Philip Loots overleed een halve eeuw geleden
Componist en muziekrecensent wiens frisheid
van inspiratie steeds het overwicht behield
over de gedegenheid zijner muzikale eruditie
TRANENDICHTJES
TONEEL-
notities
J ULIUS FLENS
1 üllltll
Subsidie voor onderzoek naar
naar historische hoftaal
ZATERDAG
JULI
•UITGAVEVAN-DE-ALGEMEENEMUZIEKHANDEL*
AMSTERDAM-
Humor en wijsheid
lÉii§É
smspwmëm.
rfP* -H
.- 1 V
,w4'
Openhartige critiek
Poëzie en ontroerbaarheid
S. K
1 966
Philip Loots, Amsterdam 1865
Haarlem 1916.
MORGEN 31 JULI is het een halve eeuw geleden dat de
Haarlemse toonkunstenaar Philip Loots overleed. Hij had bijna
zijn eenenvijftigste levensjaar bereikt, waarvan vierentwintig
in dienst waren geweest van Haarlems Dagblad als muziek
recensent. Verleden jaar hebben wij in deze kolommen aan deze
eminente persoonlijkheid een herdenking gewijd naar aan
leiding van de honderdste verjaring van zijn geboortedag en
daarin een beknopte schets van zijn leven en artistieke arbeid
gegeven. Thans, zijn sterfdag herdenkende, willen wij ons in
hoofdzaak beperken tot beschouwingen over zjjn muziek-
recenties in ons blad. Dit onderdeel van zijn levenswerk is op
zich zeer belangrijk te achten, primo als kenschetsend voor de
rijke periode van rijping en opbloei, waaraan naast hem figuren
kunstenaar en de mens Loots, en secundo als historisch over
zicht van de muzikale bedrijvigheden te Haarlem in een belang-
van betekenis, als Leander Schlegel en Willem Robert sr. stu
wing gaven en ook rijke beloften van een nieuwe generatie (de
jonge Roberts, de jonge Andriessens, de jonge Steenman, Wil
lem Landré) zich aandienden, tezamen met tal van zangsterren.
Bfj het schrijven van mijn boek „Haarlems muziekleven in de
loop der tijden" heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de tal
loze recensies die Philip Loots in verloop van vierentwintig jaar
in Haarlems Dagblad schreef, en door mevrouw Loots-Verkley
keurig in gekartoneerde schriften geplakt en van registers voor
zien werden. Dit als historisch materiaal bewaarde bezit in het
familie-archief der nazaten werd mij op lange termijn ter inzage
en bestudering toevertrouwd en het lust mij er nog eens een
greep in te doen voor het „in memoriam" dat ik mij voorstel te
schrijven over mijn hooggewaardeerde voorganger in de
muziekjournalistiek.
M UZI EK-VAN-PHI LIP-LOOTS-
VOOR-BARITON-MET-KLAVIERBEGELEIDING^
-OPGEDRAGEN AAN- DEN HEER -JOS-OREllO -
•STUMPFF-EN-KONING
UITERAARD MOETEN WIJ DE
critieken van Loots zien in de tijd
waarin hij ze schreef. Gedragen door
een grote publieke belangstelling, had
het toenmalige muziekleven een be
duidende amateuristische inslag, voor
al op het gebied van de koorzang met
zijn bloeiende concourswezen. Haar
lem gold als een geducht centrum op
dit gebied en die standing werd, met
de onvermijdelijke rivaliteit, als een
sport-aangelegenheid door de bevol
king hooggehouden. Maar ook aan pro
fessionele muziekbeoefening was geen
tekort. Kamermuziek- en kerkconcer-
ten, gegeven door prominente solisten
en ensembles waren zeer in trek bij
de gegoede burgerij en de élite. Men
stond soms jaren op de verzoeklijst
om aangenomen te worden als lid van
de „Haarlemse Bachvereniging"die
jaarlijks acht of negen orkestavonden
organiseerde, te verzorgen door het
Concertgebouworkest met medewer
king van artiesten van naam en repu
tatie. Op de „Bachavonden" ratelde
het in de stad van het drukke verkeer
der met paarden bespannen eigen of
gehuurde rijtuigen; en de dameskap
sters hadden dan een goede dag ge
had. De „Haarlemse Bachvereniging",
door Bastiaans in het leven geroepen
om de muziek van de Leipziger Cantor
te propageren, was in Loots' tijd
haar oorsprong finaal vergetenmen
