BRITSE SHAKESPEARE-FILM KOMT NAAR ONS LAND GRANDIOZE OTHELLO VAN LAURENCE OLIVIER OP WEG NAAR DE TWEEDE ADAM TONEEL- Boeli van Leeuwens derde roman: een getuigenis notities WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1966 27 (Van onze correspondent) LONDEN. De deur van Sir Laurence Oliviers werkkamer blijft doorgaans hermetisch voor jour nalisten gesloten, omdat hij het als Groot-Brittan- nië's meest gevierde acteur en directeur van het nieuwe National Theatre, dat de Old Vic is op gevolgd, ontzettend druk heeft. Want Sir Lau rence is de welwillendheid zelve, zoals wij moch ten ervaren* toen die deur toch voor ons open ging wegens het feit dat Oliviers nieuwe Othellofilm, die al een half jaar met enorm suc ces in Londen loopt, binnenkort naar Nederland komt, waar Sir Laurence de Edisonprijs voor de „sound track" kreeg. Hij heeft echter geen tijd deze zelf in ontvangst te nemen. Hij werkt in een donker noodgebouw op de binnenplaats van een armetierig volksbuurtje bij de Theems. Minder intiem Lange aarzeling I Sir C. J. E. Dinaux S. K. 0 Othello-Olivier in de zakdoekscène. OLIVIER staat helemaal open voor zijn bezoekers, verlaat dadelijk bij onze binnenkomst zijn schrijftafel en zet zich genoeglijk in een hoek van de kamer, die niet veel meer dan een hokje is. „U vindt niet erg, dat ik door ga met m'n lunch?", wijzende op een bord met schijfjes appel en een paar blokjes kaas. „Daar heb ik meer dan genoeg aan". De naar de zestig lopende Laurence heeft spierwit haar, maar zijn gezicht is nog jeugdig. Sir Laurence lijkt vol maakt gelukkig; hij voelt dat hij zijn bestemming heeft gevonden. „Ik ben als acteur geboren niet al leen, maar dit nieuwe leiderschap is de levenstaak, die blijkbaar voor mij was weggelegd. Al het andere was daar een duidelijke voorbereiding toe", zegt hij met diepe voldoening. Hij had overigens ervaring als direc teur en toneelleider, welke functies hij vervulde in het (afgebroken) kleine historische St.James' Theatre bij Piccadilly en gedurende de afgelopen vier seizoenen in de nieuwe aantrek kelijke schouwburg van Chichester. Dat hij nu tussen de havenpakhuizen en rommelige straatjes zit, heeft een historische achtergrond. In dit groeze lige kwartier werd in de negentiende eeuw de Old Vic als koffiehuis gebo ren met als eerste doel de arbeiders van de drank te houden. Op die plek stond tevoren een jeneverpaleis. Daar na wilde men kunst aan het volk bren gen. Niet alleen hier, maar ook in an dere onooglijke delen van Londen. Zo verrees de Royal Opera temidden van het gewoel van de centrale groenten- markt van Covent Garden en in een andere rommelige wijk, Islington, werd een derde schouwburg tevens operacentrum gebouwd, Sadler's Wells. De kunst heeft een deel van de be volking geholpen zich te emanciperen. Thans emancipeert de Old Vic zich zelf. „Het is verschrikkelijk er te wer ken door hopeloos gebrek aan ruimte en faciliteiten", zegt Sir Laurence, die met groot verlangen uitziet naar de dag, dat naast de Royal Festival Hall aan de andere kant van de Waterloo- brug de nieuwe nationale schouwburg zal verrijzen. Nu moet het gezelschap zich met de „Old Vic" en het „Queen's Theatre" behelpen. ZODRA het nieuwe gebouw gereed is zal men jaarlijks 24 stukken op het repertoire nemen. Het gezelschap, dat thans zeventig personen omvat, zal dan tot tweehonderd worden uitge breid. „Niet zo leuk", zuchtte Sir Lau rence, „want op het ogenblik ken ik iedereen persoonlijk. We werken als goede vrienden samen. Maar in de toe komst zal het intieme karakter ver dwijnen". Hij ziet grote mogelijkheden voor de nieuwe instelling en tevens voor het Britse toneel in het algemeen. Tot dusver heeft het toneel elke crisis overwonnen. Het kwam de zwijgende film, de radio, de sprekende film te boven en zal zich