintig op een zandig stiik grond. De een na de ander liet hij de cobra's uit de pot ten. Zodra een slang uit een pot was gekropen en wegschuifelde, dwong de leraarhem met een stok tot terug keren. De slang werd boos, viel de man aan en wilde hem bijten. De be zweerder gebruikte het deksel van de pot als schild, zodat het dier zijn kop stootte en afdeinsde. De bezweerder hield dit tournooizo lang vol tot de slang niet meer attaqueerde. Wel bleef het dier dan met opgeblazen keel en gereed voor de aanval argwanend al le bewegingen van het potdeksel vol gen. Het was zaak, de dieren niet te veel pijn te doen of overmatig te ver moeien, daar dan hun aanvalsgeest zou verdwijnen en bijgevolg hun waar de voor i,vertoningen" kleiner zou wor den. Geruime tijd op die manier be handelde slangen raakten er aan ge wend, aldus Kaempfer, om, als het pot deksel en later zelfs de blote vuist werd opgeheven, hun kunsten te vertonen, op hun staart te gaan staan en met opgeblazen keel de bewegingen van deksel of vuist te volgen. De angst. nnnnnq voor pijn, weerhield de dieren ervan, te bijten. In een verder dressuursta- dium begon de bezweerder op de fluit te spelen. Dit was een muzikale illus tratie van de vertoning, die echter het „dansen" niet wezenlijk beïnvloedde." WAT VINDT men tegenwoordig van de „Dans der Slangen". Zodra een co bra zich bedreigd voelt, gaat hij op zijn staart staan en ontplooit hij zijn „hoed". Deze wordt gevormd door hel uitzetten van enige paren verlengde ribben vlak achter de kop. Op de ver breding tekenen zich twee „ogen" af die door V-vormige lijnen zijn verbon den. Dit bezorgde de cobra de naam „brilslang." In die dreigende houding wiegt de slang met het bovenlijf heen en weer. Misschien doet hij dit om de afstand tot de „vijand" te schatten, misschien louter en alleen uit agitatie. Tot een beet gaat hij niet snel over, omdat het gif. dat hij dan verliest, niet snel wordt aangevuld. Bovendien heeft een be zweerder zijn dieren zó vaak in de lucht of een hard voorwerp laten bij ten, dat zij het een beetje verleerd heb ben, hun gifwapen te gebruiken. Voorts en dit wijkt af van wat Kaempfer beweerde hebben de fluittonen een kalmerende uitwerking. De slang wiegt wel opgewonden heen en weer in den beginne, maar valt niet aan, omdat hij „aanvallen" en bijten in de lucht of in een „onaangenaam" voorwerp met elkaar associeert. Naarmate het dier, mede onder invloed der muziek, REEDS IN DE Middeleeuwen bereikten Europa geruchten over Oosterse magiërs, die de levens gevaarlijke brilslang in de let terlijke zin des woords naar hun pijpen lieten dansen. Wij weten thans, dat er aan de „Dans der Slangen" geen zwarte kunst te pas komt, maar wel moed, zelf vertrouwen, behendigheid en grote kennis van de gedragingen der slang. rustiger wordt, durft de bezweerder het dichter te naderen en zich tenslotte te laten „zoenen" door zijn slang. Nadien zakt de slang rustig terug in zijn mand of pot. SLANGEN bezweren is dus geen dui velskunst. Het is een goed voorbereid spel met de stemmingen en reacties van de levensgevaarlijke cobra. Maar het blijft niettemin gevaarlijk. Jaar lijks komen er enige slangenbezweer ders om door beten van hun „arties ten." CONCLUSIE: aan heel dit bedrijf komen geen bovennatuurlijke krachten of zwarte kunst te pas. Met behulp van Cobra-dressuur naar een tekening uit de tijd van de Oostindische Compagnie. De V.O.C. onderhield enkele belangrijke „factorijen" in India en kwam via deze handels- steunpunten ook in contact met het mysterie der slangenbezwerende