SAVED" VAN BOND IN WEENSE OPVOERING „GERETTET", een zedenschildering zwart als de nacht, totaal leeg Geen overbruggingsmogelijkheid tussen verguizing en waardering Nieuw tijdschrift „Vers-univers'' gewijd aan spatialistische poëzie JEUGDBOEKENSCHOUW Het voor en tegen van 13 ZATERDAG 9 JULI 1966 Erbij ïlr 99 Litteraire kant tekeningen door C. J. E. Dinaux k' J EEN ENKELE KANTTEKENING lijkt ons niet overbodig bij de buitenslands met zowel afgrijzen als bewondering begroete uitvoeringen van „Saved" door Edward Bond; een stuk dat in het komende seizoen door „Centrum" op het repertoire is genomen. In Engeland voegde de auteur zich met dit spel in de rij van toneel schrijvers in „Blue jeans": een reeks van nog steeds in aantal toenemende auteurs, die met wisselend talent hun publiek onderhouden met het op de planken brengen van allerlei excen triciteiten, inclusief criminaliteit en excessen, gebaseerd op seks. Daar hield het stuk in Lon- dens Royal Court Theatre enige maanden stand, zij het ook voor de zogenaamde „besloten kringen". Totdat het als steen des aanstoots aan leiding werd voor een rechterlijke beslissing, waarbij voortaan ook de theaterclubs zich liet ingrijpen van de censor zullen moeten laten wel gevallen en „Saved" prompt van het repertoire verdween. Er was natuurlijk wel wat voor nodig om het zover te laten komen en hetgeen dit „wat" nu feitelijk inhoudt, heeft Wenen ons ge leerd. Waar „Gerettet" enkele weken ging in het kelder „Ateliertheater am Nasch- markt" onder regie van zijn leider Veit Relin, misschien met de vooruitstrevendste en onaf hankelijkste onder de directeuren, die deze stad momenteel in zijn toneelschouwburgen kent. VOOROP ZIJ GESTELD dat Wenen nu juist niet het „klimaat" heeft, dat deze specifiek angelsaksische neerslag van zijn toneel ge makkelijk verwerkt. Al stelt de stad er een eer in ook op dit gebied „bij"' te blijven. Men liet Bonds werk weliswaar ongemoeid, maar het pu bliek reageerde over het algemeen afwijzend en bleef meer en meer weg, na de over de gehele linie afkeurende mening van de pers en de „van mond tot mond"-critiek hier een niet te onder schatten factor die blijkbaar ook ten ongunste van Bond was uitgevallen. Het is niet waar schijnlijk, dat in dit stuk of andere stukken van gelijke portuur de standpunten, die tegelijk meestal „uitersten" willen zijn, elkaar gemakkelijk zullen naderen. De schokken, die dit toneel teweegbrengt, laten nu eenmaal de temperamenten spreken en het „pro en contra" worden deswege uiteraard fel gekleurd. Zo is er inzake „Saved" enerzijds het opvallend positief geluid, dat een autoriteit als Laurence Olivier over het stuk laat horen of een Oscar Fritz Schuh, directeur van het Hamburgse Schauspiel- haus; opinies van theaterdeskundigen, die uit gaan van Bonds integere bedoelingen en die Relin te Wenen, ter onderstreping s van zijn keuze, op muren en in programma's nogal osten tatief had afgedrukt. Waartegenover dan weer diegenen postvatten gewoonlijk in nogal gro ten getale te vinden onder het publiek die de min of meer exhibitionistische weergave van deze oogmerken interpreteren als ergerlijk en misdadig en die zulk een uitbeelding zonder voorbehoud verwerpen. Omdat deze uitbeelding los van achtergronden en kwaliteiten van schrijfkunstige aard als zinneprikkelend en, in het algemeen, sensationeel wordt onder vonden en als zodanig een vergrijp tegen zeden en goede smaak. Wat in „Gerettet" gevat in het door Relin bij zijn bewerking, toege past Weens dialec tzich aan de toe schouwer presenteert, zijn de brutali teiten van een nozemkliek, gevolg van seks-uitspatting en, die ook tot misdaad kunnen voeren en waartegen een ou derpaar op de achtergrond even eens op het hellend vlak" en van de zelfde geestelijke armoede aller minst contrasteert. De dialoog, door Bond knap en beheerst gebruikt, legt bloot, dat een van de jongelui in het begin nog neigingen vertoont tot een affectie. Al troost hij zich, na het op treden van de concurrent, ook spoedig met de willige Mama en wordt hij in de draaikolk van verveling en losban digheid met de anderen meegezogen naar beneden. In één scène de weerzinwekkend ste ,al had de regie de wreedheid hier in niet