Philip Loots overleed een halve eeuw geleden Componist en muziekrecensent wiens frisheid van inspiratie steeds het overwicht behield over de gedegenheid zijner muzikale eruditie TRANENDICHTJES TONEEL- notities J ULIUS FLENS 1 üllltll Subsidie voor onderzoek naar naar historische hoftaal ZATERDAG JULI •UITGAVEVAN-DE-ALGEMEENEMUZIEKHANDEL* AMSTERDAM- Humor en wijsheid lÉii§É smspwmëm. rfP* -H .- 1 V ,w4' Openhartige critiek Poëzie en ontroerbaarheid S. K 1 966 Philip Loots, Amsterdam 1865 Haarlem 1916. MORGEN 31 JULI is het een halve eeuw geleden dat de Haarlemse toonkunstenaar Philip Loots overleed. Hij had bijna zijn eenenvijftigste levensjaar bereikt, waarvan vierentwintig in dienst waren geweest van Haarlems Dagblad als muziek recensent. Verleden jaar hebben wij in deze kolommen aan deze eminente persoonlijkheid een herdenking gewijd naar aan leiding van de honderdste verjaring van zijn geboortedag en daarin een beknopte schets van zijn leven en artistieke arbeid gegeven. Thans, zijn sterfdag herdenkende, willen wij ons in hoofdzaak beperken tot beschouwingen over zjjn muziek- recenties in ons blad. Dit onderdeel van zijn levenswerk is op zich zeer belangrijk te achten, primo als kenschetsend voor de rijke periode van rijping en opbloei, waaraan naast hem figuren kunstenaar en de mens Loots, en secundo als historisch over zicht van de muzikale bedrijvigheden te Haarlem in een belang- van betekenis, als Leander Schlegel en Willem Robert sr. stu wing gaven en ook rijke beloften van een nieuwe generatie (de jonge Roberts, de jonge Andriessens, de jonge Steenman, Wil lem Landré) zich aandienden, tezamen met tal van zangsterren. Bfj het schrijven van mijn boek „Haarlems muziekleven in de loop der tijden" heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de tal loze recensies die Philip Loots in verloop van vierentwintig jaar in Haarlems Dagblad schreef, en door mevrouw Loots-Verkley keurig in gekartoneerde schriften geplakt en van registers voor zien werden. Dit als historisch materiaal bewaarde bezit in het familie-archief der nazaten werd mij op lange termijn ter inzage en bestudering toevertrouwd en het lust mij er nog eens een greep in te doen voor het „in memoriam" dat ik mij voorstel te schrijven over mijn hooggewaardeerde voorganger in de muziekjournalistiek. M UZI EK-VAN-PHI LIP-LOOTS- VOOR-BARITON-MET-KLAVIERBEGELEIDING^ -OPGEDRAGEN AAN- DEN HEER -JOS-OREllO - •STUMPFF-EN-KONING UITERAARD MOETEN WIJ DE critieken van Loots zien in de tijd waarin hij ze schreef. Gedragen door een grote publieke belangstelling, had het toenmalige muziekleven een be duidende amateuristische inslag, voor al op het gebied van de koorzang met zijn bloeiende concourswezen. Haar lem gold als een geducht centrum op dit gebied en die standing werd, met de onvermijdelijke rivaliteit, als een sport-aangelegenheid door de bevol king hooggehouden. Maar ook aan pro fessionele muziekbeoefening was geen tekort. Kamermuziek- en kerkconcer- ten, gegeven door prominente solisten en ensembles waren zeer in trek bij de gegoede burgerij en de élite. Men stond soms jaren op de verzoeklijst om aangenomen te worden als lid van de „Haarlemse Bachvereniging"die jaarlijks acht of negen orkestavonden organiseerde, te verzorgen door het Concertgebouworkest met medewer king van artiesten van naam en repu tatie. Op de „Bachavonden" ratelde het in de stad van het drukke verkeer der met paarden bespannen eigen of gehuurde rijtuigen; en de dameskap sters hadden dan een goede dag ge had. De „Haarlemse Bachvereniging", door Bastiaans in het leven geroepen om de muziek van de Leipziger Cantor te propageren, was in Loots' tijd haar oorsprong finaal vergetenmen kon er alles te horen krijgen behalve muziek