en
Sjokie
de held
4
POLLE, PELLI EN PINGO
AVONTUREN VAN DONALD DUCK
k
KAMMETJE FOK
r
Het appeltje
fk
PANDA EN DE MEESTER KRISTAL-KIJKER
Ons vervolgverhaal
u
Was(beren)beurt
£1
ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1966
2
RECHTER TIE
komt maandag weer
i y
mi
Een oorspronkelijke
Nederlandse roman
i
door Wiiiy Corsari
Charles
121)
Hij dronk de koffie en zei:
„Heerlijk." Toen vroeg hij:
„Wat betekent ook weer l'Entrave?'
„Beletsel. Belemmering. Iets, dat
je tegenhoudt, zodat je niet verder
kunt."
„O ja."
Ze keek naar het boek.
„In die roman is het een man."
„Meestal is het een vrouw," zei hïj
en dacht aan Els en Evelien. Gek,
prettig was het, om opeens zo te zit
ten praten over een boek. Dat deed
bijna niemand meer. Altijd hetzelfde:
de berichten, de kansen, de honger,
de kou en de doden.
„Nu heb ik sigaretten," zei ze en
hield hem een pakje voor. Hij aar
zelde.
„Zijn het je laatste?"
„Toen waren het ook je laatste."
„Hoe weet je dat?" vroeg hij. Ze
lacht even.
„Ik voelde het. Ik ben zelf ook zo'n
sigarettenmaniak. Ik krijg wel weer
binnenkort. Dat wil zeggen: ik ruil
dan. Voor geld krijg je niets meer."
„Het zou zonde zijn, hier iets van
te ruilen," zei hij en keek om zich
heen.
„O, ik heb genoeg dingen, die me
niet kunnen schelen."
Ze zaten een tijdje zwijgend te ro
ken. Toen zei ze:
„Als je naar bed wilt zeg het dan
maar. Heb je honger?" „Gaat nog
al".
„Ik heb soep, maar die is niet erg
heet meer."
„Soep?" Ze lachte.
„Bonensoep maar. Ik maak elke
dag wat. Bonen heb ik nog genoeg.
Het is zo ellendig, als ze aan de deur
komen bedelen om wat eten en je
kunt niets geven. Maar ik moet zui
nig zijn met de petroleum, daarom
maak ik de soep 's morgens en zet
de pan in een hooikist."
De soep was nog warm en stilde
zijn honger een beetje. De krampen
in zijn maag en de misselijkheid ver
dwenen. Ze zei:
„Je moet overdag boven blijven, op
zolder. Ik krijg niet dikwijls bezoek,
maar het kan gebeuren, dat iemand
door de zaak loopt en meteen naar
boven."
„Is er een zaak?"
„Ja, in antiek en kunst."
„Vandaar," zei hij en keek weer
rond. Het stond eigenlijk mooi, het
zachte licht van de petroleumlamp op
deze meubels.
„Mooie ikoon is dat," zei hij. „Een
oom van me was dol op antiek en
praatte er altijd over met me. Het
stak me aan. Ik heb ook nogal eens
wat gekocht, op de markt en in win
keltjes. Ja, als ik mag wil ik nu wel
graag naar bed."
Ze nam de lamp op en ging hem
voor naar een enorme zolder, die vol
gepakt stond met meubels.
„Dingen die ik niet wil verkopen,"
zei ze, „ik stop ze hier weg, achter
rommle, die ik gebruik om te ruilen
voor meel en zo. Vroeger sloofde
je je uit om maar iets te verkopen
en nu -sloof je je soms uit om niét
te verkopen. Hier is een deur naar
het dak. Maar in de kamer is iets
Charlotte
beters. Ze opende een andere deur en
hij zag verrast in een zeer mooi in
gericht groot zoldervertrek, antieke
meubels, 'n enorm bed, dikke tapijten
en gordijnen. Ze zei:
„Hiernaast is een douche en toilet.
Ik heb hier meer gasten gehad, in
het begin van de oorlog. Kijk
Ze opende een grote kast, haar hand
gleed tegen de achterwand en die
week opzij. Er was een vrij grote
ruimte achter. „Er is geen knop, je
drukt hierZe wees en hij zei'
„Goed gedaan."
„Ja, vakwerk."