hindoes. de gebruiksaanwijzing hierboven kan iedereen desgewenst zijn eigen slan genbezweerder worden. Maar met co bra's kunt u beter nog even wachten tot u wat gevorderd bent in deze scho ne kunst. Om te beginnen zoudt u het eens met hazelwormen kunnen probe ren... Ely Pace Hatton Garden is een stille def tige wijk in het hart van de Britse metropool. Aan de statige oude he renhuizen is niet af te zien. dat hier het bedrijvige hart van de Londense diamanthandel klopt. De diamantairs hebben dagelijks con tact met de voornaamste hoofd- en koopsteden ter wereld. Jaarlijks verhandelt men hier voor miljar den aan ruwe en geslepen diamant, maar uiteraard op engros-basis. De buitenstaander zal er nooit één edelsteen zien fonkelen. Behalve dan misschien een heel klein bril- jantje op de dasspeld van één der grote jongens uit dit boeiende vak. Een smalle steeg verbindt dit inter nationale handelscentrum met een stokoud buurtje, dat Ely Place heet, maar geen plein is, doch een brede doodlopende straat. Een particuliere straat bovendien, die 's avonds door een hoog ijzeren hek wordt afgesloten. Hier resideren een aantal notarissen en juristen met een dure clientèle en zij zijn de eigenaars van de oude panden en plavuizen. Geen politieman is bevoegd, om er ongevraagd binnen te gaan. „Beadles" (pedellen) handhaven in die straat de orde en het gezag. Hun functie is eigenlijk een sinecure. Toch moeten zij zorgen, dat Ely Place op gezette tijden „open" en „dicht" gaat. Iedere avond precies om tien uur sluiten zjj - v I i'1 v" 1 -V - y-f'j i" de hekken. En iedere ochtend om zes uur maken zij ze weer open. Eeuwen lang is dit reeds hun taak geweest. Vóór de laatste wereldoorlog deed in Ely Place ook een nachtwaker dienst. Hij ging langs alle huizen en riep de uren af. Niemand kon dan later bewe ren, dat hij zich vergist had in de tijd! Nog langer geleden had die nacht waker een ruimere taak. Toen moest hij namelijk als „weermannetje" dienst doen en de bewoners van Ely Place luidkeels in kennis stellen van de weersverwachting. IN DOCUMENTEN uit de tweede helft der dertiende eeuw staat „Ely Place" reeds vermeld. Eens stond daar het Londense paleis van de bisschop pen van Ely (een plaats in Cambridge shire). Dat waren hoge heren, die een grote staat voerden. Veel vindt men van die grote staat thans niet meer terug in Ely Place. De voorgevels der huizen zijn crèmekleurig gepleisterd of uit rode baksteen opgetrokken. De toe gangen zijn nog indrukwekkend, het geen goed past bij het karakter van het straatje, want tegenwoordig hebben veel notarissen en advocaten er hun kantoren. Hun cliënten komen in Ely Place door het ijzeren hek. Vroeger stond er een stenen poort, in 1388 ge bouwd in opdracht van bisschop Arundel. TEN TIJDE van koningin Elizabeth I was er een edelman, die zijn blik steeds met welgevallen over het bis schoppelijk paleis en de omringende tuinen en landerijen liet waren. Dat was Sir Christopher Hatton (de naam Hatton Garden herinnert aan hem), kanselier der vorstin. Om zijn meeste res niet tegen zich in het harnas te ja gen verklaarde de bisschop van Ely zich bereid, zijn paleis met de bijbe horende gronden aan Sir Christopher te verhuren. De huurprijs was meer symbolisch dan echt, want de huurder het huurcontract werd afgesloten voor 21 jaar moest jaarlijks voor het paleis aan de bisschop betalen één rode roos en tien voer hooi plus ongeveer honderd gulden voor de tuinen en lan derijen. Sir Christopher besteedde wel veel geld aan de bisschoppelijke wo ning