van Bach. In later tijd deed onder de Bach-leden dan ook de bou tade de ronde: „Ik ben verrukt van Bach, want ik dweep met Mahler". In tussen kon men er op de hoogte blij ven van Mengelbergs itmdaardreper- toire en van de nieuwste tconscheppin- gen, vaak onder directie van befaam de buitenlandse orkestleiders. Zolang de auto nog geen verbreid bezit was, bleef Haarlem voor gesitueerde mu ziekgenieters een geïsoleerde stad; de Amsterdamse heerlijkheden werden hun als 't ware thuis gebracht. Dit zou later anders worden. Voor de gewone man was er het Kriens-orkest, concer terend in Den Hout, in het Bronge bouw en in de zaal van de Sociëteit Vereniging, het latere Gemeentelijk Concertgebouw. En verder was er de machtige zangvereniging van Toon kunstdie het oratoriumrepertoire met ere diende alsmede tal van zangvereni gingen die met vocale en instrumenta le solisten optraden. Er waren ook de plaatselijke séances van kamermuziek, georganiseerd door Schlegel en Appy, door Willem Robert Sr. en nadien door Johan Steenman. En als van ouds kon den de Haarlemmers genieten van de gemeentelijke orgelconcerten. Velen gingen des zondags de koorzang be luisteren in de r.-k. kerken. Het dreef alles op een belangstelling die sinds de zegeningen van radio en televisie le gendarisch kan genoemd worden. Loots heeft de oververzadigingveroorzaakt door de moderne communicatiemidde len, niet meer ervaren. Hij leefde in een wereld die de regel „doe het zelf" ook op muzikaal gebied als een van zelfsprekend gebod aanvaardde. Van daar de bloei van het amateurisme en van de luister graagte van het publiek, dat het wonder der muziek, vergeleken bij heden ten dage, eer mondjesmaat dan overtollig toegediend kreeg, maar er dan ook rijkelijk van genoot. Dit alles had een bepaalde sfeer, die wij in de critische beschouwingen van Philip Loots op kenmerkende wijze te rugvinden. LOOTS WAS EEN GEESTIG MAN die de kostelijke gave der spiritualiteit als binnenpret beleefde. Dit blijkt uit tal van zijn composities, in de eerste plaats uit zijn „Tranendichtjes" op teksten van Pater Van Meurs, de dich ter van „Kriekende Kriekske" en van „De vrolijkheid en het lachen". De „Tranendichtjes" werden een dave rend succesnummer op de liederenpro- gramma's van Messchaert met Julius Röntgen aan de vleugel. De echte Hollandse droge humor, die men in deze liederen ervaart vindt men ook nu en dan in Loots' critische beschou wingen in de krant. Ten aanzien van amateuristische prestaties kon hij een welwillende toon aanslaan, maar tus sen de regels door kon hij toch niet nalaten zijn bedenkingen op spirituele wijze te laten blijken. Ziehier zo'n staaltje, betreffende een kooruitvoe ring waarin koorleden zich als kwartet- zangers lieten gelden. Loots schreef on der meer: „Als ik een flauwe aardig heid wilde vertellen, zou ik zeggen dat dit kwartet het meest bevredigend was in. de maten rust". Maar dan meen de hij deze grappige zet toch te moe ten milderen met de volgende pleister op de wonde: Evenwelde eigenaar dige moeilijkheden in aanmerking ne mende, aan het zelfstandig optreden van weinig geroutineerde dilettanten verbonden, mag men toch aan de kwartetzangers de lof niet onthouden die aan hun willen, hun durven en doen, dat altijd nog heel wat min- te kennen, zelfs tegenover de in de Haarlemse muziekmiddens hoogge prezen Leander Schlegel, toen deze nog directeur van de Toonkunst-muziek school was. Schlegel speelde op een concert van Zang en Vriendschap klavierwerken van Schumann, Chopin en van hem zelf. Loots gewaagde in zijn recensie van zijn ingenomenheid van het artis tieke spel van de pianist, die hij een hoogontwikkeld kunstenaar noemde. Maar hij voegde erbij: „Niet dat ik in alle bijzonderheden zijn opvatting