en VAKANTIEKINDERKRANT JOSIENTJE EN PETER POLLE, PELLI EN PINGO ~r »w Ve kleine Held I KRAMMETJE FOK 53 9 PANDA EN DE MEESTER iMM ZATERDAG 9 JULI 1966 19 Ons vervolgverhaal Een oorspronkelijke Nederlandse roman door Willy Corsari Kappertje spelen Josientje en Peter zitten samen op de bank. Op de bank in de huis kamer. Het regent buiten. Dus moeten ze binnen blijven. „Wat zullen we gaan spelen?" vraagt Peter „Dat weet ik niet, hoor", zegt Jo- sien. „Zullen we kappertje gaan spe len?", vraagt Peter. „Jij hebt zoveel krullen". „Goed, kappertje", knikt Josien „Waar moet ik gaan zitten, kap per?". „Op dié stoel, mevrouw", wijst Peter. Hij pakt een poppenlakentje. Zo, dat gaat om Josientjes schou ders. Nu nog een schaartje. Een schaartje met ronde punten. Dat mag wel van mamma. „Ik knip alle krulletjes weg, mevrouw", zegt kapper Peter. „Allemaal hoor kapper. Er mag geen één krul blijven zitten", zegt mevrouw Josien. „Die krullen vind ik zo vervelend. Ze gaan altijd maar in de knoop zitten". Knip-knap-knip-knap Kapper Peter knipten knipt en knipt „Het zijn lastige krullen", mop pert de kapper. „Ze springen steeds maar de andere kant opHou uw hoofd nou stil, mevrouw". „Dat doe ik ook", moppert Jo sien. „Je moet een beetje beleefd zijn, kapper". „Zo mevrouw, u bent klaar". x Er mag geen één krul blijven zitten DAVY JONES komt maandag weer „Heeft u ook een spiegel, kap- Peters mamma pakt de telefoon per?" „Bóven mevrouw, in de slaap kamer". Josien moet erg hard lachen. „Wat een rare kapper ben jij. Heb je beneden geen spiegel?" Peter denkt goed na. O ja, in mamma's tas. Ha, daar heeft hij de tas al. En er zit een klein spiegeltje in. „Wat doe jij in mijn tas, Peter?", vraagt mamma. „Ik ben de kapper. En nu zoek ik een spiegel. Voor mevrouw Jo sientje". „O", schrikt moeder, „wat heb je gedaan??" „Geknipt", zegt Peter trots. „Alle krullen weggeknipt". „O, o, o", Peters mamma loopt vlug naar de voorkamer. Daar zit Josien. Helemaal kort geknipt. „Mooi hè?", zegt Josien. „Laat mij eens kijken Peter, in die spie gel". „Nou ben je een jongetje", lacht Peter. „Jongetje Josientje". „Ik ga een lange broek aantrek- - ken. Dan ben ik een echte jongen. Ga je mee Peter. Naar mijn huis?" „Wacht even". Peters mamma pakt de telefoon. „Ik zal je moeder op bellen, Josien. Anders schrikt ze zo. Dan denkt ze dat er een vreemd kindje binnenkomt". Peter en Josien moeten heel hard lachen. „Lachen jullie maar. Ik kan wel huilen", zegt Peters mamma. Dat begrijpen Josien en Peter niet. Het is toch niks erg, om een* een jongetje te zijn?? (Wordt vervolgd) GOUDEN VERTELLINGEN p 57) „Onzin, ik heb geen geld om je te laten studeren en je zou niet eens weten, wat je wilde worden." Dat was waar. Charlotte dacht er dikwijls over na, wat zij later zou kunnen doen. Maar onderwijzeres of verpleegster worden leek haar af schuwelijk en wat kon een meisje an ders doen? Zij wist niets af van zul ke dingen. Haar moeders hoop op een huwelijk leek haar belachelijk. Welke man zou verliefd worden op haar, zo'n vogelverschrikker? Het woord, eens onbedacht door haar moeder gesproken, was als een weer haak in haar blijven steken. Een deel van haar vijandige afweer tegen de jongemeisjes die zij had ontmoet was niet anders dan heimelijke jaloezie. Zij haatte hen, omdat zij niet kon zijn als zij, lief, charmant, elegant. Er was niets overgebleven in haar van de diepe vertegering, die zij voor haar moeder had gevoeld, toen deze zo ongelukkig was. Met koude kriti sche ogen sloeg zij haar nu gade en glimlachte honend als zij opmerkte, hoe haar moeder zich inspande en al lerlei offers getroostte, om maar „mee te kunnen doen". Haar moeder rekende en tobde samen met Made moiselle om goed voor de dag te kun nen komen tegenover bezoekers. Ter- wille van een dinertje, dat zij gaf, werd er dagenlang beknibbeld op het eten. Om in een modieuze en dure japon naar Kurhausconcerten te kun nen