Dierenriem inspireert detective-auteurs BI Krachtig talent van Dirk Witte ie - eerste roman en verhalenbundel - .- •X' f;jt „Lieverdjes" tijdens vakantie op school 15 ZATERDAG 23 JULI 1966 Erbij COEDE OOGST VAN NEDERLANDSE HUIZE Litteraire kant tekeningen door C. J. E. Dinaux Voor t.v.-musical HENRI-GEOR GES ADAM, REUS ONDER DE HUIDIGE FRANSE BEELDHOUWERS CHANTILLY. Tussen Com- piègne en Parijs ligt Chantilly. Het is eeuwen lang een betrekkelijk klein stadje geweest, een streek- centrum dat voor een groot deel leefde van de paardenfokkerij. Chantilly heeft namelijk, behalve een van de aantrekkelijkste musea van Frankrijk, ondergebracht in het kasteel Condé, een grote ren baan. En overal vindt men de ren stallen met de wat pompeuze, in Engelse stijl gebouwde villa's van hun gefortuneerde eigenaars en van hun al even rijke jockey's. Dat alles tussen hoog geboomte, mooie grasvelden en aan een vallei, waar over zich een enorm spoorwegvia duct spant als een Romeins aqua duct. Maar sedert een jaar of tien is Chantilly ook slaapstad van Pa- rijzenaars geworden. Dat betekent dat er grote woonblokken met ge vels van vijftig meter en langer zijn neergezet, van die architectonisch propere maar hopeloos vervelende gevallen, waarvan de appartemen ten tegen veel te hoge prijzen wor den verkocht, en zijn verkocht! Ge lukkig heeft men die blokken nog al ver uit elkaar gezet en tenminste oud geboomte en grasvelden zo veel mogelijk behouden. Het gemeente bestuur heeft ook hier en daar een goed gebouw laten neerzetten, zo als het lyceum. Verleden jaar is daarbij „De Muur van Adam" ge komen, het meesterwerk van de beeldhouwer Henri-Georges Adam. ADAM IS IN 1904 TE PARIJS ge boren. Zijn vader had een goudsmid atelier en de zoon heeft dat ambacht na de oorlog van 1914-T8 ook geleerd. Daarna bezocht hij ambachtsscholen en tekenacademies. Schilderijen en te keningen uit zijn jonge jaren laten zien hoe zeer hij zich betrokken voelde bij de sociale en politieke conflicten van zijn tijd. De Spaaas» BurgaKoorLqg in spireerde hem tot een reeks burijn- gravures. In, 1939 moest hij in faire dienst, in 1940 heeft hij in het militaire hospitaal van Besangon ge werkt. Van die tijd is een serie van honderdtwintig pentekeningen geble ven met als thema gewonde soldaten, gevangenen, chirurgen en patiënten in het hospitaal. In 1942 begon hij met beeldhouwen. Korte tijd later ontmoet te hij Sartre, die hem vroeg decors en kostuums voor zijn stuk „De Vliegen" te maken. Na de bevrijding exposeer de hij zijn grote gipsfiguur „De Lig gende" in de Salon van de Bevrijding. Picasso zag het en leende hem zijn atelier in Parijs, later ook zijn kasteel van Boisgeloup, waar Adam ruimte en rust had een grote Parijse tentoonstel ling voor te bereiden. In die tijd heeft hij ook zijn eerste ontwerpen voor wandtapijten gemaakt. Van toen af begon zijn faam naar buiten door te dringen en een lange, lange rij ten toonstellingen in binnen- en buiten land is gevolgd. THANS, EVEN IN DE ZESTIG en sedert enige jaren hoogleraar in de monumentale kunst aan de Parijse Academie, kreeg Adam de gelegenheid in het Parijse Museum voor Moderne Kunsten een overzicht van zijn werk te geven. Het heeft uiteraard de af gunst van collega's opgewekt. Die ver wijten André Malraux, de minister voor Culturele Zaken, dat hij rondom de vijftigduizend nieuwe Franse fran ken heeft uitgegeven aan het inrichten van de expositie. Metershoge en ton- nenzware beelden moesten met hef- trucs, kranen, loopbanen en „zoveel mankrachten als- uit de tijd van de farao's" (aldus nog steeds die colle ga's) eerst in het museum en daarna via trappen en gangen naar de ver schillende zalen worden overgebracht. Adam is namelijk als beeldhouwer een man van grote formaten. Trou wens niet alleen als beeldhouwer maar ook als graficus en als ontwerper van wandtapijten. Bij die laatste zijn er, die zes bij zeven meter of, zoals die voor het cultureel centrum De Beyerd te Breda, tien bij tweeënhalve meter groot zijn. Sommige sculpturen heb ben een hoogte van drie of vier me ter. ZIJN MEESTERWERK blijft echter