De ontembare Christina van Zweden en haar onvoorstelbaar rijke kunstverzamelingen Een studie over Paul van Ostaijen Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 2 0 AUGUSTUS 1966 ïlr Erbij tAF 13 Naar Parijs (SLOT J. R. Kist Raphaete „Ljfdensweg", Chri&Üna's triomf. Mercurius en Pandora van Adriaen de Vries. CHRISTINA RIJDT te paard met twee pauselijke legaten naast zich naar de Porto del Popoio, door Bernini ge restaureerd, en daar sluit het hele college van kardinalen zich bij de stoet aan. De St. Pieter is met goudglanzen de tapijten versierd. In de Sixtijnse ka pel wacht de paus. Volgens het ritueel buigt zij driemaal de knie voor zij zijn voet en hand mag kussen. Drie dagen later woont zij de door de paus op gedragen mis in de St. Pieter bij en daarna volgt een hoogst selecte feest maaltijd voor twee personen. De paus en Christina zitten onder dezelfde bal dakijn maar aan twee verschillende ta fels. Die van de paus is precies acht centimeter hoger. De talrijke mannelij ke gasten blijven op een eerbiedige afstand staan, de dames mogen ach ter gordijnen toekijken. Bij het diner komt iets bijzonders op tafel: de „tri- onfi di tavola", een soort tafelversie ring met kleine sculptures van suiker, marsepein of blanc-manger met goud of bladzilver versierd en ontworpen door bekende kunstenaars. Van een dergelijk diner aangeboden door de volgende paus bleef een alleraardigste tekening bewaard (die nog vorige week bij het eerste artikel over Christina af gedrukt werd. VERDER HOREN tot de feestelijkhe den bij Christinas aankomst drie gala- opera's in het Barberinitheater. De li brettos waren geschreven door Guilio Rospigliosi, de latere paus Clemens IX. Het Italiaanse baroktoneel met al le technische spitsvondigheden was een wonderlijk kijkspel. Ook de grote Bernini heeft zich daar intensief mee bezig gehouden. Op de expositie is het toneel van het Barberinitheater gere construeerd. Fonteintjes met reflecto ren zorgden voor een glinsterende ver lichting. De scène eindigde met een bedriegelijk nagebootst vuurwerk bo ven de St. Pieter en de Engelenburg. HET DUURDE niet lang of Christi na's ondogmatische opvattingen en vooral haar ongegeneerd optreden te midden van haar kardinalen wekten ergernis. Zij placht zich in krasse ter men uit te laten over kwezelarij, reli kwieën verering en schijnheiligheid. Als men haar, de gezalfde koningin, ka pittelde kreeg zij een woede-aanval. Na een heftige scène met de Spaanse ge zant liet zij de koning van Spanje we ten, dat alleen de achting voor zijn rang haar weerhouden had, de gezant te laten geselen. Er was van Spaanse zijde wel enige reden tot wantrouwen, want Christina had zich in nieuwe politieke intriges gestoken. Op 20 juli 1656 scheepte zij zich in naar Marseille. In Parijs weder om feestelijkheden, theatervoorstellin gen en een lang bezoek aan de schilde rijencollectie en de bibliotheek van Ma- zarin. In Compiègne komt een formeel ver drag tot stand om Napels van de Spaanse overheersing te bevrijden. NA DE PLECHTIGE TROONSAFSTAND in Uppsala op 6 juni 1654 maakt Christina grote haast om weg te komen. By de grens van Denemarken verkleedt zy zich als man en rijdt te paard verder als graaf Dohna. In Hamburg komt zy vijf dagen eerder aan dan haar gevolg met de bagage. De bankiersfamilie Texeira zal vandaar uit haar financiële be langen in Zweden behartigen. Zij reist door naar Holland en bezoekt haar geestverwante Anna Maria Schuurman in Utrecht. In Antwerpen en later in Brussel wachten haar een onafgebroken reeks feestelijkheden en theatervoorstellingen. Zij is de gast van de gouverneur Leopold Willem. De schilder Teniers, beheerder van de buitengewone verzameling van de aartshertog, schonk haar een album met 244 reprodukties van de Italiaanse doeken uit deze collectie. Intussen moet Chris tina uiterst voorzichtig manoeuvreren om haar jaargeld uit Zweden niet te verspelen en haar toekomstig verblijf in Rome voor te bereiden. Op 25 december 1654 zweert zij in het ge heim het lutherse geloof af. Eindelijk kan zij op 22 september 1655 met een gevolg van tweehonderd mensen naar Rome vertrekken. Alles is door paus Alexander VII in de puntjes geregeld. Eerst de officiële opneming in de kerk in Innsbruck, dan een glorieuze tocht door Italië, tenslotte de