gaan of op de Scheveningse bou levard te flaneren, met een onwilli ge dochter, stuurs kijkende en moed willig nonchalant stappende in haar keurig toiletje, verkocht zij papieren van het kleine kapitaal, dat zij geërfd had, en de som, die de levensverze kering had uitbetaald. Charlotte door zag, met onbarmhartige luciditeit, die pogingen om de schijn op te hou den. Zij hoorde met honende glim lach haar moeder vertellen, dat ze naar de wintersport in Zwitserland zouden gaan. Twee weken lang ver school Annemarie zich in haar huis. en stond ook Charlotte niet toe uit te gaan, alleen om daarna te. kunnen vertellen van hun heerlijke vakantie. Zij sprak ook over een auto, die ze wilde aanschaffen, zodra zij een ge schikte chauffeur-huisknecht had ge vonden. Over Cronenborg sprak zij alleen tegen mensen, die niets afwis ten van haar huwelijk en op een toon alsof het kasteel haar man had toe behoord. Charlotte sloeg dan de ge zichten gade van hun bezoekers en vroeg zich af, of zij dat alles geloof den, of wel het spelletje meespeel den uit beleefdheid en achter hun rug hen uitlachten. Zij schaamde zich over haar moeder en had er boosaardig ge noegen in, opmerkingen te maken, die al de schone schijn vernielden; over haar vader, die rentmeester was geweest, over hun geldzorgen. Het werd een stille strijd tussen haar en de twee vrouwen, die zij te gen zich verbonden voelde, haar moe der en Mademoiselle. Toen zij, na twee jaren de strijd had gewonnen, toen Annemarie de moed opgaf, om- Charles Charlotte dat Charlotte nergens meer gevraagd werd en het ook om haar heen steeds leger werd, trachtte het meisje zich wijs te maken, dat dit haar een gro te voldoening schonk. Maar zij leed even zeer als haar moeder onder het eentonige bestaan dat zij nu leidden, in het statige, kille huis. Zij werd bleek en lusteloos. Zij, die vroeger urenlang kon paardrijden en lopen, die van de jacht terugkeerde, ïris en onvermoeid, was nu soms te afgemat om 's morgens uit bed te komen. De middelen, die een dokter voor schreef, hielpen niet. Hij sprak van buitenlucht en wandelen, maar Anne marie wilde niet, dat zij alleen uit ging, dat „paste niet voor een jong meisje van haar stand" en Charlotte verafschuwde het, met haar moeder te gaan wandelen, omdat dit nooit anders was dan winkelen. Niet, dat Annemarie nog veel kocht, angst voor de toekomst had haar gedwon gen tot voorzichtigheid, maar zij hield er van, zich van alles te laten zien, japonnen te passen, hoeden, schoenen zelfs, om tenslotte niets te kopen. Charlotte schaamde zich dan te genover de winkeljuffrouwen, zij wei gerde tenslotte nog mee te gaan en zo verliepen haar dagen in dodende eentonigheid, met wat onwillig hel pen in het huishouden en wat lezen. Zij hoorde, schijnbaar verdiept in een boek, haar moeder en Mademoiselle altijd dezelfde litanie van klachten opdreunen. Over geldzorgen en voor al over haar slordigheid, haar slech te manieren, haar onverdraaglijk hu meur. De enige troost die zij vond was in Beates brieven, hoe stuntelig die soms ook waren. Zij schreef lan ge brieven terug, vol bitterheid en heimwee, maar Beates vermaningen ergerden haar. Tenslotte schreef zij nog maar zelden en had de hoop op gegeven, dat Beate haar eens zou be zoeken. Beate was eerst naar Brus sel gegaan en toen, nadat haar moe der was hertrouwd, naar Zwitserland. De oude baron had zij ook eens ge schreven, maar zij kreeg nooit ant woord.. Dat krenkte haar. Zij wist niet, dat de oude man ontroerd haar brief had gelezen, maar toen zei, dat Chris eindelijk eens moest terugko men met de kinderen, het was geen manier om zolang weg te blijven. Charlotte hoorde na twee jaren van haar moeder, die een doodsbericht had gekregen van Beate, dat hij was overleden. Toen was het, of alles, waaraan zij met zoveel heimwee kon denken, Cronenborg en de jaren, die zij er had doorgebracht, wegzonk en voor altijd verdween. Er bleef