ongetwijfeld ook staande houden tegenover de televisie, die volgens Sir Laurence een slecht toneelmedium is. De behoefte aan rechtstreeks contact met de acteurs op de planken is onvernietigbaar. Daaraan zou men nog kunnen toe voegen, dat de Britten door hun ac teertalent van nature een toneelvolk zijn. Er is in Groot-Brittannië dan ook een overvloed aan prima toneelkrach ten. Acteurs hebben het overigens moeilijk, omdat het Britse toneel gro tendeels op het ster-systeem is geba seerd. Er zijn betrekkelijk weinig vas te gezelschappen. De theaterdirectie kiest een stuk en zoekt dan de beste bezetting bij elkaar. Acteurs, die niet uitverkoren zijn, moeten vaak allerlei baantjes opknappen. In het National Theatre, dat evenals de Royal Shakespeare Company (Stratford, Londen) een vaste troep heeft, zou Sir Laurence als domineren de figuur liefst op de achtergrond blij ven. Want hij wenst niet dat de natio nale schouwburg met hem wordt ver eenzelvigd. Iedereen met talent krijgt er gelijke kansen. Overeenkomstig zijn bescheiden aard voelt hij zich daarom juist zo op z'n plaats als de man, die in staat is anderen te helpen. „IS UW administratieve taak geen belemmering voor uw artistieke acti viteit?" „Helemaal niet., Ik zorg voor even wicht tussen mijn functies. Natuurlijk, wanneer ik „Othello" speel, ga ik niet naar kantoor. Want deze rol neemt zeven uur in beslag. Erst ga ik, om in goede lichamelijke conditie te ko men, in het gymlokaal gewichtheffen. Ik neem een lichte maaltijd met een halve fles bourgonje en ga wat sla pen" Dan begint het schminken, dat tweeëneenhalf uur in beslag neemt, want hij moet een groot deel van zijn huid zwart maken. Het stuk duurt drieëneenhalf uur en het afschminken nog eens een uur. Othello is een veel eisende rol om avond aan avond te spelen". SIR LAURENCE heeft lang geaar zeld voor hij zich aan het uiterst ge compliceerde Othello-karakter waag de. „Het is een verschrikkelijk moei lijke rol, die in de moderne tijd bijna niemand met succes heeft vertolkt. De enige uitzondering i? Orson Welles". Er bestaat een zekere controverse over Sir Laurence's opvatting ovej de rol. Hij is van mening, dat het ver keerd zou zijn Othello uit te beelden als een ideaal mens, zonder gebreken. Olivier ziet hem als iemand met een ernstige karakterfout trots, die hem voor de realiteit verblindt. „Bent u tevreden over de film?" „Ja, ik heb hem weliswaar maar eenmaal gezien bij de galavoorstelling, in tegenwoordigheid van koningin Eli- zabeth. Een heleboel dingen vond ik erg goed. Het is natuurlijk niet vol maakt. Ergens had ik het graag een beetje anders gedaan. Nu heb ik er spijt van dat ik het niet deed", zegt hij openhartig. Othello is niet bedoeld als een filmversie van het stuk, maar als een filmdocumënt van de toneelop voering. Maar toch is het ook weer niet alleen maar gefilmd toneel. De acteurs hebben bijna vier weken voor het maken van de opnamen in en filmstudio doorgebracht. Ten behoeve van „technicolor" en „panavision" hebben zij vele delen moeten herha len, maar in wezen bleef men vasthou den aan de techniek en stijl van het toneel. Zodoende werd de schouwburg opvoering op unieke wijze, zo men wil als super-toneel, voor het nageslacht bewaard. ALS ZUIVERE film zou „Othello" volgens Sir Laurence hebben moeten tekortschieten. „Want Othello leeft niet, tenzij er op grootse en brede wij ze in wordt geacteerd. Op conversatie niveau zou het een mislukking zijn ge worden. De zaak moest daarom in grootste toneeldimensie worden opgezet, die in een normale film met veel onnodige Laurence als de Moor en Mag- 9 ie Smith als zijn vrouw Des- demona. franje onmogelijk zou zijn geweest, omdat er daar geen plaats is voor alle rijke facetten van expressie, de fan tastische opbouw en de machtige zeg gingskracht van dit