kon er alles te horen krijgen behalve
muziek van Bach. In later tijd deed
onder de Bach-leden dan ook de bou
tade de ronde: „Ik ben verrukt van
Bach, want ik dweep met Mahler". In
tussen kon men er op de hoogte blij
ven van Mengelbergs itmdaardreper-
toire en van de nieuwste tconscheppin-
gen, vaak onder directie van befaam
de buitenlandse orkestleiders. Zolang
de auto nog geen verbreid bezit was,
bleef Haarlem voor gesitueerde mu
ziekgenieters een geïsoleerde stad; de
Amsterdamse heerlijkheden werden
hun als 't ware thuis gebracht. Dit zou
later anders worden. Voor de gewone
man was er het Kriens-orkest, concer
terend in Den Hout, in het Bronge
bouw en in de zaal van de Sociëteit
Vereniging, het latere Gemeentelijk
Concertgebouw. En verder was er de
machtige zangvereniging van Toon
kunstdie het oratoriumrepertoire met
ere diende alsmede tal van zangvereni
gingen die met vocale en instrumenta
le solisten optraden. Er waren ook de
plaatselijke séances van kamermuziek,
georganiseerd door Schlegel en Appy,
door Willem Robert Sr. en nadien door
Johan Steenman. En als van ouds kon
den de Haarlemmers genieten van de
gemeentelijke orgelconcerten. Velen
gingen des zondags de koorzang be
luisteren in de r.-k. kerken. Het dreef
alles op een belangstelling die sinds de
zegeningen van radio en televisie le
gendarisch kan genoemd worden. Loots
heeft de oververzadigingveroorzaakt
door de moderne communicatiemidde
len, niet meer ervaren. Hij leefde in
een wereld die de regel „doe het zelf"
ook op muzikaal gebied als een van
zelfsprekend gebod aanvaardde. Van
daar de bloei van het amateurisme en
van de luister graagte van het publiek,
dat het wonder der muziek, vergeleken
bij heden ten dage, eer mondjesmaat
dan overtollig toegediend kreeg, maar
er dan ook rijkelijk van genoot. Dit
alles had een bepaalde sfeer, die wij
in de critische beschouwingen van
Philip Loots op kenmerkende wijze te
rugvinden.
LOOTS WAS EEN GEESTIG MAN
die de kostelijke gave der spiritualiteit
als binnenpret beleefde. Dit blijkt uit
tal van zijn composities, in de eerste
plaats uit zijn „Tranendichtjes" op
teksten van Pater Van Meurs, de dich
ter van „Kriekende Kriekske" en van
„De vrolijkheid en het lachen". De
„Tranendichtjes" werden een dave
rend succesnummer op de liederenpro-
gramma's van Messchaert met Julius
Röntgen aan de vleugel. De echte
Hollandse droge humor, die men in
deze liederen ervaart vindt men ook
nu en dan in Loots' critische beschou
wingen in de krant. Ten aanzien van
amateuristische prestaties kon hij een
welwillende toon aanslaan, maar tus
sen de regels door kon hij toch niet
nalaten zijn bedenkingen op spirituele
wijze te laten blijken. Ziehier zo'n
staaltje, betreffende een kooruitvoe
ring waarin koorleden zich als kwartet-
zangers lieten gelden. Loots schreef on
der meer: „Als ik een flauwe aardig
heid wilde vertellen, zou ik zeggen dat
dit kwartet het meest bevredigend was
in. de maten rust". Maar dan meen
de hij deze grappige zet toch te moe
ten milderen met de volgende pleister
op de wonde: Evenwelde eigenaar
dige moeilijkheden in aanmerking ne
mende, aan het zelfstandig optreden
van weinig geroutineerde dilettanten
verbonden, mag men toch aan de
kwartetzangers de lof niet onthouden
die aan hun willen, hun durven en
doen, dat altijd nog heel wat min-
te kennen, zelfs tegenover de in de
Haarlemse muziekmiddens hoogge
prezen Leander Schlegel, toen deze nog
directeur van de Toonkunst-muziek
school was.
Schlegel speelde op een concert van
Zang en Vriendschap klavierwerken
van Schumann, Chopin en van hem
zelf. Loots gewaagde in zijn recensie
van zijn ingenomenheid van het artis
tieke spel van de pianist, die hij een
hoogontwikkeld kunstenaar noemde.