vooralsnog een muur van vijfendertig meter lengte voor het lyceum van Chantilly. Het hoogtepunt ervan is een drie meter hoog blok marmer, dat Adam op de splijtkant heeft versierd met geometrische figuren. Men kan zeggen dat hij zijn ciseleurs-opleiding trouw is gebleven. Ook al zijn de sculpturen niet in marmer overge brachte etsen, dan zijn zij toch wei uit dezelfde opvatting voortgesproten: Adam houdt van het ruwe materiaal. Eerst geeft hij het een vorm, die het zo min mogelijk in zijn omtrekken aantast. Daarna versiert hij het met details, die een sierlijk en bewogen spel schijnen om de stugheid, de hard heid van het geheel om te zetten in een feest van kant en tegenkant, van schaduw en slagschaduw, van hoogten en diepten. Die muur van Chantilly, staande in het water en er zich in weerspiegelend, lijkt door een reus gemaakt die blok ken marmer heeft gestapeld. Blokken, die in zijn handen kleine steentjes zijn geweest, met zorg gekozen, geslepen en versierd. Adam is een reus onder ds huidige Franse beeldhouwers. André Glavimant «t H., 4 .j Ij 1 n .1 l* ,4^!^ I ffiiv; pip s>w Jk'Ji M liilltf Henri-Georges Adam: Het Blad, drie meter hoge sculptuur, onderdeel van de muur van Chantilly (1965). HET ZAL EEN DOZIJN jaren geleden zijn dat ik op een feeste lijke maar min of meer plechtige prijsuitreiking bij gelegenheid van de bekroning van ons beider de buutromans, voor het eerst Bob van Oyen ontmoette: een tot vol bloed Gelders gemeenteambtenaar vergroeide oud-Haarlemmer met al een stuk of wat jongensboeken op zijn naam, een rustig en nuchter man, aan wie een met enthou siasme beleefd padvindersverleden niet ongemerkt was voorbijgegaan. De journalist John Hoogland leerde ik onder wat wilder omstandig heden kennen: een bijeenkomst bij ons aller uitgever Bruna, waar de schrijversbent gunstiger contract voorwaarden trachtte te bevechten en de uitgever met kwistige hand de fles liet rondgaan, waarschijn lijk in de overtuiging daarmee de militante stemming in zijn voordeel te doen omslaan. Het resultaat was dat een onzer, ik meen Joop van den Broek, probeerde met een sta peltje boeken op het hoofd de trap af te dalen, dat bij ons allen het onbesuisde plan rijpte met z'n ach ten een roman bijeen te schrijven (als gevolg waarvan een half jaar later De vrouw van ons achten verscheen) en dat de contractuele condities ongewijzigd bleven. IK BEN, HOEWEL IK later ruim schoots gelegenheid heb gehad beiden op andere wijze en indringender te le ren kennen, in de omstandigheden die beide ontmoetingen begeleidden, altijd enige overeenkomst blijven zien met 't werk der betrokken auteurs. John Hoogland is, met Joop van den Broek, die het genre bij ons introduceerde, dé man gebleven- van de goede en met journalistieke vaart geschreven „hard boiled- of tough-story", het genre van de grote Amerikaanse vernieuwers van het detectiveverhaal: Hammett en Chandler Vooral de invloed van Chand ler is bij Hoogland, evenals bij Van den Broek, evident aanwezig, hetgeen wil zeggen dat we niet alleen een hard en snel verteld verhaal te lezen krij gen, waarin wild wordt gevochten, ge dronken en gesext, maar dat daarnaast - en met name bij Hoogland is dat het geval een intelligente complottering te zien geeft en 'n ontknoping die, bin nen het raam dan altijd van het „hard gekookte" verhaal, vrij rationeel mag heten. MEN KAN ZICH VAN deze kwalitei ten van Hooglands werk weer overtui gen door lezing van het. zich tegen een kleurrijke (modern-) Romeinse achter WAS DE BUNDEL VERHALEN „Het glazen huisgeluk", waarmee de dertigjarige Dirk de Witte in 1964 bij Uitgeversmaatschappij A. Manteau debuteerde, een van die verrassingen, die aanstonds getuigen van een achttien-karaats schrijverschap, de roman „De vlucht naar Mytilene", waarmee deze jonge auteur onlangs voor de dag is gekomen, is zowel wat vormgeving als wat inhoud om deze onscheidbaren even afzonder lijk te noemen aangaat van een rijpheid en zuiverheid, die zelden te 'vinden is in werk van een nog niet „geroutineerd" schrijver. Dirk de Witte heeft zicl^niet in duizend bochten gewrongen om