al te zeer beklemtoond leidt een als „spel" begonnen steniging van een zuigeling zelfs tot moord door de vijf of zes lanterfanters, waar naar het zich laat aanzien de „onbeken de" vader mede de hand in heeft .Wie denkt, dat daarna niets meer komen kan, onderschat de toedracht van de schrijver, die deze babymoord vrijwel in het begin plaatst; dramatisch ac cent, maar toch slechts fractie van een totale zedenschildering: zwart als de nacht en voorstellende de absolu te leegte, waarin geen wezenlijke bin dingen nu en dan een losse vrijage of een steelse blik op de televisie zijn hier als enige merktekens uitgezet de mens scheiden van het dier of hem opheffen uit zijn staat van verval, die geen eind wil nemen. Uit een ruim hem ter beschikking staand arsenaal van jonge spelers, koos Relin's instinct precies de juiste types, die het stuk waar konden ma ken tot op zijn huid. De uitvoering liet daardoor weinig te wensen over. Of het moest zijn de stylering van het decor, dat blijkbaar symbolisch was bedoeld, maar het spel niet opving en dus ook niet als klankbord kon funge ren. HEEFT OLIVIER GELIJK en heb ben de opstoppers, die Bond hier uit deelt, dienend om ingeboren kwaad te ontmaskeren en ons te behoeden voor onwetendheid, inderdaad de zuiveren de werking, welke hij er aan toe wil schrijven? Helpt dit „Saved" om onze zelfkennis te vergroten en de duivel uit te bannen? Schuh ziet het weer anders en breekt een lans voor de on verhulde Waarheid, die eruit spreekt; een waarheid, die aan alle romantiek de oorlog heeft verklaard en die met „scherp" de preutsheid wil te lijf gaan, waar onze grootouders prat op gingen. Al voorspelt hij, dat ook hier op wel weer een reactie komt. Wij zeiden het reeds: het water tussen waardering en verguizing van dit, on danks zijn excessen, behartigenswaar dig en knap geschreven stuk (Olivier kent het zelfs compositie kwaliteiten toe, die hèm aan „Macbeth" en Ju lius Caesar" doen herinneren), blijft breed en diep; zo breed en diep zelfs, dat er weinig kans in zit voor een overbrugging .Dat behoeft ook niet. Toch zal de volwassene verstandig doen zich niet van de wijs te laten brengen daar vóóringenomenheid en het stuk een keer te ondergaan. Op dat hij zelf zijn conclusies trekke. IN HET KELDERTHEATER van de Josefstadt kwamen wij tezelfder tijd zulk een opmerkelijke „Uraufführung" tegen licht-absurd, met een snufje Strindberg, een ideetje Beckett en een Ionesco-reminiscens, charmant-Oosten- rijks vereend dat wij het geval niet onvermeld willen laten. „Die Aufga- be" van Hans Krendlesberger (een Lin- zer, die aan zijn hoorspelcarrière bij de televisie nu dit toneeldebuut heeft toegevoegd) is een tweepersonenstuk en behelst het kantoorbestaan van twee vrouwelijke typistes, die 40 jaar in de zelfde ruimte aan twee identieke schrijfbureaus en -machines hetzelfde werk doen, tot op hun zestigste het af scheidssignaal door de telefoon hen de aflossing komt melden. Twintig jaar is Fraulein Heavenly, als zij door de ongeveer even oude Fraulein Win ter wordt in dienst genomen, die het werk niet meer af kan: bedankjes voor condoléancebrieven op het overlij den van de President. En daar Presi denten en hun opvolgers regelmatig ovejlijden of zich laten overrijden (de zich vermenigvuldigende foto's aan de muur met rouwrand om de lijst zijn de meest verrassende verandering in hun kamer), hoopt het papier zich op, breidt het archief met doorslagen zich uit, wordt het kantoor vergroot en het pand verhoogd en stijgen de dametjes geleidelijk aan ten hemel. Met geest drift aan hun taak begonnen (ieder heeft immers zijn levensopdracht, wel ke „zin geeft aan het bestaan"), wis selen ruzies, toenaderingen, jaloezie, berouw, verwijdering en hernieuwde uitbarstingen van tederheid met vaste regelmaat elkander af. En op hun veer tigste dreigt zelfs een definitieve schei ding, als Heavenly weigert haar geheim van het koffie zetten prijs te geven. Maar dan brengt een pas overleden President, met nieuwe brieven-nasleep, hen nog net op tijd weer bij elkaar. Wanneer de ouderdom zich ten slotte meldt, vindt Vader Tijd op die boven ste verdieping één voor zich heen leu terend en één ingeslapen wijfje, wier tikmachines