Maar hij voegde erbij: „Niet dat ik in
alle bijzonderheden zijn opvatting van
de voorgedragen stukken deel, maar
zijn hele manier van doen getuigde zó
van ernstige studie en van meester
schap over zijn instrument, dat een
Philip Loots-bank in Den Hout.
der gelukkig had kunnen uitvallen
toekomt". Geen wonder dat Loots door
de dilettanten uit de Haarlemse zan
gerswereld op handen gedragen werd,
niet alleen om zijn koorcomposities
maar om de vriendelijke pedagogische
wenken in zijn critieken, die steeds
geprezen werden om hun opbouwend
karakter.
DAARENTEGEN, HOEWEL IN
nooit kwetsende bewoordingen, nam hij
geen blad voor de mond als het om
professionele muzikale ervaringen
ging. Zelf was hij een meesterlijk be
heerser van contrapuntische proble
men, doch de vrije inspiratie, niet ge
knecht door geleerde formules, was
hem bovenal lief. Van deze gerichtheid
gaf hij onder meer blijk naar aanlei
ding van de creatie door het Toon
kunstkoor van een compositie van een
collega, de oud-Haarlemmer Henri
Vink (toen muziekschooldirecteur te
Dordrecht, waar de pianist Karei de
Jong zijn opleiding van hem kreeg).
Loots begon zijn bespreking met de
componist te prijzen om zijn degelijk
vakmanschap en kende hem deswege
onder de Nederlandse componisten een
eerste plaats toe. Maar daarna kwam
hij met zijn bedenkingen: „Toch mag
ik niet zeggen dat zijn werk mij heeft
voldaan; ik meen dit in de eerste
plaats te moeten toeschrijven aan het
overwicht zijner muzikale ontwikke
ling op de frisheid van zijn inspira
tie. En dan volgt een uiteenzet
ting van een aantal bezwaren. Neen,
Loots was niet de zoetsappige beoorde
laar voor wie velen hem hielden om
dat hij de pil steeds verguld toedien
de; hij was wel degelijk critisch, maar
dan op humane wijze en op grond van
eigen kunde en ervaring. Zonder aan-
ziens-des-persoons gaf hij zijn mening
soms bij mij opkomend gevoel van on
voldaanheid weer plaats maakte voor
oprechte waardering voor zijn voorze
ker niet alledaagse talenten. Minder
dan zijn pianospel bevallen mij zijn
composities, althans de gisteravond ge
hoorde. Hoewel ook hierin degelijke
ontwikkeling niet te miskennen valt,
mist men er te veel die ongekunsteld
heid, die oprechtheid van uitdrukking
en die gemakkelijke behandeling in,
welke aan soortgelijke stukken van
Schumann en anderen zoveel bekoor
lijks bijzetten."
Het gaat er hierbij niet om of Loots
het bij het rechte eind had; maar hij
had een mening en wist die openhartig
kenbaar te maken. Een andere keer
zwaaide hij Schlegel als componist de
hoogste lof toe, namelijk naar aanlei
ding van diens Passacaglia voor twee
piano's. Dit was blijkbaar een muziek
naar zijn smaak: sterk van bouw en
geïnspireerd. „Hoe warm en smedig
is zijn harmoniek, hoe zinrijk en wei
nig „schools" zijn contrapuntiek.
noteerde hij.
LOOTS DIE ZELF organist was (hij
concerteerde reeds als vijftienjarige op
het Paleisorgel te Amsterdam) maakte
nog al eens zure opmerkingen over de
zware bespeelbaarheid van het Bavo-
orgel; hij had zijn hart verpand aan
de pneumatiek en de grondtonigheid van
de toenmalige moderne orgelbouw. Als
zodanig was hij kind van zijn tijd. Het
werd heim dan ook een overrompelende
verrassing te ervaren welke enorme
mogelijkheden het instrument in de
Grote Kerk te. bieden had, wanneer het
bespeeld werd door een virtuoos als
Camille Saint-Saëns. Dit gebeurde in
juni 1897. „de man, die met vaste
hand aan het hem vreemde instrument
zijn machtigste en wat nog meer zegt,
zijn liefelijkste, meest tot het gemoed
sprekende klanken wist te ontlokken.