Er stond een grote, zilveren kande
laber op een tafel. Ze stak een der
drie kaarsen aan en zei:
„Wees zuinig, ik heb niet veel kaar
sen meer. Na zeven uur, als de zaak
is gesloten en mijn dagmeisje is weg
gegaan, zijn we alleen in huis. Om
vijf uur sluiten de kantoren op de
eerste verdieping. Er was daar een
grote zaal en ik was bang, dat ze
die voor iets zouden opeisen, daarom
heb ik er in allerijl kamers van la
ten maken door houten schotten. La
ter kan dat weer veranderd. Ik had
het bij mij ook moeten laten doen,
dan was het er niet zo koud. Kom
niet buiten de zolder, sluit de zolder
deur van binnen. Er zijn veel mensen
in huis overdag. Mijn bediende, mijn
timmerman, maar die is altijd in het
souterrain aan het scharrelen, de kan
toorlui, een werkster die daar soms
komt, heel vroeg al. Er zijn hier boe
ken en er is een grammofoon, die ik
van iemand in bewaring heb, met
veel platen, maar die kun je alleen
's avonds spelen. Slaap wel." Hij
sloot de zolderdeur achter haar af,
ging in zijn kamer, sloot ook die af,
gooide zijn kleren uit en viel, zodra
hij in bed lag, als in een afgrond
van slaap. De volgende dag lag hij
gekleed op bed, toen zij hem iets te
eten kwam brengen. Wat brood
haar moeder had meel en bakte zelf
en surrogaatthee. Ze bleef even bij
hem zitten en hij was er dankbaar
voor. Al die uren sinds zijn ontwaken
had hij in een stoel zitten lezen of
op bed gelegen, opschrikkend, telkens
als hij iets hoorde in huis.
„Heb je nooit moeilijkheden gehad
met dat pakhuis?" vroeg hij.
„Ze hebben al die pakhuizen door
zocht. Trouwens ook mijn huis. Ik heb
gezegd, dat het meubels waren voor
mijn zaak. Ze hebben toch geen ver
stand van antiek en je kunt ze heel
wat wijs maken, als je kalm bent."
Hij keek haar aan en dacht, dat
zij zeker kalm zou zijn op zo'n kri
tiek moment, met dat gezicht, hard
en koud als een masker, waarin de
vreemde ogen soms volkomen uitdruk
kingsloos leken.
„Heb je die zaak allang?" vroeg
hij.
„Enige jaren. Daarvóór had ik een
kleinere zaak." Hij durfde niet vragen
wat hij eigenlijk wilde weten: of er
geen man was. „Ik zal er morgen
op Uitgaan om iets anders te zoeken."
zei hij. „Waarom?" „Ik ben zo ko
men binnenvallen.
(Wordt vervolgd.)
/WVWW/WWWWVWWWWWWWWVWXAA/WWWVWWVX/WVWWWWWWWWWWWVWWVX/WWW
!^J' ll] 1 1
HET WAS HEEL STIL in het
hos waar Evert het Zwijn, Sjokie
de Aap en Ecco de Eekhoorn woon
den. Het was begin september. De
zon had al meer dan drie weken
geschenen. De dieren in het bos
merkten de hitte ook. Ze hadden
zo'n dorst, want de drinkbakken
droogden zo vlug uit, hoewel de
boswachter ze telkens vulde. De
dieren snakten naar water. Maar
niet alleen de dieren; ook de plan
ten hadden dorst. Alle bloemen
hadden hun kopjes al afgewend
van de zon. Het leek wel of alles
dor zou worden. Öok de mensen
konden het in huis niet meer uit
houden. De meesten gingen naar
het strand of naar een zwembad.
Ook gingen een paar het bos in om
bij de dennen verkoeling te zoeken.
Zo was het ook bij de familie De
Groot. Ze hadden de picnicmand
meegenomen en zouden in het bos
eten. Het was een slordige familie
want ze gooiden overal wat neer.
De kinderen hadden vieze lange
haren en mevrouw zag er ook niet
al te fris uit. Alleen meneer was
nog fatsoenlijk, hoewel die ook niet
om te zoenen was.
De kinderen hadden die morgen
fijn gespeeld met elkaar. Toen moe
der hen riep, kwamen ze met te
genzin. Moeder deelde de boter
hammen uit en vader maakte een
vuurtje om de knakworstjes op te
warmen. Ze waren gauw klaar met
eten en vader trapte met zijn schoe
nen het vuurtje uit. Toen hij dacht
dat er geen vonkje meer was lie
pen ze vrolijk naar huis.
Maar er was tóch een klein vonk
je overgebleven. Het vonkje vond
het niks leuk dat hij alleen was en
dacht: „Misschien is dat houtje
daar wel leuk om mee te spelen,
wie weet". En zo gauw hij kon
raakte hij het houtje aan, dat
meteen in brand vloog. Na een paar
seconden stonden er al drie strui
ken in brand. De dieren in het bos,
die vlakbij een droogtevergadering
hielden, roken geen brandlucht
omdat de wind de andere kant op
was.