van de voorgedragen stukken deel, maar zijn hele manier van doen getuigde zó van ernstige studie en van meester schap over zijn instrument, dat een Philip Loots-bank in Den Hout. der gelukkig had kunnen uitvallen toekomt". Geen wonder dat Loots door de dilettanten uit de Haarlemse zan gerswereld op handen gedragen werd, niet alleen om zijn koorcomposities maar om de vriendelijke pedagogische wenken in zijn critieken, die steeds geprezen werden om hun opbouwend karakter. DAARENTEGEN, HOEWEL IN nooit kwetsende bewoordingen, nam hij geen blad voor de mond als het om professionele muzikale ervaringen ging. Zelf was hij een meesterlijk be heerser van contrapuntische proble men, doch de vrije inspiratie, niet ge knecht door geleerde formules, was hem bovenal lief. Van deze gerichtheid gaf hij onder meer blijk naar aanlei ding van de creatie door het Toon kunstkoor van een compositie van een collega, de oud-Haarlemmer Henri Vink (toen muziekschooldirecteur te Dordrecht, waar de pianist Karei de Jong zijn opleiding van hem kreeg). Loots begon zijn bespreking met de componist te prijzen om zijn degelijk vakmanschap en kende hem deswege onder de Nederlandse componisten een eerste plaats toe. Maar daarna kwam hij met zijn bedenkingen: „Toch mag ik niet zeggen dat zijn werk mij heeft voldaan; ik meen dit in de eerste plaats te moeten toeschrijven aan het overwicht zijner muzikale ontwikke ling op de frisheid van zijn inspira tie. En dan volgt een uiteenzet ting van een aantal bezwaren. Neen, Loots was niet de zoetsappige beoorde laar voor wie velen hem hielden om dat hij de pil steeds verguld toedien de; hij was wel degelijk critisch, maar dan op humane wijze en op grond van eigen kunde en ervaring. Zonder aan- ziens-des-persoons gaf hij zijn mening soms bij mij opkomend gevoel van on voldaanheid weer plaats maakte voor oprechte waardering voor zijn voorze ker niet alledaagse talenten. Minder dan zijn pianospel bevallen mij zijn composities, althans de gisteravond ge hoorde. Hoewel ook hierin degelijke ontwikkeling niet te miskennen valt, mist men er te veel die ongekunsteld heid, die oprechtheid van uitdrukking en die gemakkelijke behandeling in, welke aan soortgelijke stukken van Schumann en anderen zoveel bekoor lijks bijzetten." Het gaat er hierbij niet om of Loots het bij het rechte eind had; maar hij had een mening en wist die openhartig kenbaar te maken. Een andere keer zwaaide hij Schlegel als componist de hoogste lof toe, namelijk naar aanlei ding van diens Passacaglia voor twee piano's. Dit was blijkbaar een muziek naar zijn smaak: sterk van bouw en geïnspireerd. „Hoe warm en smedig is zijn harmoniek, hoe zinrijk en wei nig „schools" zijn contrapuntiek. noteerde hij. LOOTS DIE ZELF organist was (hij concerteerde reeds als vijftienjarige op het Paleisorgel te Amsterdam) maakte nog al eens zure opmerkingen over de zware bespeelbaarheid van het Bavo- orgel; hij had zijn hart verpand aan de pneumatiek en de grondtonigheid van de toenmalige moderne orgelbouw. Als zodanig was hij kind van zijn tijd. Het werd heim dan ook een overrompelende verrassing te ervaren welke enorme mogelijkheden het instrument in de Grote Kerk te. bieden had, wanneer het bespeeld werd door een virtuoos als Camille Saint-Saëns. Dit gebeurde in juni 1897. „de man, die met vaste hand aan het hem vreemde instrument zijn machtigste en wat nog meer zegt, zijn liefelijkste, meest tot het gemoed sprekende klanken wist te ontlokken. Mij steeg die bewondering het hoogst bij de voordracht van Liszt's „Grande Fantaisie et fugue over „Ad nos, ad salutarem undam". Aan de verbazend hoge eisen die dit omvangrijk toon werk stelt, werd met ontzagafdwingend meesterschap voldaan Blijkbaar schonk het spel