op te vallen door een experimentele compositiewijze, hij knipoogde niet naar de „roman nouveau", noch naar de exhibitionistische onthullingsroman, hij vertelde op zijn manier een mensenverhaal zonder er zich, dunkt me, om te be kommeren of dat nu wèl of niet traditioneel gepresenteerd werd. Die authenticiteit van zijn schrijfwijze, van zijn „toon", zijn zinsbouw, de ontwikkeling van zijn thema, wordt gekenmerkt door een weloverwogen soberheid, een warme terughoudendheid, een innerlijk geladen sfeer die koel beheerst wordt maar van een doordringende kracht is, en een sterke drang om het dramatische en tragische conflict van de in zichzelf ver deelde mens gaandeweg fel toe te spitsen. waardige elasticiteit leert ze denken in andere afmetingen, oordelen volgens andere normen, zien door andere ogen, maar is dit het „leven" dat ze zocht, is dit Amerikaanse klimaat, waarvan ze de verschijnselen scherp waarneemt en niet zonder waakzame ironie bena dert, gunstiger voor het absolute ge luk waarvan zij, romantisch misschien, droomde? DIRK DE WITTE, die in deze roman met een merkwaardige intuïtie in de vrouwelijke ziel is gekropen, geeft zijn Cécile alle kans om op haar vlucht uit een mislukt verleden een domicilie DE SITUATIES, waarin hij zijn per sonages in het zestal verhalen van zijn debuut en in zijn eerste roman plaatst, zijn zeer verschillend, maar de motie ven ervan laten zich duidelijk herlei den tot één essentieel hoofdthema: dat van het „tragische levensgevoel" zoals de Spaanse filosoof en romanschrijver Miguel de Unamuno het benaamde: het diepe besef van de menselijke on toereikendheid. „Het glazen huis geluk" de titelnovelle van zijn eerste gepubli ceerde werk, is kenmerkend voor de grondtoon van weerbare melancholie waarin De Witte's proza geschreven staat. Een Oost-Duitse jonge vrouw voelt plotseling een onbedwingbare drang naar vrijheid, naar leven en geluk in zich wakker worden, die zij projecteert in „het Westen"; en als zij, geholpen door twee jonge Belgen, de vlucht erop waagt, wordt zij door een dom maar noodlottig toeval op de grens van de vrijheid door een Vopo kogel getroffen en gedood. Op de grens bijna zou dë illusie werkelijk heid zijn geworden, voor zover die werkelijkheid niet een ontgoocheling zou blijken te zijn, bijna was het geluk als een dartelende vlinder gevangen, bijna was het verlangen naar onver- troebeld leven in vervulling gegaan. EIGENLIJK DUS KOMT het werk van Dirk de Witte voort uit een gevoel van diepe ongenoegzaamheid, die de hoop op geiuk, dat altijd elders achter een verre horizon lokt, voedt en aan spoort tot een „vlucht", een zich wa gen in het onbekende. Zo neemt, na een onverwachte breuk met Michel, de jonge vrouw Cécile Loones in „De vlucht naar Mytilene" (eveneens bij N.V. Manteau verschenen) in een bruuske opwelling afscheid van België om in de Nieuwe Wereld, in de States het verleden te vergeten, te genezen van haar levenswond en opnieuw te be ginnen. Er is over de menselijke een zaamheid, over de hachelijke poging van het geïsoleerde individu om de weg te vinden naar „een" ander, naar „de" ander, in de moderne littera tuur veel geschreven. Hier, in dit ver soberde, gespannen proza van Dirk de Witte, IS die eenzaamheid; hier is die pulserende levensdrang, dat onstilbare geluksverlangen, niet alleen in de in houd van het verhaal, dat in de „ik"- vorm door Cécile Loones wordt neer geschreven om met zichzelf in het reine, dat wil zeggen tot zichzelf te komen, maar ook in de strakke inge togenheid van de verteltrant. Moeizaam bouwt Cécile zich in Washington een materieel bestaan op, moedig mengt ze zich in een leven, dat door meer dan een oceaan geschei den is van haar Vlaamse milieu en haar vroegere werkkring ze was lerares met een bewonderens- te vinden in „een glazen huis geluk." Aarzelend, zich nauwelijks bewust van hetgeen er gaande is, groeit de vriend schap met het Amerikaanse meisje Marion, met wie Cécile is gaan sa menwonen, uit tot gevoelens die meer zijn dan dat. Al glijdt de „American way of life", die ook Marnix Gijsen in zijn zich in Amerika