drama. Het is de eerste maal dat getracht is op de film de sfeer en de directheid van een toneelvoorstelling te herschep pen. Geen enkel woord van de belangrijk ste passages is weggelaten en lange monologen werden zonder onderbre king opgenomen mogelijk gemaakt door drie panavisioncamera's gelijktij dig te laten lopen. Regisseur Stuart Burge, die met de Royal Shakespeare Company in Chi chester heeft gewerkt en ook veel voor de televisie heeft gedaan, is de toneel voorstelling van Othello volledig trouw gebleven. Hij bouwde voort op de to neelregie van John Dexter. Burge heeft vermeden Othello in een natura listisch decor te plaatsen, wat de aan dacht van het woord wou hebben af geleid. Wat er in Shapespeare wordt gezegd, is volgens hem tegenwoordig trouwens niet meer „reëel". Daarom acht hij het onzin om een SJiakepeare- film te maken met werkelijke kaste len en dergelijke. Er zijn dan ook helemaal geen bui tenopnamen. De vloot arriveert, maar men ziet de schepen niet. De toeschou wer zit tegenover een toneel met for mele decors in diep rood en bruin, een beetje neerdrukkend, maar de slot scène is van een prachtig clair-obscur. Het enige doel van deze film is de ma gie van de toneelzaal naar de bioscoop over te hevelen. SIR LAURENCE is ervan overtuigd dat de filmtechniek een grotere invloed op het toneel zal krijgen, speciaal wat de belichting betreft. Onlangs ver klaarde hij; „Mensen horen beter wan- Bloedige scène uit de verfilmde Othello. neer ze zien, wat er gebeurt. Vroeger verstond men elk woord op een half duister toneel. Maar door het lawaai van de moderne tijd is het gehoor van de mensen afgestompt. Soms beweert men dat de acteurs pas in het tweede bedrijf verstaanbaar zijn. Dat is on zin. In feite zijn het de toeschouwers, die pas in het tweede bedrijf tot luis teren in staat zijn. Othello kan alleen worden gespeeld door een acteur met sterke longen. Or son Welles moest een belangrijke pas sage onderbreken om adem te schep pen. In Shakespeares tijd was er de fenomenale acteur Burbage, die bijna alles kon, zodat Shakespeare er met het oog op hem nog een schepje op deed. Sir Laurence, die destijds een groot bewonderaar van de fysieke con ditie van Douglas Fairbanks was, kocht, toen hij voor Othello ging repe teren. een sprintuitrusting om dade lijks een nummertje hardlopen langs de boulevdrd van"Zijn woonplaats Brighton weg te geven. ^pw^vvvvtfvvvwnonflnniwiniwiftnnni BOELI VAN LEEUWEN is van Antilliaanse herkomst. Wie dat niet mocht weten kan het gewaar worden door zich rekenschap te geven van het „klimaat" van zijn romans. Ze zijn onhollands. In de bespreking van zijn eerste roman „De rots der struikeling" heb ik mutatis mutandis aan de verwantschap met Helman herinnerd, die voor de Neder landse litteratuur altijd min of meer een „vreemdeling" is gebleven. Boeli van Leeuwen is, evenals Helman, niet alleen warmbloediger dan de westerse noorderling, zijn gemoeds leven is heftiger, zijn indrukken zijn feller gekleurd, het „landschap van zijn ziel" is woester, onherbergzamereen zamer, en zijn horizon is wijder. Leest men, afgezien van litteraire waarderingsmaatstaven, zijn boeken dan wordt men er zich nog meer van bewust dat onze vaderlandse let teren voor een goed deel nog steeds niet ontkomen zijn aan de in zijn soort voortreffelijke, maar toch onverbrekelijk met het „Hollandse binnenhuisje" verbonden sfeer. Wie daar buiten staat vindt een beperkte weerklank. De veelgelezen Vestdijk, voor wie ik een niet geringe bewondering heb, zou een schrijver van de hoogste internationale rang zijn als er ondanks zijn ontzagwekkende virtuositeit en hoogst intelli gente lenigheid niet een brokstuk „Harlingen" in hem was blijven steken. Ter Braak was en bleef de burger die de bur ger in zich te lijf ging, Du Perron daarentegen