Coala de beer, moest naar huis
van zijn vader. Het was twee uur
en hij moest nog een middagslaapje
doen. Hij liep met de tong uit zijn
bek weg en ging naar zijn holletje.
Toen hij daar aankwam wist hij
niet welk gevaar naderde. Zijn hol
lag onderaan een berg, die dertig
meter hoog was
MARTEN TOONDER
54. De gemaskerde ontvoerder van de goudwagon had
de zolderschuit op een stille plek gemeerd om rustig
te kunnen genieten van het gestolen goed. Maar helaas
- het rijtuig bleek grondig te zijn afgesloten. „Wat
hinderlijk is dat nu toch!" prevelde de schurk. „Ik
zal mijn laatste geld moeten investeren om een af
doende blikopener te kopen! Maar dan zal ik ook tien-
duizendvoudig terugbetaald worden! Komaan, voor
waarts!" Hij richtte zijn schreden naar een klein
dorpje, dat wat verderop lag, om daar de nodige aan
koop te doen. De dorpssmid, die hij na enig zoeken
vond, was juist verdiept in het lezen van zijn ochtend
blad, „Ach, ach, ach,", hoorde men hem droevig mom
pelen. „Kijk nou toch eens! Zo jong - en dan al schur
kerij! Een hele goudwagon heeft hjj gestolen1 En hij
heeft nog wel van die onschuldige kijkèrtjes!" „Goeden-
morgen", sprak de rover op dat moment. „Ik wilde
graag een snijbrander van u kopen". „Dat ventje gaat
misschien wel voor z'n hele leven de gevangenis in!"
vervolgde de smid treurig. „Alleen omdat de een of
andere bedrieger hem heeft verleid.Als ik die vent
ooit te pakken krijg.Wat zei u? Een snijbrander?".
KUNNEN moeze WA66N MISSCHIEN VOORDE
10K0M0TIEF 6E6RUIKEN?
OEI! DAT EEN
WK0MOTIEF20
WAAR KANWN
WAT 'N 6E1.UK DAT
Wil ZO STERK ZIJN I
ZIET 'T ER NIET VEEC BETER UIT, WANNEER DE
(BUIS DIE KANT OPWIJST?
IK6EW0F, DAT
DOKOMOTIEVEN HEtE
MAAI, NIET ZO't
BUIS HEBBEN'
(Ta, DAT PAST PRECIES 811
EIKAAR!
ZV5-&.
Het vuur was aan de andere kant
van de berg en Coala liep zo in ge
dachten dat hij de rookwolken niet
zag. Hij liep te denken over wat
burgemeester Giraffe gezegd had:
„Als je ergens vuur ziet, moet je
direct naar de brandweer lopen
en niet bij het vuur blijven staan
kijken.
Coala liep zijn hol binnen en
keek verlangend naar de hoop bos
bessen die ze gisteren hadden ge
plukt. Maar toen kwam de stem
van zijn moeder weer in zijn ge
dachten: „De bosbessen zijn voor
na het slapen".
Toen hij dat dacht ging hij gauw
slapen.
Intussen was de vergadering af
gelopen en iedereen ging uit elkaar.
Vader en moeder beer kregen ge
zelschap van Evert en Ecco. Toen
ze vlakbij het hol van de beren
familie kwamen konden ze geen
hand voor ogen zien door de dichte
rookmassa. „Brand!! Brand!!",
schreeuwden ze toen allemaal te
gelijk. Van alle kanten kwamen
dieren aangelopen. De vos werd
naar de brandweer gestuurd. Op
eens schreeuwde moeder beer:
„Coala!! Coala is nog in zijn hol!!"
Niemand durfde zich in de rook
massa te wagen. Ja toch iemand:
Sjokie. Hij was helemaal geen
vriend van Coala, maar hij waagde
zich toch in de rookwolken. Hij
slingerde van de ene boom in de
andere tot hij in de boom boven
het hol van Coala was. Hij klom
naar beneden. Het laatste stuk kon
hij niet verder. Maar hij waagde
het erop en sprong pardoes in de
grote rookwolken. Hij had veel pijn
aan zijn ogen, maar hij zette door.
Hij ging het hol binnen en daar
zag hij Coala liggen. Coala was
wakker geworden en lag te huilen
van angst. Sjokie zei tegen hem
dat hij op zijn rug moest gaan zit
ten. Coala deed het en Sjokie liep
heel langzaam met Coala weg.
Toen hij bij de uitgang van het hol
kwam bleef hij even staan: wat
zou hij doen? Toen, als een pijl uit
de boog, rende hij door de rook
massa heen. Het deed erge pijn aan
zijn ogen, maar omdat hij alleen
maar dacht aan hoe hij straks weer
veilig tussen de dieren zou staan,
rende hij door.