ontvangst in Rome. De stad is op 23 december in feesttooi. Iedereen is ge vraagd, zijn huis te versieren. Kanongebulder overstemt nu en dan trompetgeschal en tromgeroffel. Christina zal de leiding van de Franse expeditie op zich nemen en bij welsla gen koningin worden. Tevreden keert zij naar Italië terug. Mazarin heeft ook beloofd, bij Zweden op doorbetaling van haar jaargeld aan te dringen. Hij maakt echter geen haast met de Na- politaanse affaire. Christina, ongedul dig, reist weer naar Frankrijk. Dan komt er een kink in de kabel. In het kasteel Fontainebleau ontdekt zij dat haar opperstalmeester Monaldesco, nauw betrokken >bij de bevrijding van Napels, haar heeft verraden. Zij geeft bevel hem dood te steken. Dat wordt een gruwelijke geschiedenis want hij draagt een maliënkolder. Een schok van afgrijzen gaat door Europa. Het werd beschouwd als een moord, de laaghartige wraak op een vroegere minnaar. Christina stelt zich hooghar tig op het standpunt dat zij het recht heeft een vonnis te vellen over haar onderdanen en laat alle verwijten en dreigementen langs zich afglijden. In latere jaren heeft zij nog tweemaal haar hand naar een kroon uitgesto ken, in 1660 probeerde zij in Zweden voor troonopvolging in aanmerking te komen, in 1668 was zij kandidaat voor de Poolse troon. TEGEN DE WENS van de paus keert zij naar Rome terug. Naast vijanden heeft zij daar ook vrienden zoals de kardinaal Rospigliosi en de kardinaal Azzolino, op wie zij hopeloos verliefd raakt. Er komt enig stabiliteit in haar bestaan wanneer zij in 1659 het paleis Riario huurt met de mooiste tuin van Rome. Zij installeert er een observato rium en een „distelleria", want Chris tina en Azzolino zijn heftig geïnteres seerd in alchemie. En al gaat het bou wen van een theater en een Raphael- museum wegens geldgebrek niet door, haar snel groeiende collecties aange vuld met antieke beelden, die zij in Rome laat opgraven, zijn nu goed be huisd. Zij richt een Academie op en maakt zelf de statuten. Haar biografie, haar grote voorbeeld Alexander de Gro- haar grote voorbeeld Alexander de Gro te zijn in dit paleis geschreven. Zij geeft schitterende theatervoorstelling afgewisseld met lichte Italiaanse en Spaanse komedies. Tot haar begrijpe lijke teleurstelling kan zij het in Frank rijk verboden „Tartuffe" van Molière niet opvoeren. Zolang zij het kan be talen heeft zij de beste zangers van Rome in dienst, een eigen orkest en als kapelmeester Scarlatti. VEEL VAN het uiterlijk vertoon van Christina's hof verdwijnt in 1676 als paus Innocentius XI „Papa Minga" ge noemd (Minga betekent: ,Neen") so berheid en christelijke moraal predikt. Christina blijft in grote staat leven. Een lijst van haar hofhouding ver meldt 170 namen. Uit de vele aanteke ningen in haar boeken blijkt dat zij zich tegen het eind van haar leven ern stig met religieuze kwesties bezighoudt. „Priestergezemel" is een veel voorko mende notitie. „Nooit zal ik zo deugd zaam worden om een heilige te zijn en nooit zo infaam om mij voor een he iige uit te geven". Meer en meer voelt zij zich aangetrokken tot de mystiek onder invloed van de Spaanse priester Molinos, die een charlatan blijkt te zijn. TENGEVOLGE van een infectie gaat haar gezondheid snel achteruit. De dood volgt in 1639 op een woede-aanval, toen haar bevel om een indringer te executeren niet prompt werd uitge voerd. De onverlaat had in haar paleis een beeldschone zangeres aangerand. Voor het laatst loopt de bevolking van Rome uit om haar, omringd door pre laten, voorbij te zien trekken op weg naar de tombe in de St. Pieter. Kroon, scepter en zilveren doodsmasker kreeg zij mee. Het gipsafgietsel van het mas ker is haar meest indruk wekkende por tret op de expositie van de Raad van Europa (tot 16 oktober) in Stock holm. HAAR VERZAMELINGEN, met haar schulden door Azzolino geërfd, zijn over de hele wereld verspreid. Veel van haar manuscripten kwamen in het Vaticaan, haar antieke beelden in het Prado, haar tekeningen in het Teylermuseum in Haarlem, haar pen ningen in Parijs, haar schilderijen in Engelse en Amerikaanse verzamelin gen. Het was geen gemakkelijke taak om een aantrekkelijk geheel te maken van hetgeen is overgebleven en kon ge leend worden. Haar verzameldrift was groter dan haar onderscheidingsvermo gen. In een grote