een innerlijk- vrij man van nogmaals onhollands formaat. Slauerhoff, de zwerver, had zijn grootheid te danken aan het non-confor- misme van de „outcast". Plaats daarnaast bijvoorbeeld de onthullende Jan Wolkers: hij schrijft een veelal uitnemend realisme, maar Oegstgeest heeft hij tot dusver nog niet on gedaan kunnen maken en eigenlijk, héél eigenlijk, ligt zijn realisme in het verlengde van de Camera Obscura. IK STEL dit voorop omdat de lezer van Boeli van Leeuwens derde roman „De eerste Adam", die zo juist bij P. N. van Kampen Zoon is versche nen, zich zal moeten afstemmen op een ander „toonstelsel" om de onmis kenbare kwaliteiten van Van Leeu wens schrijverschap te onderkennen en naar waarde te schatten. Hij is een gedreven auteur, wiens „engage ment" zijn betrokkenheid dus bij de „menselijke zaak" in haar hachelijke tweespalt voortkomt uit het bloed. Zijn diepe religieuze geaardheid is al lesbehalve intellectualistisch, veeleer kosmisch, veeleer een ervaring van het sentiment, maar dan ook een er varing! Hij kan soms zware accenten aanbrengen, heel wat minder getem perd dan in de ras-Hollandse littera tuur te doen gebruikelijk is, hij kan een essentie van het „menselijke te kort" raken met een bittere onverbid delijkheid en innerlijke geladenheid met een bloedige ernst en een vurige drift, die hem de realiteit de uiter lijke en innerlijke scherpbijtend doen etsen. Maar hij schrijft geen „litteratuur", hij vertelt geen fictie, hij getuigt, en hij doet dat met een intensiteit, die enkele zwakkere, mat tere passages uit zijn jongste roman, waarin hij zich trouwens heel wat meer compositie-discipline heeft opgelegd dan in vorig werk, te niet doet. Er zijn in „De eerste Adam" stellig wel wat men noemt „Schönheitsfeh- ler" maar zou de glimlach van Mona Lisa niet nog menselijk-raadsel- achtiger zijn geweest als ze op haar wang een wratje had gehad? Van Leeuwens roman neemt in het eerste deel een wat trage aanloop, de voorge schiedenis van zijn hoofdfiguren zou bondiger, straffer hebben kunnen zijn, al wil ik niet beweren dat deze pro jecties in het verleden niet essentieel zijn voor de conflictstof die zich in zijn mensen-van-nu heeft samengebald. Maar ter zake: Als de zeventigjarige pater-jezuïet Edouard Joseph Marie Bodin de la Rochelle op Weg naar een congres te Lima zijn zeereis wegens hartaanval moet onderbreken en met toestemming van zijn bisschop voor herstel van gezondheid aan Curagaose wal gaat, is hij lichamelijk niet meer bedreigd dan in zijn innerlijke zeker heden. Bodin, wereldberoemd paleon toloog, astronoom, moraaltheoloog, schrijver onder meer van een om vangrijk werk over de evolutie der mensheid, is een vorser, die met zijn formidabele kennis buiten de leerstel lingen van het gecanoniseerde geloof is getreden. Hij is in zekere zin een onwelkome geleerde, hij heeft de wereld bereisd, maar hij is geen her der, geen priester en hij wéét het. En hij kan geen priester uit de grond van zijn hart zijn omdat hij al vroeg is teruggeschrokken voor de confrontatie met het reële menselijke leed. Zijn vlucht in de atstractie van de menselijke collectiviteit heeft hem weliswaar zijn geloof doen redden, maar hij is om de hel heengegaan, hij heeft de sprong in '„het ravijn" van de menselijke beproevingen, van de twij fels, van de ondoorgrondelijkheid van Gods wegen, niet gewaagd. Denkend niet in eeuwen, maar in millennia be hield hij dank zij zijn „apologie van de longrange planning van God" zijn geloof, maar in het isolement van zijn vorsersbestaan is hij al verder van de menselijke mens, het individu dat lijdt, afgeraakt. Hij mag zich mager, eenzaam en strijdvaardig in zijn we tenschappelijke theorieën een keer een Don Quichote dunken, vergeleken met zijn „tegenpool", Adam Polaar (de chauffeur die hem tijdens zijn