van de stadsorganist Ezerman hem doorgaans minder bevrediging. Dit kan men op maken uit de volgende recensie die overigens gunstig voor hem lui 1de: „Ik meen te mogen zeggen, dat de heer Ezerman deze avond en bijzonder in de werken van Guilmant en Franck aan kleur van geluiden en aan brio van spel meer heeft gegeven dan wij van hem gewoon waren. Bravo! Zo moet het zijn." Het voorbeeld van Saint-Saëns schijnt gunstig te hebben nagewerkt. - i ALS LOOTS geconfronteerd werd met muziek naar zijn smaak, kon hij zich geestdriftig in lyrische termen uiten. Zijn recensie over een Frans program ma bij de Bachvereniging leidde hij als volgt in: „Hoog op de top van de Franse zangberg zetelt in edele ernst César Franck; beneden op de vlakke grond speelt Lalo haasje-over; Saint- Saëns klautert en spring met bewonde renswaardige behendigheid van bene den naar boven en vice versa, terwijl Fauré hoog tegen de helling zich een heerlijk rustig zitje heeft uitgekozen." En dan deze hartelijke gevoelsontla ding na een uitvoering onder Robert van de kindercantate „De waereld in" van Peter Benoit: „De vertolking van deze in haar soort onovertroffen com positie van de grote Vlaamse meester vormde „le moment suprème" van de ze welgeslaagde feestavond. Na een uitgebreide analytische bespreking in termen van lof en bewondering, ten slotte: „Nog eens, het was neen, het was meer dan alleen een feest voor Titelplaat van Loots' „Tranendichtjes' (1897) op teksten van Bernard van Meurs (pseudoniem „Julius Flens"). Naar een tekening van Anton Molken- boer. oog en oor: het was een feest voor zinnen en ziel, een ogenblik van echt en diep genot. Hier herkennen wij de Loots die naast uitgebreide compo sities tal van heerlijke kinderliederen schreef voor zijn kroost (juweeltjes die, onuitgegeven, onbekend bleven voor het geslacht van heden) en zich daarin groot toonde in het kleine. De klare een voud in meesterlijke conceptie van Be- noits cantate was wel iets om hem te ontroeren en geestdriftig te stemmen. Zo zien wij in deze beknopte bloem lezing de mens en de kunstenaar Loots geprojecteerd tegen de Haarlemse mu- ziekbedrijvigheid van zijn tijd. Zijn naar menselijke berekening te vroege heengaan was een groot verlies voor velen. Bij de muzikale lezers van Haar lems Dagblad liet hij de herinneringen na van een competent en integer cri ticus, wiens reputatie nu na vijftig jaar nog niet vervaagd is. Jos de Klerk Naschrift. In mijn boek ..Haarlems Muziekleven in de loop der tijden" heb ik mij vergist, toen ik meedeelde dat de ge meente Haarlem de figuur van Loots na zijn overlijden met een straatnaam eerde. Er is inderdaad een Lootsstraat. maar deze naam geving betreft de vaderlandlievende dich ter uit de Franse tijd Cornells Loots (1765- 1834). Ik herinnerde mij dat er in 1916 spra ken van geweest is de voornaam van de vrijwel vergeten dichter weg te strijken en er Philip van te maken. Dit is echter niet ge beurd. Het valt dus op de één of andere manier nog goed te maken, tegelijk bijvoor beeld met het geven van straatnamen aan figuren als Ban en Padbrué, een eerbetoon waar wij reeds jaren om roepen. Vanuit mu zikaal standpunt bekeken is er in dergelijke aangelegenheid te Haarlem doorgaans van tekort van inzicht blijk gegeven. Welke be tekenis heeft voor onze stad onder meer een Dunklerstraat, die de naam moet vereeuwi gen van een militair kapelmeester, die even min met het Haarlemse - als met het algeme ne muziekleven in Nederland iets te maken heeft gehad? J. d. K. vwwwvwwwwwvwwwwvwwwwwwwwwwwwwwvwwwwv/wwwwwwwwwwvvwvwwwvwww Z.W.O., de Nederlandse organi satie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek heejt processor dr. H. E. Keiler een subsidie verleend voor de voorbereiding ener