Opeens hoorde hij achter zich
een klap. Hij werd bang, deed zijn
ogen dicht, liep nog een paar me
ter verder, struikelde, viel en bleef
liggen.
Toen hij zijn ogen weer opendeed,
lag hij in een bedje. Naast Sjokie
zat zuster Konijn die heel vriende
lijk deed. Ze zei: „Ben je bijgeko
men? Dat is vlug! Nu even dit in
slikken". Ze hield Sjokie een eet
lepel met een bruin drankje voor.
„Moet dat nu echt?" vroeg Sjokie.
„Ik zou het maar doen", zei zuster
Konijn, „dan word je gauw weer
beter".
Klop klop klop „Kom maar
Er was eens een appeltje
dat appeltje had bruine vlekken
de andere appeltjes waren véél mooier
zij hadden mooiere kleuren
ze waren rood en geel.
Op een avond was er een appelbal
alle appeltjes gingen erheen
alleen het gevlekte appeltje niet
„Jij bent niet mooi",
zeiden de andere appeltje»
„Jij hebt teveel bruine vlekken".
Ze gingen weg
en het bruine appeltje
ging aan het huilen
de tranen rolden over haar schil
daardoor gingen de vlekken eraf'
dat zag het appeltje;
nu was zij ook mooi.
en ze ging naar het feest
ze was het mooiste appeltje en
niemand herkende haar meer!
Tessa Idema (8 jaar),
Bodewijk van Deijssellaan 252
Haarlem.
Er was eens een wasbeertje
hij was voor wasberendoen
zo licht als een veertje
hij kon al aardig zijn eten wassen
hij had er wel een hekel aan
maar daar moet een wasbeer
zich bij aanpassen.
Op een dag vond moeder wasbeer
'n prachtig glimmende rode.peer
„Kind van mij", zei zij
„was jij deze peer eens keurig om,
ja", zei moes ,,'t moet: wees niet dom".
't Wasbeertjeskind deed het
en moet je zien
hij kreeg er zowaar plezier in
en voortaan zul je nog heel vaak zien
dat hij iets wast in de plassen.
Evelyne Schagen (10 jaar),
Vijverweg 37,
Bloemendaal.
binnen!" zei zuster Konijn. Het
eerste wat Sjokie zag was een gro
te tros bananen. Hij watertandde.
Toen zag hij de kop van Coala. De
beer stapte naar binnen en zei:
„Dit is voor jou Sjokie, omdat je
me gered hebt!" Hij hield de ba
nanen even voor Sjokie's neus en
legde ze toen op zijn bedje. Sjokie
had eerst met open mond geluis
terd. Eindelijk zei hij: „Dank je
wel zeg", en met een paar grote
happen had hij er al één op.
„Is de brand al geblust?" vroeg
hij. „Ja hoor", antwoordde Coala,
„maar ik wou je iets vragen: zullen
we voortaan vriendjes zijn?" Sjo
kie keek hem guitig aan: „Natuur
lijk!"
Karen Düsterbeck (10 jaar),
Irislaan 2,
Heemstede.
ojiAiEveyi» K sprint
HET GIET :e
^GEWOON
^..NEEM SEL'JK \u
EVEN DE POST VOOR.
AAE MEE UIT DE
OH CONALD
WACHT EVEN...
WEL
S
IK GELOOF
DAT IK MAAR
Distributed by King Features syndicate
mu
m
634. Het bericht, dat het goede schip Ko-
kanje verdwenen was, deed Bram een be
sluit nemen. In andere omstandigheden
zou hij hebben gewacht, totdat zijn on
schuld aan. het licht zou zijn gekomen
Maar nu waren er dringender zaken.
Het was natuurlijk erg aantrekkelijk
om eregast te zijn bij de viering van het
honderdjarig bestaan van de gevangenis
Doch de Kokanje ging voor. Het eeuw
feest moest dan maar zonder gevangene
worden gevierd.
Met enkele woorden deelde Bram zijn
besluit aan Tutumee. En de sterkste
oapegaai ter wereld was meteen bereid
zijn beste krachten in te spannen om
Bram te laten ontsnappen.
Met een touw boog hij een tralie krom.
Die tralie was ook al honderd jaar oud
■>n de eerste soepelheid was er lus wel
af. Langduurde het niet of Bram kon
door de ontstane opening naar buiten
kruipen.
Geen moment te verliezen", zei hij,
na Tutu even het kopje gekrauwd te heb
ben bij wijze van dank. „Laten we de
Kokanje gaan zoeken. En.waar is Ka-
ro?"
Tuto keek verrast om zich heen,
Dat was waar ook.waar zou Kara
zijn gebleven?