Cu- ragaos verblijf door de bisschop ter beschikking is gesteld), is hij een schim van de „windmolenbevechter". ADAM POLAAR hij is een in nerlijk en uiterlijk geschonden man, gekwetst door een gefrustreerde jeugd liefde, gehavend door de ervaringen van een hard leven, belast met de er fenis van een tweeslachtige herkomst proletarisch èn aristocratisch ontgoocheld door een mislukt huwe lijk, eenzaam, zwijgzaam, fel-bran- dend van binnen, zoon van een katho lieke moeder en een protestantse va der, diep-verbonden mét en getekend dóór het landschap waarin hij geboren is en zich wél ervan bewust dat hij na een onbezwaarde jeugd uit het para dijs der warme gevoelens, uit de on schuld en onverdeeldheid-van-leven is geworpen. In hem, de zoveel jongere, is een dieper besef van de dood-in-het-leven, van de hel in dit aardse waar men doorhéén moet, van het leed van de naaste. Terwijl Bodin „de kijker heeft omgekeerd" om het menselijke bedrijf op een afstand te zien, haalt Adam Polaar het beeld levensgroot naar zich toe. trekt hij zich het lot zeer daad werkelijk aan van de verworpenen, de ontredderden, de gemaltraiteerde kin deren, de stervenden, de „underdogs", van een in het leven doodgelopen man als de cyn'sch-clowneske Dr. Luis. Er zijn, in de passages die Adams dwaaltocht door de menselijke ellende beschrijven, taferelen die me even de den denken aan het „Livre d'heures" van Frank Masereel. Masereel was een humanistisch idealist; deze Adam Polaar is een christen, voor eigen re kening en risico, die de moed heeft om „als guerrillastrijder alleen het oerwoud in te gaan, zonder de stappen van de anderen te horen en zonder gedekt te zijn door bevelen". Hij „mar cheert niet mee in het leger van pater Bodin, dat bezig is de berg te verove ren" en hij voegt eraan toe: „volgens de moraal van het leger ben ik een nutteloos mens", nutteloos omdat hij het leed n;et kan delgen van aldege- nen, die onvermijdelijk op zijn levens weg komen en die „the point of no re turn" hebben gepasseerd". BODIN EN ADAM POLAR: twee polen van een christelijke belijdenis. Als Adam zijn „menselijk engage ment" met de dood heeft betaald, leeft Bodin voort met zijn hartkwaal. Er blijft een vraagteken staan: dat van ondoorgrondelijkheid. Van Leeu wen laat het antwoord aan zijp lezers over ieder voor zich. Wie het kan geven, geve het. Maar wélk men ook geeft: deze Adam is op weg geweest naar de tweede Adam, die tot op de bodem van de existentie moet gaan om verlost te zijn. Boeli van Leeuwens derde roman is een boordevol boek, dat van heel wat meey kanten benaderd kan worden dan ik het hier heb kunnen doen. Maér ook zó zal het wel duidelijk zijn dat de niet-leerstellige Polaar waarmaakt wat de geleerde Bodin theoretiseert. Het zou onder andere de moeite lonen om dit bock op zijn existentialistische zin in de geest misschien van Ga briel Marcel te toetsen. Over de punten van overeenstemming met Graham Greene, die ik in mijn vorige kroniek over Boeli van Leeuwens tweede roman „Een vreemdeling op aarde" ter sprake bracht, heb ik dit maal gezwegen. Ze zijn per slot se cundair. Hoofdzaak is dat deze talent volle auteur voor zijn getuigenis de adequate vorm heeft gevonden. SHAKESPEARE'S „As you like it" zal het volgend voorjaar door het National Theatre te Londen worden opgevoerd met een rolbe zetting van alleen mannen, zoals dat in de tijd van Shakespeare ge bruikelijk was. De directie heeft daartoe besloten op advies van de Poolse Shakespeare-kenner en dra maturg professor Jan Kott, die in een essay heeft betoogd dat de be doelingen van de dichter, vooral in dit stuk met zijn nadruk op de tra- vesti, het best kunnen worden be naderd als de vrouwenrollen, die hij voor jonge acteurs heeft geschre ven, ook zo worden vertolkt. De vrouwelijke hoofdrol, Rosalind, zal