zaal hangen de Ve nus met schelp van Titiaan, een plafondschildering van Veronese uit het paleis Riario en een Raphael uit een nonnenklooster uit Perugia, die Christina onder de neus van de ontstemde paus tot haar vreugde kon wegkopen. In een andere zaal zijn de schilderijen uit de Nederlanden en Duitsland bijeen die in Zweden achter bleven: Pieter Aertsen, Baldung Grien, Cranach, Jan Massys en een meesterwerk van de Italiaanse surrea- list-avant-la-lettre Arcimboldo, een portret van een tuinman uit kleurige groenten en fruit opgebouwd. Van de zware bronzen beelden van Adriaan de Vries kon Christina er slechts één meenemen: de Mercurius en Pandora, met hulp van twaalf man hier opge steld. Haar antieke beelden zijn deels bijgewerkt door zeventiende eeuwse beeldhouwers. In deze collectie kwam de naam van haar privéheld Alexan der de Grote dikwijls voor. De tapij ten van Frans Spiering en van der Gucht uit Delft, door Gustaaf Adolf en Christina besteld, omlijsten de wat magere kunstnijverheid, voornamelijk uit Praag afkomstig. Beroemd was haar verzameling Me- rovingische handschriften. Vossius heeft blijkbaar manuscripten verrekend met geld dat Christina hem schuldig was. De befaamde „Code argenteus" uit Ravenna is al in de zeventiende eeuw door de Zweden teruggekocht. De rest van zijn manuscripten kwam in de Leidse Universiteitsbibliotheek te recht. De enorme duivelbijbel uit de dertiende eeuw is met hulp van de dui vel in een nacht geschreven. Die heeft er waarschijnlijk ook voor gezorgd dat dit manuscript in 1697 gered is bij het afbranden van het kasteel „De Drie Kronen." Christina had ook plezier in mooie boekbanden. Er is hier een exquise col lectie bijeengebracht van Duitse, Fran se en Italiaanse boekbinders. Toen Ma zarin de jeugdige koningin als nieuw jaarsgeschenk een „paard en des dés- habillés parfumés" wilde aanbieden, stelde de Franse gezant Chanut voor, haar liever een bijbel te geven, gebon den in citroengeel marokijn met haar wapen. Dat viel in goede aarde. Verreweg het best geslaagde deel van deze expositie zijn de tekeningen, Ardmboldo's „Tuinman": voorloper van het surrealisme. door professor J. Q. van Regteren Altena uitgezocht. Zijn boek over haar Italiaanse tekeningen zal binnenkort verschijnen. Naast beroemde bladen van Michel Angelo, Raphael, Guercino, Goltzius en Claude Lorrain uit het Teylermuseum zijn twee illustratie'» van Dante's Goddelijke Comedie van Botticelli uit Berlijn tentoongesteld en een naar verhouding groot aantal teke ningen van Bemini uit Leipzig. Terecht want Christina's grote bewondering voor Bemini pleit voor haar goede smaak en voor haar menselijke gevoe lens. Op zijn sterfbed verzocht hij Christina voor hem te bidden en na zijn dood gaf zij de geleerde Baldi- nucci opdracht een biografie over hem te schrijven. VOOR DEZE EXPOSITIE is een respectabel stuk werk verzet. Christina komt te voorschijn als een intens leven de persoonlijkheid. Maar wanneer zal de Raad van Europa inzien dat de doorsneebezoeker niet het geduld en het uithoudingsvermogen kan opbren gen bm 1500 nummers in zich op te nemen? Het eerste artikel publiceerden wij in „Erbij" van zaterdag: 13 augustus. irnnnnrinranrwvinnnnnnnnnnnnnnnnnnnnfifmnnnnnjinnnnniinnfinnnnnrinnnnrmnrmitnnnnnr TUSSEN DE „LICENTIEVERHANDELING" over de dich ter Paul van Ostaijen, die de Vlaamse studiosis Paul Haber- mann in 1954 voorlegde aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Brussel, en de omvangrijke studie over „De dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen" die deze inmiddels tot assistent aan zijn „alma mater" benoemde litterair-historicus bij Uitgeverij Ontwik keling te Antwerpen deed verschijnen, liggen ruim tien jaren. Het zou mij niet verbazen als deze langdurige tijd van onderzoek en uitwerking voor een niet gering deel moest worden toegeschreven aan de moeilijkheden die Habermann heeft opgeroepen door de beperkingen die hij zich oplegde. Welbewust, op methodologische gronden, liet hij de biogra fische gegevens, de persoon van Paul van Ostaijen, buiten beschouwing en betrok hij het proza (de novellen en gro tesken) zowel als de critische en programmatische geschrif ten van deze zich ongemeen snel evoluerende dichter Van Ostaijen overleed in 1928 op tweeëndertigjarige