inmiddels zijn verstoft, plus sinds lang niet meer gebruikte te lefoon, bedolven onder stapels papieren. En op het moment van vertrekken gaan verre, lang-gekoesterde illusies een te kleurige jurk bij de een, een on uitgevoerd reisplan en een nooit ge schreven roman bij de ander met hen mee naar huis. OVERZIET MEN HET geheel dan is het stukje, met veel dynamische scha keringen, met absurde, gevolgd door realistische details, goed gedoseerd, voortreffelijk opgebouwd. Maar ook in de nu eens brabbelende dan weer nadrukkelijk uitgesproken woordjes, aaneengeregen tot zinvolle en onzinni ge frases, is het rijk aan afwisseling, die prachtig contrasteert met de mo notonie van het gegeven. Elfriede Ott Jozefstadt getrouwen in het lichte bleek een Fraulein Winter met vele pijlen op haar boog. Favoriete van de blijspel-genre, waarin zij geregeld haar Weense humor met een onnavolgbare charme plaatst, verraste zij nu met dramatische accenten, die men nog nooit van haar had gezien. En Ger- traud Jasserer was subliem in haar uit beelding van het afbrokkelen van haar met energie geladen, jeugd bij het klimmen van de jaren, uitmondend in doffe berusting op het eind. Een uit voering, die constant op peil bleef, al neigden de dames op het laatst tot chargeren in de richtingen „Arseni cum en Oude kant". Voor alle partijen ook in de regie van Edwin Zbonek- Oostenrijks Toneel op zijn best. M. van Doorninck Scène uit „Gerettet", de Oostenrijkse versie van het notoire Britse toneelstuk Saved", dat door de Toneelgroep Centrum op het repertoire van het kom.ende seizoen is geplaatst. Voor het nieuwe tijdschrift „Vers Univers", dat de „uitgebannen" Kentering-redacteur Frans Vander- linde voor eigen rekening en risico is gaan uitgeven om aan de zo genaamde „spatialistische poëzie" publiciteit te kunnen geven. Het eerste nummer van „Vers-univers" is zojuist voorlopig in gestencil de vorm verschenen en heelt hoofdzakelijk een programmatisch karakter. Terecht. Er is in ons land maar in een zeer beperkte kring se rieus kennis genomen van het hoe dan ook merkwaardige verschijnsel dat vrijwel gelijktijdig in ver uit een gelegen werelddelen jonge dichters tot een poëtische uiting zijn gekomen, die met verschil in nuances allicht het woord wil losmaken uit het logische zinsver band, het gedicht wil vrijmaken van elke „inhoud" om creatief de weg vrij te maken voor een be spelen van de taal als klank, voor de klank als menselijk levensteken, voor het levensteken als een be vestiging van supra-nationale ver bondenheid van leven als leven. TELKENS als uitkomsten van het denken de groeikracht van een cultuur periode deden verschrompelen werd het spraakvermogen als primaire uiting van levensbewustzijn een bron van vernieuwing. Er loopt door de tientallen eeuwen van het menselijk bestaan een vitale draad, die de poëzie steeds weer en steeds anders opnam om te ontkomen aan een steriele ver starring van op het onbewuste ver overde verworvenheden. De spatialisti sche dichters zijn zich daarvan zeer wel bewust. Ze presenteren zich niet als poëtische ontdekkers van de steen der wijzen. In zijn beschouwing over de „doel stelling" van de spatialistische poëzie verwijst Frans Vanderlinde dan ook naar de voorgangers in het naaste verleden: naar o.a. de dadaïsten en de lettristen, met name Kurt Schwitters, Raoul Hausmann, Hugo Ball, Michel Seuphor en, dichter bij huis blijvend, naar Paul van Ostaijen, „wiens wer kelijke intenties nog slechts zeer wei nigen begrepen hebben". Hij had kun nen teruggaan tot de maniëristische dichters van de zestiende eeuw, tot Maria Bettini wiens nachtegaalgedicht (een variant op Aristofanes' De vo gels), een verrassende overeenkomst vertoont met het jonge spatialisme, al was de inzet daarvan anders geaard en anders bedoeld dan hetgeen deze jon geren nastreven: ruimte-poëzie, klank kunst, die de taal verlost van haar functie van gedachten-overdracht, en haar energie wil vrijmaken voor een verruiming van ons levensbewustziir IN HET EERSTE, van 1963 dateren de manifest van „de internationale be weging voor spatialisme", dat onder tekend werd door dichters uit veertien landen ik noem als de hier minst onbekenden Eugen Gomringer, Franz