uitgave van de „Vocabulaire complet des oeuvres de Wace". Het eigenlijke doel van deze uitgave waarvoor eerst de woordenschat van Waces werken nauwkeurig moet worden vastgelegd is een onderzoek naar de taal van de Normandische litteratuur aan het hof van Londen speciaal in de tweede helft van de twaalfde eeuw. PROFESSOR KELLER, die in 1952 een „étude descriptive sur le vocabu laire de Wace" heeft gepubliceerd, do ceert de Franse taal- en letterkunde van de middeleeuwen aan de rijksuni versiteit in Utrecht. Hij is directeur van het Instituut voor Franse taal- en letterkunde aldaar. IN EEN ONDERHOUD met professor Keiler vernam het A.N.P. dat Wace (een voornaam, die heden ten dage ook nog in Friesland voorkomt), een belangrijke Normandische dichter is geweest, die van ongeveer 1100 tot 1174 heeft geleefd. Wace was kannunik in Bayeux. Zijn oeuvre heeft veel in vloed gehad op dat van Chretien de Troyes, de grootste dichter in het hoofse genre. Wace heeft als eerste Franse schrijver, en wel in zijn laat ste werk, bijzonderheden over zijn ei gen leven meegedeeld, waardoor wij hem wat beter kennen dan zijn tijdge noten. WACES complete werk telt 45.000 "erzen, die vrijwel allemaal uit acht lettergrepen bestaan. Zijn voornaamste werk is de „Roman de Brut", ook wel de „Geste des Bretons" geheten, die uit 15.000 verzen bestaat. Dezekroniek die uit 1155 dateert, ie geschreven in opdracht van Hendrik II en koningin Alienor. In feite is de „Roman de Brut" een bewerking van de ,Histo- ria regum Brittaniae" van de Engels man Galfridus van Monmouth, met interessante afwijkingen en toevoeg sels. Zo wordt er voor het eerst „de ronde tafel" in genoemd. De „Roman de Brut" vertelt de le zers hoe Engeland Keltisch werd. In de taal van deze kroniek, aldus pro fessor Keller, is de invloed van konin gin Alienor te bespeuren, in het bijzon der van de „Esprit courtois." EEN ANDER voornaam werk van Wace, die onder andere ook drie levens van heiligen heeft beschreven, draagt de titel van de „Roman de Rou" of de „Geste des Normands." Ook deze uit 15.000 verzen bestaande kroniek, werd geschreven in opdracht van Hendrik II. De koning wenste dat daarin zijn rechten op de Engelse troon duidelijk tot uiting zouden ko men. De „Roman de Rou" begint met de vermelding van de invasie der Noor mannen in West-Europa en vermeldt hoe hun leider Rollo in 911 door Char les Simple tot Hertog van Normandië werd gemaakt. De koning werd onge duldig omdat Wace zo langzaam met deze „officiële geschiedschrijving" vor derde en droeg het werk op aan de jonge en talentvolle Benoit de Sainte- Maure, auteur van de „Roman de Troie." Bitter eindigde Wace zijn werk met de woorden „dat hij moest vast stellen al dit werk voor zijn op/olger te hebben gedaan." DE MUSICAL-VERSIE van Jan de Hartogs comedie „Het hemelbed" zal, onder de titel „I do, I do", op 26 september a.s. in Boston haar wereldpremière beleven; vanaf 15 november zullen de New Yorkers kennis kunnen maken met de musi cal, waarin Mary Martin en Robert Preston het echtpaar zullen spe len (andere rollen komen er niet in voor). De twee spelers krijgen vier duetten te zingen en bovendien ieder afzonderlijk nog veertien songs. De muziek, die zal worden uitgevoerd door een orkest van 25 man, is van de componist Harvey Schmidt. Volgens de ondernemer van de opvoeringen zijn er nu al door grote en kleinere groepen schouwburgbezoekers zoals clubs, verenigingen e.d., in de voorverkoop kaartjes besteld voor een totale waarde van 1,2 miljoen dollar. HET ENGELSE Nationale Thea ter, dat wordt geleid door Sir Lau rence Olivier, heeft aan twee auteurs, Clancy Sigal en Roger Smith, opdracht verleend tot het schrijven van een documentair to neelspel over de Cuba-crisis van 