in Londen worden gespeeld door Ronald Pickup. PETER WEISS, de schrijver van „Marat/Sade" en „Die Ermitt- lung" („Het onderzoek"), heeft een nieuw stuk voltooid, dat over het verzet tegen de Portugese over heersing in Angola gaat en ,Een lied van Lusitania" heet. Het stuk volgens de schrijver een .poli tieke musical" zal in januari te Stockholm voor het eerst worden vertoond, met muziek van Bengt Arne Wallin en decors van Gunilla Palmstierna (de vrouw van Peter Weiss). DE DOYENNE van het Duitse toneel, Tilla Durieux, die dit jaar haar zesentachtigste verjaardag ge vierd heeft, maakt desondanks weer een nieuwe tournee door de Duits-sprekende landen. Zij speelt „Langusten", het stuk-voor-één persoon dat Fred Denger in 1960 als televisiespel voor haar heeft ge schreven en dat het vorige seizoen in ons land onder de titel „De kreeften" door Enny Mols-de Leeu- we is vertolkt. IN WENEN wordt deze maand een schouwburg geopend die geheel aan het werk van de Oostenrijkse toneelschrijver Johann Nepomuk Nestroy (1802-1862) zal worden ge wijd. Zijn stukken voornamelijk blijspelen zullen in het nieuwe Nestroy-Theater worden gespeeld door een gezelschap dat vrijwel ge heel uit toneelschoolleerlingen be staat; alleen voor enkele hoofdrollen zullen beroepsacteurs en voor de regie beroepsregisseurs worden ge- engageerd. TWINTIG JAAR geleden schreef de toen pas vijfentwintigjarige Zwitser Friedrich Dürrenmatt een toneelspel over de Wederdopers, „Es steht geschrieben", dat bij de première in Zurich in 194 7 een schouwburgschandaal veroorzaakte. De intussen beroemd geworden Dürrenmatt heeft het stuk nu gro tendeels herschreven; begin vol- geld jaar krijgt het in deze nieuwe bewerking opnieuw een „première" in dezelfde schouwburghet Züri- cher Schauspielhaus. ALAN JAY LERNER, de man die van Bernard Shaws toneelspel „Pygmalion" de muscial „My fair lady" maakte, heeft de tekst voor een nieuwe musical geschreven, die „Coco" heet en over het leven van de bekende Parijse mode-ontwerp ster Coco Chanel gaat. De nu 84-ja- rige mevrouw Chanel heeft de tekst goedgekeurd en gaat ermee ak koord dat zij in New York op het toneel wordt uitgebeeld door Rosa lind Russell. De muziek voor „Coco", dat in het aanstaande voor jaar een première op Broadway krijgt, is van André Previn. HET GEZELSCHAP van het Mermaid Theatre in Londen heeft een nieuwe methode bedacht om een boek te dramatiseren: het ver toont fragmenten uit de memoires van de Ierse toneelschrijver Sean O'Casey, onder de titel „Pictures in the hallway", door op een kaal toneel zes acteurs en actrices elk een figuur uit het boek te laten vertolken waarbij zij de tekst op lessenaars voor zich hebben. De Londense pers is er goed over te spreken, vooral wat de uitbeelding van O'Casey zelf door de jonge ac teur Jim Norton betreft. HET VIJFTIEN JAAR oude dra ma van Henry de Montherlant, „La ville dont le prince est un enfant", zal dit seizoen voor het eerst door beroepsacteurs worden gespeeld en wel in het Parijse Théatre Michel. Tot dusver had De Montherlant nooit toestemming voor een verto ning gegeven, behalve voor enkele opvoeringen door amateurs. Het stuk behandelt een psychologisch conflict tussen leraren en leerlingen van een katholieke school. HET STAATSTHEATER te Dres den (vroeger „Königliches Schau spielhaus") viert dit seizoen zijn driehonderdjarig bestaan, een zeld zaam jubileum in de toneelwereld. Wellicht even zeldzaam is het feit dat een der voornaamste actrices, Antonia Dietrich, al bijna een hal ve eeuw zonder onderbreking aan deze schouwburg verbonden is. De eerste van de 150 rollen, die rij er in die tijd heeft gespeeld, was Gretchen in „Faust"; de laatste tot dusver was de hoofdrol in Dür- renmatts Bezoek van de oude dame".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 27