Mon, Herbert Read, Pierre Garnier (met Henri Chopin een der grote gang makers), Sylvestre Houédard en in deze eerste aflevering van Vers-univers onverkort werd opgenomen, staat het „experimentele" pogen van deze jon geren aldus omschreven: „de verschil lende soorten van nieuwe poëzie, in hun verscheidenheid, maar met hun vele gemeenschappelijke trekken, zijn katalysators. De mensen, die bevrijd zijn van een vooraf vaststaande taal die hun vanaf de kinderjaren werd op gelegd met haar last van gedachten en moralen, keren weer naar de wor tels van de krachten en werken daar, met behulp van de techniek en met het meest moderne bewustzijn, zoals de kosmonaut in de ruimte. De etiek be staat in de stoutmoedigheid van de mutatie. Vreugde om de afwezigheid van beperkte zekerheden, vreugde in de wereld zoals deze openstaat, vreug de van het scheppen in de oneindig ruimtelijke schepping; zo zijn deze soorten poëzie" de concrete, foneti sche, objectieve, visuele, fonische, cy bernetische poëzie niet vastgelegd. Ze zijn in voortdurende staat van wording". DIT KLINKT VELEN waarschijnlijk utopistisch of idealistisch in de oren en het is inderdaad de vraag of een com-poneren van klanken, van gelui den, van door middel van een geluids band hoorbare, door middel van typo grafische en calligrafische vormen Varvnla nn naorino 17 EZEN is voor een kind nu een maal iets anders dan voor vol wassenen. Lezen behoort ook tot zijn leerstof op school. En alles wat met school te maken heeft, is moeilijk! Vooral kinderen, die wei nig of slecht lezen, komen niet ge makkelijk over hun achterdocht tegen Het Boek heen. Zij lezen im mers nog niet critisch-bewust, ge richt op een bepaalde auteur en stijl om zo hun voorkeurschrij ver en voorkeurboeken te ontdek ken. Zij lezen voor de ontspanning, de verstrooiing. En hoe kan iets dat zo moeilijk is als lezen tegelijk fijn zijn? Tegen deze achtergrond wordt het begrijpelijk, dat vooral het serieboek het zo goed doet. Want is het eerste deel er als koek ingegaan, dan hoeft het kind zich bij de volgende delen heel wat minder in te spannen. Hij kent de hoofdpersonen al allemaal; hij hoeft niet telkens terug te bladeren om bij iedere nieuwe naam terug te zoeken wie dat ook weer was en wat die ook al weer gedaan heeft. Boven dien is het plezierig om met vriendjes en vriendinnetjes boeken uit eenzelfde serie te.„ruilen". Dat geeft het serie- boek een vrij grote sociale functie: het stimuleert sneller tot uitwisseling van gegevens over de verschillende delen. Want ook wie een bepaald deel niet gelezen heeft, kent immers de boek- personen en een gedeelte van hun avonturen. Wat is er dus tégen het serieboek? Dat namelijk zeer weinig auteurs in staat lijken in ieder nieuw deel de zelfde originaliteit op te brengen en de verhaalelementen naar een logische en compositorisch verantwoorde cli max af te ronden (het eind hangt er meestal maar zo'n beetje bij, want de avonturen gaan immers in het volgen de deel weer door?). Het kind, dat dus niets anders dan dit soort kleurloze serieboeken leest, gaat zich op een steeds lager niveau ontspannen. En dat terwijl hij in jaren toeneemt en de spanningen in hemzelf toenemen. Van die spanningen weet hij zich alleen maar te ontspannen juist mentaal wanneer hij met iets nieuws, ver rassends geconfronteerd wordt, dat hem uit de sleur van het al te beken de, vervelende haalt. Verschillende uitgevers, die met het serieboek al is het nog zo onder de maat commercieel altijd goed zitten, hebben er met succes een op lossing voor gevonden. In bandjes, die uiterlijk series lijken, hebben zij ver schillende auteurs uitgegeven. Mis schien zijn er lieden die kwaad bewe ren, dat hierdoor het tere kinderzieltje geflest wordt! Maar het wordt nog al tijd erger opgelicht door het zeurderig voortkabbelende, verbrokkelde serie verhaal. De nieuwe avonturen van Meester Pompelmoes; Spookuur tussen de middag door Hans Andreus Uitgever Holland, Haarlem. Het eerste boek derde in Pompel moesserie bestaat uit zeven los staande verhalen, waarin naast de iet wat narcistische schoolmeester ook de spitse kater Joachim optreedt en de Fleurige Hond, die in buien van vro lijkheid altijd iets