Mij steeg die bewondering het hoogst
bij de voordracht van Liszt's „Grande
Fantaisie et fugue over „Ad nos, ad
salutarem undam". Aan de verbazend
hoge eisen die dit omvangrijk toon
werk stelt, werd met ontzagafdwingend
meesterschap voldaan
Blijkbaar schonk het spel van de
stadsorganist Ezerman hem doorgaans
minder bevrediging. Dit kan men op
maken uit de volgende recensie die
overigens gunstig voor hem lui 1de: „Ik
meen te mogen zeggen, dat de heer
Ezerman deze avond en bijzonder in
de werken van Guilmant en Franck
aan kleur van geluiden en aan brio
van spel meer heeft gegeven dan wij
van hem gewoon waren. Bravo! Zo
moet het zijn." Het voorbeeld van
Saint-Saëns schijnt gunstig te hebben
nagewerkt.
- i
ALS LOOTS geconfronteerd werd met
muziek naar zijn smaak, kon hij zich
geestdriftig in lyrische termen uiten.
Zijn recensie over een Frans program
ma bij de Bachvereniging leidde hij als
volgt in: „Hoog op de top van de
Franse zangberg zetelt in edele ernst
César Franck; beneden op de vlakke
grond speelt Lalo haasje-over; Saint-
Saëns klautert en spring met bewonde
renswaardige behendigheid van bene
den naar boven en vice versa, terwijl
Fauré hoog tegen de helling zich een
heerlijk rustig zitje heeft uitgekozen."
En dan deze hartelijke gevoelsontla
ding na een uitvoering onder Robert
van de kindercantate „De waereld in"
van Peter Benoit: „De vertolking van
deze in haar soort onovertroffen com
positie van de grote Vlaamse meester
vormde „le moment suprème" van de
ze welgeslaagde feestavond. Na
een uitgebreide analytische bespreking
in termen van lof en bewondering, ten
slotte: „Nog eens, het was neen, het
was meer dan alleen een feest voor
Titelplaat van Loots' „Tranendichtjes'
(1897) op teksten van Bernard van
Meurs (pseudoniem „Julius Flens").
Naar een tekening van Anton Molken-
boer.
oog en oor: het was een feest voor
zinnen en ziel, een ogenblik van echt
en diep genot. Hier herkennen wij
de Loots die naast uitgebreide compo
sities tal van heerlijke kinderliederen
schreef voor zijn kroost (juweeltjes die,
onuitgegeven, onbekend bleven voor
het geslacht van heden) en zich daarin
groot toonde in het kleine. De klare een
voud in meesterlijke conceptie van Be-
noits cantate was wel iets om hem te
ontroeren en geestdriftig te stemmen.
Zo zien wij in deze beknopte bloem
lezing de mens en de kunstenaar Loots
geprojecteerd tegen de Haarlemse mu-
ziekbedrijvigheid van zijn tijd. Zijn
naar menselijke berekening te vroege
heengaan was een groot verlies voor
velen. Bij de muzikale lezers van Haar
lems Dagblad liet hij de herinneringen
na van een competent en integer cri
ticus, wiens reputatie nu na vijftig jaar
nog niet vervaagd is.
Jos de Klerk
Naschrift. In mijn boek ..Haarlems
Muziekleven in de loop der tijden" heb ik
mij vergist, toen ik meedeelde dat de ge
meente Haarlem de figuur van Loots na zijn
overlijden met een straatnaam eerde. Er is
inderdaad een Lootsstraat. maar deze naam
geving betreft de vaderlandlievende dich
ter uit de Franse tijd Cornells Loots (1765-
1834). Ik herinnerde mij dat er in 1916 spra
ken van geweest is de voornaam van de
vrijwel vergeten dichter weg te strijken en
er Philip van te maken. Dit is echter niet ge
beurd. Het valt dus op de één of andere
manier nog goed te maken, tegelijk bijvoor
beeld met het geven van straatnamen aan
figuren als Ban en Padbrué, een eerbetoon
waar wij reeds jaren om roepen. Vanuit mu
zikaal standpunt bekeken is er in dergelijke
aangelegenheid te Haarlem doorgaans van
tekort van inzicht blijk gegeven. Welke be
tekenis heeft voor onze stad onder meer een
Dunklerstraat, die de naam moet vereeuwi
gen van een militair kapelmeester, die even
min met het Haarlemse - als met het algeme
ne muziekleven in Nederland iets te maken
heeft gehad?
J. d. K.
vwwwvwwwwwvwwwwvwwwwwwwwwwwwwwvwwwwv/wwwwwwwwwwvvwvwwwvwww
Z.W.O., de Nederlandse organi
satie voor Zuiver Wetenschappelijk
Onderzoek heejt processor dr. H.