afspelende ro mans heeft beschreven (o.a. in zijn „Vleespotten van Egypte" en „Lucin- da en de Lotoseter), langs haar af, deze ervaring, die haar enkele dagen van ongerept geluk doet kennen, grijpt diep in haar leven in en wordt de ge liefde Marion noodlottig. En daarmee raak ik aan de kern van deze roman: Cécile is te fataal in zichzelf verstrikt, te broos, te een zaam, te onzeker van haar waarach tigste gevoelens dan-dat ze haar droom waar zou kunnen maken, als bestendi ge levensrealiteit. En meer nog: het was de door dt klassieke harmonie be- vleugelde Winckelmann die destijds schreef dat dc mens maar één ogen- blik, één enkel, schoon is. Dat éne ogenblik ervaart Cécile bijna op haar trip met Marion door de States, en daarna met schrikwekkende volkomen heid tijdens een kort verblijf op Bimini een van de Bahama-eilanden. Prach tige, ontroerende bladzijden: die boot tocht daarheen, - zuiverheid,stilte, on beroerdheid, prachtig zo'n éne zin: „ik werd aan mijn hele lichaam de brand van zee en wind gewaar en nu nog, als ik mijn ogen sluit, is het als of er rondom mij een warm goud vloeit van zon en zee en hemel, waarin zich herinneringen gefixeerd hebben". En: „zonder beweging op je rug of op je buik te liggen met je hoofd op je handen, te voelen dat je leeft, alleen door de aanraking van zand en wind en zon: een zeldzame passiviteit waar van ik nooit had gedroomd, die ik me zelfs nu achteraf alleen maar kan in denken als een toestand van opperste rust én bevrediging, die ik nooit meer zal terugvinden, op geen enkel strand, hoe eenzaam het er ook is." DAT GLAZEN HUIS moet breken, het kan geen stand houden tegen de opwellingen van onzekerheid, angst en onvree, emotionele vertroebeling, twee strijd één ogenblik is de mens schoon, is hij gelukkig, en dan breekt de tijd weer aan, wordt de argwaan wakker, sluipt een schuldgevoel bin nen wie zegt trouwens dat er geen diep-verborgen redenen kunnen zijn om het geluk niet te willen, niet te mogen willen? Krachten die voortko men uit een levensonwil, een heime lijke vernietigingsdrift? Dirk de Witte behoort niet tot de „traditionele" alwe tende schrijvers, die precies weten wat er in hun personages gaande is. De enige keer dat hij dit doet, in het „besluit" namelijk van zijn roman, is hij positiever dan een figuur als Cécile kan worden toegedacht en wekt hij even de schijn terug te deinzen voor de consequentie van Cécile's levensge voel. Want is het niet onaannemelijk, dat Cécile, die door haar besluit terug te keren naar haar land zonder het te kunnen verhoeden Marion in de dood heeft gedreven, „plots een schemer van zekerheid en stoïcisme over zich voelt vallen?" Dat ze denkt: „mor gen zal ik weer de lucht kunnen zien (-), zuiver, enkelvoudig, vrij?" Goed, ze weet dat het lesbische Mytilene niet het oord van haar liefde is en dat ze evenmin naar Michel kan te rugkeren. Maar dan? Die laatste blad zijde heeft me als enige in deze roman teleurgesteld. grond afspelende Wat een geschutter. Wat Bob van Oyen betreft: zoals ik deze schrijver leerde kennen bij onze eerste ontmoeting, zo waren ook het half dozijn detectiveromans dat hij in het dozijn sindsdien verlopen jaren pu bliceerde: prettige, rustige verhalen rond de originele speurdersfiguur van "de marechausseekapitein Ijsvogel, ver halen met een typisch „Hollands" ka rakter, die in hun bijzonder gave stijl en in hun observatie van de ge wone, alledaagse mens in de misdaad situatie, misschien nog het meeste weg hadden van de verteltrant van onze laat-naturalistische auteurs. Van Oyens procédé is daarbij in hoofdzaak dat van het analytische speurdersverhaal, vaak gebouwd op 'n originele vondst en met logica uitgewerkt, al blijft voor hem de observatie van mens en milieu kenne lijk belangrijker dan de puzzel als zo danig. Al met al gave speurdersromans, naar opzet en stijl, en ondanks hun door en door Hollands karakter geens zins burgerlijk-huisbakken, zoals me nig detectiveverhaal van eigen bodem, maar integendeel fel levend en daar door overtuigend. In een rubriek als deze, waarin ik zo vaak genoodzaakt ben te