1962. De schrijvers zullen voor de selectie van hun materiaal alle ge publiceerde documenten over de crisis moeten bestuderen en infor matieve gesprekken met een aantal leidende staatslieden hebben. HET DEUTSCHE Theater in Oost-Berlijn zal in het aanstaande winterseizoen het drama „Die Ver- schwörer" van de Westduitse auteur Wolfgang Gratz opvoeren. Het stuk is een dramatisering van het complot der Duitse officieren tegen Hitier dat eindigde met de mislukte aanslag op de „Führer" van 20 juli 1944. DE AMERIKAANSE toneelschrij ver Edward Albee heeft een nieuw stuk voltooid, jat „A delicate ba lance" heet en dat hij „een serieu ze komedid" noemd. De Newyork- se première, met Jessica Tandy in de hoofdrol, zal in de tweede helft van september plaatshebben. Het stuk, dat in een Newyorkse villa wijk speelt, gaat over de onderlinge rechten en plichten van vrinden en gezinsleden en over de grenzen die daaraan kunnen worden gesteld. De regie zal worden gevoerd door Alan Schneider, die ook Albees „Tiny Alice" en „Who's afraid of Virgi- ginia Wool/" heeft geregisseerd. HET FESTIVAL van Avignon, dat er onder leiding van Jean Vi lar naar streeft een belangrijk mid delpunt van culturele manifestaties te worden, is dit jaar niet met een oorspronkelijk Frans stuk geopend maar met een uit het Hongaars vertaald werk: „Dieu, empereur et paysan" van Gyula Hay. Dit in 1932 geschreven stuk, dat in het vijftiende-eeuwse Hongarije ten tij de van de Tsjechische hervormer Jan Huss speelt, beleefde zijn pre mière (onder de titel „Gott, Kaiser und Bauer") destijds in Duitsland maar moest toen onder druk van de nazi's al na enkele voorstellin gen van het repertoire worden ge nomen. Het is nu door Bernard So- bèl en Jean Tailleur in het Frans vertaald. Onder regie van Georges Wilson heeft het gezelschap van het Parijse Théatre National Populaire het werk in Avignon als openlucht spel vertoond. DE SCHOUWBURG in Washing ton waar president Abraham Lin coln op 14 april 1865 door de ac teur John Wilkes Booth werd dood geschoten en waar sindsdien niet meer werd gespeeld, zal volgend jaar aan zijn oude bestemming worden teruggegeven. Tientallen jaren is het voormalige „Fords Theater" gebruikt als opslagplaats voor overtollig en versleten meubi lair van enige ministeries. Met aan zienlijke financiële steun van de Amerikaanse regering wordt het theater nu gerestaureerd. Men wil er voornamelijk historische stukken in gaan vertonen. IN HET Westberli.inse Forum- Theater heeft de première plaats gehad van „Die Party", een nieuw stuk van de in Wenen geboren maar nu in Londen gevestigde schrijver Jakov Lind, die ook enige jaren in Nederland heeft gewoond. In dit stuk, dat onder regie van Frank Burckner werd opgevoerd, schildert Jakov Lind de gevaarlij ke bedreiging die het neo-fascisme vormt voor sommige groepen van politiek-teleurgestelde jongeren. JAPAN WIL blijkbaar niet ach terblijven in de hedendaagse rage om allerlei romans en toneelstuk ken, die vroeger succes hebben ge had, tot musicals te verwerken. Het Toho Theater in Tokio heeft tenminste aangekondigd, in het komende seizoen een musical te gaan opvoeren die gedeeltelijk in de Amerikaanse burgeroorlog speelt en gebaseerd is op de roman „Gone with the wind". Federico Garcia Lorca, aan wie het Theater Terzijde dit voorjaar in Haarlem de manifestatie „Een zaak Lorca is ons niet bekend" heeft gewijd, heeft ook een Engelse schrijfster, Bettina Jonic, geïnspi reerd tot een toneelwerk. Haar dramatisering van het leven en werk van de Spaanse dichter zal, onder de titel „Lorca", begin september door het Traverse Theatre in Edin burgh worden opgevoerd. De titel rol wordt gespeeld door Tony Beck- ley.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 14