en landerijen, want hij gaf twin tigduizend gulden (een kolossale som in die dagen!) uit voor verbetering en verfraaiing. DE TUINEN waren beroemd om twee produkten: aardbeien en saffraan. Shakespeare wist het, want in zijn to neelstuk „Richard III" laat hij de her tog van Gloucester tot de bisschop van Ely zeggen: Heer van Ely, de laatste maal dat ik in Holborn was, zag ik daar in uw gaarde mooie aardbeien. Ik bid u, wil mij er enige zenden! Op een helling ten noorden van hun paleis kweekten de bisschoppen saf fraan, iets zeldzaams in die tijden in Engeland. Saffraan, als specerij, be reidde men uit de gedroogde stempels van de saffraancrocus. Ook gebruikte men het voor de bereiding van gele verf. Ja, de oud-vaderlandse dichter, die schreef „met purperen rozenglans en gloeienden saffraen", zou zijn inspi ratie voor deze regel opgedaan kun nen hebben in de tuinen bij het Lon dense paleis van de bisschop van Ely. Hoe dit zij, nog herinnert de naam van de straat „Saffron Hill", nabij Ely Place, aan de kweeklust van de bis schoppen van Ely. TWEE OUDE bouwwerken herinne ren eveneens aan de bisschoppelijke tijd. De oude paleiskapel opgetrok ken in Gotische stijl is intact ge bleven en nog steeds in gebruik. En dan is er in de nauwe steeg, die Ely Place verbindt met Hatton Garden, een oude, uit het jaar 1546 daterende herberg, de „Olde Mitre Tavern". De taveerne zelf is inmiddels enige malen herbouwd, maar een gebeeldhouwde stenen mijter (waaraan de herberg zijn naam ontleende) is bewaard gebleven. Hij dateert uit de zestiende eeuw. Wie deze herberg betreedt, ziet in een der hoeken achter glas de stam van een kerseboom staan. Mag men de legende geloven, dan markeerde die kerseboom in de dagen van Elizabeth I de grens tussen de landerijen van de bisschop van Ely en die, welke deze kerkvorst nolens volens had verpacht aan Sir Christopher Hatton. IERLAND is de laatste jaren steeds populairder geworden bij vakantiegangers en vooral bij de sportvissers onder hen. Geen wonder, want het is een bijzonder fijn land met veel bezienswaardigs, een opvallend hartelijke bevolking en voor de hengelaar alle moge lijkheden op rijke vangsten van brasem, via snoek, forel en zalm tot haaien (van drie meter lang) toe. Maar als er over Ierland ge sproken wordt, gaat het vrijwel al tijd over de republiek Eire, slechts zelden over Ulster, het Engelse deel van Ierland. Slechts een en keling bezoekt dit noordelijke deel van het eiland en dat is misschien de reden, dat het er nog zo merk waardig stil is. Stelt u zich een rijksweg voor, waar men tijdens een half uur rijden als enig levend wezen een koe tegenkomt, die dwars op de weg ligtOf een fo- rellenriviertje, waar men op een hele dag vissen als enige landbe woner slechts een haas ontmoet. ER IS volop ruimte en rust in Noord- Ierland en verbodsbepalingen kent men er nauwelijks. Toen ik in Five- miletown arriveerde en de plaatselij ke hengelsportwinkelier vroeg, waar ik vergunningen kon krijgen om te vis sen, vroeg hij stomverbaasd: „Hebt u de Rod License (staatsakte) dan niet?" „Jawel", zei ik, „maar ik zal toch nog een vergunning van de recht hebbende moeten hebben". De man keek me aan of ik stapelgek geworden was. „Als je je hengel bij je hebt ga je vissen", meende hij. „Ik breng je wel bij een fijn forellenriviertje". Dat was 's middags om half vier. Om vier uur viste ik en om half zeven had ik 12 forellen, waarvan de grootste 32 cm mat. „Matigjes", bromde de win kelier' toen ik het hem vertelde. „Je moet hier in de laatste helft