niets dan het kleine beeld je, Kwan-Yin, sereen glimlachend op een linnenkastje in haar kleine ka mer. Daar in die kamer zat zij het liefst en kon er urenlang blijven, zon der te worden gestoord, want haar moeder nam haar zelden nog mee als zij uitging en had haar ook liefst niet meer er bij, als er bezoek kwam. Zo zat zij uren lang aan het venster, herlas Beates brieven of staarde naar het groen van de bomen in de laan en droomde. (Wordt vervolgd.) A#%AAA^<VW<'%<VV^/VV%W#VWW\A^^W^IVWW»VVVVI^nA^A»V\/\/\A<VVV\/M\A/\A/VV\/\/VV\AAA/V\A/VVV\/VVVVVVVV\A/V\A^VV\A/VV\/\/VV\/WV\/V\A/VVVVVVVV\»V\A/WIVVV%A/VV\/V\/VVV\/VVVVVVVVVVVV\/VVV\/V^^W»%^n#WWWMlfWVWVVWVWVVVVVVVVVV^V WWA»WAAA^^<^A^AAA^WVVWWV%A/VVVVV\/V\/V\/\/\/VV\A/\/VVV\/\/VVW\/\A/V\/VVV\/%/VV\/V\A/\/V\/V\/\/V\/VV\/VVVVV\/\A/VVVVWVVVVWVV»/VfV\/VV\/V%#\/VVVVVV\/\/VVVVVVVVUVV\#VVVVVV^ f si SV c 59. Panda hoorde dat de belasting-inspecteur door twee van Geldmaker's robots werd aangevallen en ge durende een korte tijd was het lawaai akelig om aan te horen. Maar plotseling nam het knarsen en kletsen en dreunen en knersen af en toen viel een diepe stilte in. „Wa-wat hebt u met di« blikken mannen gedaan?" vroeg Panda, bevreesd opkijkend. Ze zijn helemaal uitelkaar gevallen!" „Ze stoorden mij in mijn obser vatie", verklaarde de heer Haak, al schrijvend. „Even noteren: Twee mechanische helpers aangetroffen, on derworpen aan 6 percent koper- en aluminium-toeslag! En nu zal ik een kijkje nemen in deze behuizing. Ik heb een vermoeden dat de eigenaar daar tal van onbelaste goederen heeft!" Dat vreesde Simon Geldmaker eveneens. Hij had de vernietiging van zijn robots met klimmende ongerustheid gadegeslagen en besloot nu om andere maatregelen te nemen. „Hij mag hier niet bin nenkomen", prevelde hij, terwijl hij de deur stevig vergrendelde. „Dat zou het einde van mijn verzameling zijn! Ik zal net doen of ik niet thuis ben en of ik het huis tegen dieven heb afgesloten. En dat is nog waar ook!" ■1A,DEM«6EN5 AAN AU HUN KINDEREN! HIER HtB 46 WAT M EXEN, IS MOEDER VOS N06 STEEDS ,tA, POUEi ZE ISNOöHeetZIEK^OORtO PI6 KUNNEN we NIET WE6 JAMMER DAT MOEDER VOS TIER IS NOÖ ST6ED5 r ZIEK...? nNIH, HARTêUJKDANK.,/) _p DE STUMPERDsj) 2T49-L. C-T- HET PAARD IS NIET IN DE HEUVELS HL) MOET IN PE RICHTING VAN PE STAD GAAN CONQUISTADOR, VERSCHRIKT DOOR PE LOSGEBROKEN STIER, IS EK VANDOOR GEGAAN DON PEPE IS TERUG, PASTOOR MAAR ZONDER CONQUISTADOR WE ZULLEN OE R4ARP VINDEN, PABLITO.' MOED HOUDEN.' LATER, OP PE WEG MAAR SAN MIGUEL ..„L ÖOEIENDAG HEEFT U MIS SCHIEN OOK EEN WEGGELO PEN PAARD GEZIEN ONDERWEG. WE HEBBEN GEEN PAARD PASTOOR.' BESTE VRIEND, IK WIL OB NIET VRAGEN ucf-r ^OM5 VERKOCHT HEBT, MAAR MISSCHIEN KUN DE ME WEL ZEGGEN, WAAR EEN GEMENE DIEP TUIG ER. EEKJ ZCHJ 20N SCHURK PASTOOR, IS IN STAAT EEN VOOR HEM ONBRUIKBAAR PAARD AAN DE STIEREN-ARENA TE VERKOPEN jPABLITO.' I f,LOPEN) C5AAT VLUGGER, PASTOOR! WE RUDEN IK MOET ER ZUN VOORDAT DE ER HEEN} I! "STIERENGEVECHTEN BEGINNEN.' ANDERS ZAL CONQUISTADOR DCOR 568. In geen honderdduizend jaar had Bram kunnen raden, wat er die morgen in enkele ogenblikken was gebeurd. De zee, waarop het goede schip Kokantje even tevoren nog rustig en vredig had gedobberd, was verdwenen. In plaats van in de diepte der wateren keek Bram in de diepte van een binnenplaats. Karo en Tutu waren van verbazing sprakeloos. En ook Bram moest drie keer slikken eer hij kon uitbrengen: „Dit kan niet waar zijn. Het is een droom". Hij gaf Karo een zetje. „Knijp me eens", vroeg hij, en Karo deed het heel voorzichtig. „Zie je wel, het doet geen pijn, ik ben dus nog in slaap", zet Bram gerustgesteld. „Tutu, wil jij me ook even knijpen?" Tutu deed het beter. Hij zette zijn sna vel in Brams bovenarm en de zeeman slaakte een luide uitroep van pijn, maar nog meer van schrik. Hij sliep dus niet! Maar waar ivas hij dan terechtge komen? .1 i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 19