signaleren dat het Nederlandse speurdersverhaal in 't algemeen mank gaat aan een gebrek aan stijl Com van andere kwaliteiten niet te spreken) wil ik graag met nadruk constateren dat we in Bob van Oyen een Nederlandse detectiveschrijver bezitten van een sti listisch formaat en met een vertellers talent die, in dat twaalftal jaren van zijn produktie, door een (op het stuk van 't speurdersverhaal te onzent over wegend incapabele) kritiek nooit vol doende zijn onderkend. Gelukkig kan men de kennismaking met Van Oyen thans aanknopen of hernieuwen in Ijs vogel en de Schorpioen, evenals Hoog lands Wat een geschutter een geslaagd deel in de reeks Zodiac-mysteries van uitgeverij W. van Hoeve, waarin Ton Vervoort (Moord onder astrologenen ondergetekende(Een kwestie van Leeu wen of Dood) reeds de tekens „Twee lingen" en „Leeuw" tot onderwerp van een misdaadgeschiedenis hebben ge maakt, een „hommage" die de overige tekens van de dierenriem te beurt komt te vallen door de medewerking van o.a. Robert van Gulik, Dick van Ruler en Prof. dr. J. Presser. Rico Bulthuis, van wie inmiddels Het maagdenspel is ver schenen, heeft op verzoek van reeks redacteur Ab Visser het teken „Maagd" voor zijn rekening genomen. BULTHUIS, EEN OUDE ROT in het misdaad- en speurdersvak (men her- innere zich o.a. zijn door Fons Rade makers in Het Mes verfilmde psycho logische thriller De vergeten medemin naar) is tevens een, overigens met de nodige reserve ten aanzien van deze materie behept, amateur-astroloog met veel kennis van zaken en in zijn ro man treedt dat met zo'n nadruk naar voren, dat het verhaal wel eens wat ge bukt gaat onder astrologische overdaad en daardoor soms meer aantrekkelijk lijkt voor de amateur-astroloog dan voor de gemiddelde detectivelezer (de „ideale" combinatie van beide fenome nen zal er natuurlijk zonder meer een smuller aan hebben). Overigens vertoont het boek van Bulthuis alle mérites die men mag ver wachten te vinden bij een schrijver die zijn métier verstaat: het is doorwerkt en goed geschreven observeert mensen en verhoudingen scherp en stelt zich niet tevreden met de goedkope foefjes waaraan het Nederlandse detectivever haal van minderen huize al te dikwijls mank gaat. Een herdruk van De klok kenmaker van Budapest, onder de nieuwe titel Zeven stille getuigen (Mis daad- en Mysteriereeks van H. P. Leo pold) stelt ons voor een heel ander as pect van Bulthuis als „mvstery"- auteur: een meer naar het avontuur- en spionagegenre overhellend verhaal, met veel vaart en uitermate goed ge schreven. DE WEEGSCHAAL van Martin Mons (Sijthoffs Accolade-reeks) was oor spronkelijk eveneens voor de Zodiac- reeks geschreven, maar bleek daarvoor weinig bruikbaar daar de gezusters Monsma (die onder het pseudoniem Mons opereerden) wel een uitmuntend verhaal hadden gemaakt, maar ver zuimd hadden aan hun „Weegschaal" een astrologisch aspect te verbinden. Een nieuwe opzet voor de Zodiac-reeks werd helaas door de plotselinge dood, kort na elkaar, van de beide zusters achterhaald. De «Zodiac-reeks heeft al dus de kans gemist ook van dit voor het Nederlandse detective-veriiaal be langrijke auteurspaar een werkstuk het licht kunnen doen zien; Sijthoff dankt er het voorrecht aan met deze laatste Mons een oeuvre te kunnen afsluiten dat tot dusver geheel in de Accolade reeks is verschenen. Bert Japin AMSTERDAM. Terwijl de school jeugd nog maar kort geleden vakan tie heeft gekregen en waarschijnlijk hardnekkig probeert te vergeten dat er toch nog eens een einde zal komen aan hun lange vrij-af van schoolbank en juf of meester, zitten thans éénentwin tig Amsterdamse „lieverdjes" wèl iedere dag op school. De kinderen spe len en zingen rollen in een musical, die de VPRO over enige tijd waar schijnlijk 8 september zal uitzen den en waarvan de opnamen nu wor den gemaakt in de Johan Huizinga- school in Amsterdam. Toepasselijke ti tel van de musical: „Bah, september". Het geheel is geschreven en gecom poneerd door Harry Geelen, de man die indertijd veel bemoeienis had met de Rob de Nijs-show.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 15