van au gustus of in september komen, dan vang je in datzelfde riviertje wel 12 zalmen op een dag". Toen ik een lich te twijfel kenbaar maakte, gewend als ik was aan het visserslatijn van de Nederlandse bootjesverhuurders en winkeliers, daagde hij me uit. „Kom eind augustus terug en ik garandeer je 12 zalmen per dag", bezwoer hij me. In hetzelfde hotel te Fivemile- town een fantastisch hotel, waar de service zelfs voorzag in het opwinden van mijn reiswekkertje logeerden vijf Amsterdammers, met hetzelfde vliegtuig van Prim-Air gekomen als ik, die op een regenachtige middag „even" 24 snoeken vingen. En op de thuisreis spraken we in het vliegtuig een jong echtpaar, dat in Lough Mei vin zelfs zalmen gevangen had, in mei! Bovendien hadden zij onvoorstelbaar veel snoek en forel binnengehaald. Voor de niet-visser valt er in Noord- Ierland trouwens ook heel wat te be- leven.In Kilkeel, (het zuidelijke punt je van Noord-Ierland, aan de Ierse Zee), dat al eeuwen ligt te dromen tussen zijn witte stadsmuren, vindt de toerist een fijn strand en alles wat hij verder van een goede badplaats ver wacht. Hetzelfde kan gezegd worden van he noorden, waar stadjes als Portrush en Portballintrae midden tussen de steile rotsen en ruïnes van Noorman-kaste len prachtige witte stranden bieden, compleet met schommels voor de kin deren, bootjes voor de vissers en rus tige, maar confortabele hotelletjes. En omdat de Ieren een vriendelijk volk zijn, zal niemand lachen om uw gebrekkig Engels, maar integendeel vriendelijk vaststellen dat uw Engels belangrijk beter is dan hun Neder lands LONDONDERRY in het noordwes ten is een vrij drukke provincieplaats, erg in trek bij de Engelsen, die er al les vinden wat zij wensen: een oude stad met zijn stadsmuren, compleet met kanonnen en al, golflinks, veel winkels en restaurants, 'een weidse baai met volop vismogelijkheden, maar vanwaar men bovendien per boot de zee op kan om haai, conger, zee baars, rog, kabeljauw en nog veel meer te bevissen vanuit de „vecht- stoel". Toch heeft dat Londonderry, al is het dan een vrij druk winkelstadje een rust en een landelijkheid, die wij in Nederland nauwelijks nog kennen, zoiets als Delft op zondagmorgen vroeg. Eigenlijk de enige échte stad in Nederlandse ogen is Belfast met zijn 444.000 inwoners, zijn kathedraal, bota nische tuinen, kasteel en oude boeken markten. AL HET ANDERE is landelijke rust en ongebonden vrijheid. Men loopt over land en erf van een boer om een viswater te bereiken, men klopt bij een kasteeltje in Fivemiletown aan en vraagt „even de visboot te leen", men zet zijn auto rustig op een hoofdweg neer om een foto te maken en alle Ieren halen netjes uit met hun auto of wachten tot men klaar is, men schut tert in Belfast met het linksrijden en rondom gaat iedereen op de remmen staan en maakt weidse handgebaren „na u, ga uw gang", het is allemaal volstrekt on-Nederlands en in hoge mate charmant. SINDS KORT is er een wekelijkse mogelijkheid (op zaterdag) om een 8- daagse reis naar Noord-Ierland te ma ken met een vliegtuig van Schreiner Airways, dat van Schiphol op Belfast vliegt. Zaterdagmorgen vroeg weg, de volgende zaterdagavond laat terug. Op het vliegveld in Belfast staat dan een auto te wachten, die men de hele week tot uw beschikking geeft. Voor de pfijs van deze reis, inclusief auto en hotel, kan men nog niet eens een week in Zandvoort logeren.Tot oktober wordt er wekelijks gevlogen en we denken zo dat er druk gebruik van ge maakt zal worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 12