E. Keiler een subsidie verleend
voor de voorbereiding ener uitgave
van de „Vocabulaire complet des
oeuvres de Wace". Het eigenlijke
doel van deze uitgave waarvoor
eerst de woordenschat van Waces
werken nauwkeurig moet worden
vastgelegd is een onderzoek
naar de taal van de Normandische
litteratuur aan het hof van Londen
speciaal in de tweede helft van de
twaalfde eeuw.
PROFESSOR KELLER, die in 1952
een „étude descriptive sur le vocabu
laire de Wace" heeft gepubliceerd, do
ceert de Franse taal- en letterkunde
van de middeleeuwen aan de rijksuni
versiteit in Utrecht. Hij is directeur
van het Instituut voor Franse taal- en
letterkunde aldaar.
IN EEN ONDERHOUD met professor
Keiler vernam het A.N.P. dat Wace
(een voornaam, die heden ten dage
ook nog in Friesland voorkomt), een
belangrijke Normandische dichter is
geweest, die van ongeveer 1100 tot
1174 heeft geleefd. Wace was kannunik
in Bayeux. Zijn oeuvre heeft veel in
vloed gehad op dat van Chretien de
Troyes, de grootste dichter in het
hoofse genre. Wace heeft als eerste
Franse schrijver, en wel in zijn laat
ste werk, bijzonderheden over zijn ei
gen leven meegedeeld, waardoor wij
hem wat beter kennen dan zijn tijdge
noten.
WACES complete werk telt 45.000
"erzen, die vrijwel allemaal uit acht
lettergrepen bestaan. Zijn voornaamste
werk is de „Roman de Brut", ook wel
de „Geste des Bretons" geheten, die
uit 15.000 verzen bestaat. Dezekroniek
die uit 1155 dateert, ie geschreven in
opdracht van Hendrik II en koningin
Alienor. In feite is de „Roman de
Brut" een bewerking van de ,Histo-
ria regum Brittaniae" van de Engels
man Galfridus van Monmouth, met
interessante afwijkingen en toevoeg
sels. Zo wordt er voor het eerst „de
ronde tafel" in genoemd.
De „Roman de Brut" vertelt de le
zers hoe Engeland Keltisch werd. In
de taal van deze kroniek, aldus pro
fessor Keller, is de invloed van konin
gin Alienor te bespeuren, in het bijzon
der van de „Esprit courtois."
EEN ANDER voornaam werk van
Wace, die onder andere ook drie levens
van heiligen heeft beschreven, draagt
de titel van de „Roman de Rou" of
de „Geste des Normands." Ook deze
uit 15.000 verzen bestaande kroniek,
werd geschreven in opdracht van
Hendrik II. De koning wenste dat
daarin zijn rechten op de Engelse
troon duidelijk tot uiting zouden ko
men. De „Roman de Rou" begint met
de vermelding van de invasie der Noor
mannen in West-Europa en vermeldt
hoe hun leider Rollo in 911 door Char
les Simple tot Hertog van Normandië
werd gemaakt. De koning werd onge
duldig omdat Wace zo langzaam met
deze „officiële geschiedschrijving" vor
derde en droeg het werk op aan de
jonge en talentvolle Benoit de Sainte-
Maure, auteur van de „Roman de
Troie." Bitter eindigde Wace zijn werk
met de woorden „dat hij moest vast
stellen al dit werk voor zijn op/olger
te hebben gedaan."
DE MUSICAL-VERSIE van Jan
de Hartogs comedie „Het hemelbed"
zal, onder de titel „I do, I do", op
26 september a.s. in Boston haar
wereldpremière beleven; vanaf 15
november zullen de New Yorkers
kennis kunnen maken met de musi
cal, waarin Mary Martin en Robert
Preston het echtpaar zullen spe
len (andere rollen komen er niet
in voor). De twee spelers krijgen
vier duetten te zingen en bovendien
ieder afzonderlijk nog veertien
songs. De muziek, die zal worden
uitgevoerd door een orkest van 25
man, is van de componist Harvey
Schmidt. Volgens de ondernemer
van de opvoeringen zijn er nu al
door grote en kleinere groepen
schouwburgbezoekers zoals clubs,
verenigingen e.d., in de voorverkoop
kaartjes besteld voor een totale
waarde van 1,2 miljoen dollar.
HET ENGELSE Nationale Thea
ter, dat wordt geleid door Sir Lau
rence Olivier, heeft aan twee
auteurs, Clancy Sigal en Roger
Smith, opdracht verleend tot het
schrijven van een documentair to
neelspel over de Cuba-crisis van
1962. De schrijvers zullen voor de
selectie van hun materiaal alle ge
publiceerde documenten over de
crisis moeten bestuderen en infor
matieve gesprekken met een aantal
leidende staatslieden hebben.