zegt, wat nergens op slaat. Bij Andreus geen onnodige fran je als bladvulling. In alle onderwerpen, welke horen bij het kind van déze tijd, zit hij meteen op de essentie: de kin deren van 9-11 jaar bekend maken met het vaak zonderlinge doen en laten van grote mensen. Dit avontuur van het leven, met veel fantasie, humor gepresenteerd is weer zo'n uniek ont- spanningsboek, dat niveau heeft. De opzettelijk gebruikte „grote woorden" hebben de functie van de ironie. Juist het invoeren van de ironie om de kin- oran nnlr Jiiilona Lot Iodom ofatom J Illustratie uit „De nieuwe avonturen van Meester Pompelmoes"die verteld worden door Hans Andreus. leren nemen, blijft een waagstuk. Maar de soepele, trefzekere taal van An dreus kan het. In het spookboek hanteert hij zijn taal wat onlogischer, door de kinderen in de dialogen te statische woorden in de mond te leggen. Misschien ook dat het gegeven van Wim, Hermien en Woutertje, die samen met de Bos- baas en mevrouw Van Klaveren de bouw van een modern flatcomplex in hun rustige bos proberen tegen te hou den, hem niet zo inspireerde als mees ter Pompelmoes. De moeizaam schrij vende vader blijft uit de toon vallen. Het fantastische element het on zichtbaar worden en maken van ande ren krijgt door de herhaling iets vlaks. Maar er blijven genoeg gekke en onverwachte situaties over om het als een heerlijk lees- en voorleesboek aan kinderen van 8-10 te geven. In haar knappe illustraties van beide boeken maakte Babs van Wely één fout, waar kinderen zeker over zullen vallen. De Bosbaas zou volgens het verhaal even groot zijn als Wim van 10. Maar hij staat afgebeeld op blad zijde 40 als een wat uitgedijde kabou ter. Auto-bas en de winter door Mies Bouhuys uitgeverij De Spaarnestad, Haarlem Kinderen (van 8-11 jaar) die deel 1 en 2 niet kennen, zullen moeite hebben met het begin van deel 3, waarin in vier regels negen auto's met hun. eigennamen en bestuurders geïntrodu ceerd worden! Terecht is deze serie zeer geliefd, omdat de schrijfster in eenvoudige, beeldende taal de wereld van auto's en garages binnen 't kinder lijk bevattingsvermogen weet te bren gen. Er zijn maar weinig auteurs dia het jonge kind zo vertrouwd weten te maken met iets van zijn eigen tijd. De techniek is hier als het ware ma gisch beladen, doordat alle dode dingen bezield zijn. Het kleine autootje Kriki is bij voorbeeld precies zo'n wagentje waar alle kinderen van dromen, om dat het wat de proporties betreft in hun fantasie te hanteren valt. En zeg niet, dat er in techniek geen gevoel ligt! Dat bewijst Mies Bouhuys in het frag ment over Beer, de takelwagen, die er bijna onderdoor gaat als hij hoort wat de allesvermogende reparatiewagen» in Amerika allemaal presteren. De speurtocht van Alfred en Agnes; De geheime vondst van Alfred Agnes; door Maps Valk uitgeverij A. Roelofs van Goor, Amersfoort. Wat in deze boeken over verschil lende logeerpartijen met avonturen nog enigszins opvalt door originaliteit zijn de informaties over dieren en planten. Maar die zijn zo onbeholpen gerang schikt dat ze er de saaie vakantierepor tage niet mee redden. De braafheid, waarmee Alfred en Agnes met elkaar optrekken zal voor de meeste lezende broertjes en zusjes ver van de werke lijkheid afstaan! Die braafheid vinden we ook in het woordgebruik terug, dat vaak aan dat van een vorige generatie kinderboekenschrijvers herinnert. Dat juist het dynamisch woordgebruik de jeugd aan het lezen houdt, begrijpen nog weinig auteurs. In het tweede boek gaat het geluk kig wat pittiger toe, zijn de kinderen ook psychologisch aanvaardbaarder in hun verbeten en stille strijd tegen de volwassenen. Ze wensen zich de glorie van hun nieuwe ontdekkingen van oude kelders en een schat niet te laten ont nemen. Jammer genoeg werd dit the ma niet dieper en breder uitgewerkt, zodat men na lezing blijft zitten met het idee, dat er weer eens een kinder boek gemaakt moest worden. Dus voor uit maar! Dat geldt ook voor de rond uit slechte illustraties en omslagen van Charles Boost, die waarschijnlijk ver geten heeft zich te oriënteren op wat er de laatste tien jaar op dit terrein gepresteerd is. Miep Diekmann

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 13