leeftijd zijdelings en zeer terloops bij zijn analyse. „Uitsluitend de litteraire persoonlijkheid van Van Ostaijen wensen wij te belichten", vermeldt Habermann in een voetnoot. Het staat er wat onopvallend, alsof het een bijkomstigheid is, maar het betreft niettemin een kernvraag, die het karakter van deze zorgvuldige en met toewijding geschreven studie, waar mee een belangrijke bijdrage werd geleverd tot een verhel derend inzicht in Van Ostaijens dichterschap, bepalen moest. WANT WAT IS DAT: „de litteraire persoonlijkheid"? Niet het werk al licht, evenmin de totaliteit van Van Ostaijens mens-zijn, dat zonder een zo volledig mogelijke kennis van de bio grafische feiten niet benaderd kan wor den. Wat dan wel? Een abstractie, in zekere zin een fictie. Men kan, zoals de voorstanders van de zogenaamde „clo se reading" opereren, de persoon van de dichter volstrekt uitschakelen en zich bepalen tot een interpretatie die uitsluitend berust op een analyse van het werk-zoals-het-daar-ligt. Men kan de „totale mens," zoals deze zich ont wikkelde onder invloed van zijn milieu, de structuur van zijn tijd, zijn persoon lijke ervaringen enzovoort, trachten te reconstrueren en te confronteren met de creatieve neerslag daarvan in het werk. Maar het lijkt mij een bedenke lijke onderneming om de dichter als „litteraire persoonlijkheid" los te ma ken van de „biografische persoon", hem als het ware bij wijze van hypo these te isoleren van zijn levensrea liteit. HABERMANN heeft trouwens deze kunstmatige constructie van zijn uit gangspunt niet consequent kunnen vol houden. Hij kon niet voorbijgaan aan de „dandy" Van Ostaijen, diens zeer fundamenteel-menselijke tweespalt, die zijn dichterschap allicht bepaalde, maar op haar beurt wérd bepaald dooi de geest en de gebeurtenissen van het tijdsbestek waarbinnen zijn korte leven zich ijlings voltrok. Als kind van een stervende eeuw werd hij „oud" gebo ren; als verkenner en verkondiger van een nieuwe tijd, als dichter van een nieuwe poëzie, stierf hij jeugdig. Oud was zijn taedium vitae, zijn dandyisme zijn fin-de-siècle-gevoel, zijn nostalgie, zijn verlangen naar heftige prikkels van buitenaf; jong was zijn moed zich zelf op het spel te zetten, de realiteit uit te dagen, zichzelf te verwerpen en te vernieuwen, zijn dynamische drift, zijn opstandigheid, zijn hunkering naar gemeenschap, en rijp, rijper dan de „volwassenheid", was zijn hartgrondig verlangen om aan de problematiek van zijn levensgevoel te ontkomen en weer „kind" te zijn en als kind één met het leven, met de dingen, met de vreugde te leven. IN EEN WELOVERWOGEN sche matische en thematische indeling van zijn studie in vier hoofdstukken Voorbij de grens, De nieuwe mens, Angst en verweer, De nieuwe vorm heeft Habermann de levensfasen ver kend die Van Ostaijen koortsig door liep, niet achtereenvolgens, maar in een heen en weer gaan tussen de bei de spanningspolen van zijn wezen: in tellect en spontaan gevoel, bewust heid en onbewustheid, mede-lijden en „dwaas geluk", middelpuntvliedende en middelpuntzoekende krachten. Deze (om het hier zo maar te noemen) zig zagbeweging, door Habermann scherp zinnig onderkend, heeft hem terecht ge noodzaakt de gedichten van Music-hall (1916), Het Sienjaal (1918), Bezette Stad (1921) en de door Gaston Burs- sens bijeengebrachte nagelaten gedich ten die Van Ostaijen ten dele bestemd had voor een nieuwe bundel waaraan hij de titel „Eerste Boek van Schmoll" (naar analogie van het bekende piano studieboek voor beginners) had willen geven, niet chronologisch te beschou wen en interpreteren, maar in de in nerlijke samenhang van de psychische orde. Wat hij daarmee en dat is Habermanns niet geringe verdienste bereikte, is èn de bewijsvoering van de intrinsieke eenheid van Van Ostaijens poëtische levenswerk èn een weerleg ging van de door kortzichtige critici (ik denk onder andere aan Urbain van de Voorde) in omloop gebrachte zienswij ze alsof Van Ostaijen een kameleon tisch dichter zou zijn geweest, die de buitenlandse modernistische poëzie, on der andere die van de Duitse expres sionisten van de „Menschheitsdam- merung", de dadaïsten en Franse vormdoorbrekers" als Jean Cocteau en vooral Guillaume Apollinaire (diens Vervolg zie pagina 19

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 13