HET DEUTSCHE Theater in
Oost-Berlijn zal in het aanstaande
winterseizoen het drama „Die Ver-
schwörer" van de Westduitse
auteur Wolfgang Gratz opvoeren.
Het stuk is een dramatisering van
het complot der Duitse officieren
tegen Hitier dat eindigde met de
mislukte aanslag op de „Führer"
van 20 juli 1944.
DE AMERIKAANSE toneelschrij
ver Edward Albee heeft een nieuw
stuk voltooid, jat „A delicate ba
lance" heet en dat hij „een serieu
ze komedid" noemd. De Newyork-
se première, met Jessica Tandy in
de hoofdrol, zal in de tweede helft
van september plaatshebben. Het
stuk, dat in een Newyorkse villa
wijk speelt, gaat over de onderlinge
rechten en plichten van vrinden en
gezinsleden en over de grenzen die
daaraan kunnen worden gesteld. De
regie zal worden gevoerd door Alan
Schneider, die ook Albees „Tiny
Alice" en „Who's afraid of Virgi-
ginia Wool/" heeft geregisseerd.
HET FESTIVAL van Avignon,
dat er onder leiding van Jean Vi
lar naar streeft een belangrijk mid
delpunt van culturele manifestaties
te worden, is dit jaar niet met een
oorspronkelijk Frans stuk geopend
maar met een uit het Hongaars
vertaald werk: „Dieu, empereur et
paysan" van Gyula Hay. Dit in
1932 geschreven stuk, dat in het
vijftiende-eeuwse Hongarije ten tij
de van de Tsjechische hervormer
Jan Huss speelt, beleefde zijn pre
mière (onder de titel „Gott, Kaiser
und Bauer") destijds in Duitsland
maar moest toen onder druk van
de nazi's al na enkele voorstellin
gen van het repertoire worden ge
nomen. Het is nu door Bernard So-
bèl en Jean Tailleur in het Frans
vertaald. Onder regie van Georges
Wilson heeft het gezelschap van het
Parijse Théatre National Populaire
het werk in Avignon als openlucht
spel vertoond.
DE SCHOUWBURG in Washing
ton waar president Abraham Lin
coln op 14 april 1865 door de ac
teur John Wilkes Booth werd dood
geschoten en waar sindsdien niet
meer werd gespeeld, zal volgend
jaar aan zijn oude bestemming
worden teruggegeven. Tientallen
jaren is het voormalige „Fords
Theater" gebruikt als opslagplaats
voor overtollig en versleten meubi
lair van enige ministeries. Met aan
zienlijke financiële steun van de
Amerikaanse regering wordt het
theater nu gerestaureerd. Men wil
er voornamelijk historische stukken
in gaan vertonen.
IN HET Westberli.inse Forum-
Theater heeft de première plaats
gehad van „Die Party", een nieuw
stuk van de in Wenen geboren
maar nu in Londen gevestigde
schrijver Jakov Lind, die ook enige
jaren in Nederland heeft gewoond.
In dit stuk, dat onder regie van
Frank Burckner werd opgevoerd,
schildert Jakov Lind de gevaarlij
ke bedreiging die het neo-fascisme
vormt voor sommige groepen van
politiek-teleurgestelde jongeren.
JAPAN WIL blijkbaar niet ach
terblijven in de hedendaagse rage
om allerlei romans en toneelstuk
ken, die vroeger succes hebben ge
had, tot musicals te verwerken.
Het Toho Theater in Tokio heeft
tenminste aangekondigd, in het
komende seizoen een musical te
gaan opvoeren die gedeeltelijk in
de Amerikaanse burgeroorlog speelt
en gebaseerd is op de roman „Gone
with the wind".
Federico Garcia Lorca, aan wie
het Theater Terzijde dit voorjaar
in Haarlem de manifestatie „Een
zaak Lorca is ons niet bekend" heeft
gewijd, heeft ook een Engelse
schrijfster, Bettina Jonic, geïnspi
reerd tot een toneelwerk. Haar
dramatisering van het leven en werk
van de Spaanse dichter zal, onder
de titel „Lorca", begin september
door het Traverse Theatre in Edin
burgh worden opgevoerd. De titel
rol wordt gespeeld door Tony Beck-
ley.