BRITSE SHAKESPEARE-FILM KOMT
NAAR ONS LAND
GRANDIOZE OTHELLO VAN LAURENCE OLIVIER
OP WEG NAAR DE TWEEDE ADAM
TONEEL-
Boeli van Leeuwens derde roman: een getuigenis
notities
WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1966
27
(Van onze correspondent)
LONDEN. De deur van Sir Laurence Oliviers
werkkamer blijft doorgaans hermetisch voor jour
nalisten gesloten, omdat hij het als Groot-Brittan-
nië's meest gevierde acteur en directeur van het
nieuwe National Theatre, dat de Old Vic is op
gevolgd, ontzettend druk heeft. Want Sir Lau
rence is de welwillendheid zelve, zoals wij moch
ten ervaren* toen die deur toch voor ons open
ging wegens het feit dat Oliviers nieuwe
Othellofilm, die al een half jaar met enorm suc
ces in Londen loopt, binnenkort naar Nederland
komt, waar Sir Laurence de Edisonprijs voor de
„sound track" kreeg. Hij heeft echter geen tijd
deze zelf in ontvangst te nemen. Hij werkt in een
donker noodgebouw op de binnenplaats van een
armetierig volksbuurtje bij de Theems.
Minder intiem
Lange aarzeling
I Sir
C. J. E. Dinaux
S. K.
0
Othello-Olivier in
de zakdoekscène.
OLIVIER staat helemaal open voor
zijn bezoekers, verlaat dadelijk bij
onze binnenkomst zijn schrijftafel en
zet zich genoeglijk in een hoek van de
kamer, die niet veel meer dan een
hokje is. „U vindt niet erg, dat ik door
ga met m'n lunch?", wijzende op een
bord met schijfjes appel en een paar
blokjes kaas. „Daar heb ik meer dan
genoeg aan".
De naar de zestig lopende Laurence
heeft spierwit haar, maar zijn gezicht
is nog jeugdig. Sir Laurence lijkt vol
maakt gelukkig; hij voelt dat
hij zijn bestemming heeft gevonden.
„Ik ben als acteur geboren niet al
leen, maar dit nieuwe leiderschap is
de levenstaak, die blijkbaar voor mij
was weggelegd. Al het andere was
daar een duidelijke voorbereiding
toe", zegt hij met diepe voldoening.
Hij had overigens ervaring als direc
teur en toneelleider, welke functies hij
vervulde in het (afgebroken) kleine
historische St.James' Theatre bij
Piccadilly en gedurende de afgelopen
vier seizoenen in de nieuwe aantrek
kelijke schouwburg van Chichester.
Dat hij nu tussen de havenpakhuizen
en rommelige straatjes zit, heeft een
historische achtergrond. In dit groeze
lige kwartier werd in de negentiende
eeuw de Old Vic als koffiehuis gebo
ren met als eerste doel de arbeiders
van de drank te houden. Op die plek
stond tevoren een jeneverpaleis. Daar
na wilde men kunst aan het volk bren
gen. Niet alleen hier, maar ook in an
dere onooglijke delen van Londen. Zo
verrees de Royal Opera temidden van
het gewoel van de centrale groenten-
markt van Covent Garden en in een
andere rommelige wijk, Islington,
werd een derde schouwburg tevens
operacentrum gebouwd, Sadler's
Wells.
De kunst heeft een deel van de be
volking geholpen zich te emanciperen.
Thans emancipeert de Old Vic zich
zelf. „Het is verschrikkelijk er te wer
ken door hopeloos gebrek aan ruimte
en faciliteiten", zegt Sir Laurence, die
met groot verlangen uitziet naar de
dag, dat naast de Royal Festival Hall
aan de andere kant van de Waterloo-
brug de nieuwe nationale schouwburg
zal verrijzen. Nu moet het gezelschap
zich met de „Old Vic" en het
„Queen's Theatre" behelpen.
ZODRA het nieuwe gebouw gereed
is zal men jaarlijks 24 stukken op het
repertoire nemen. Het gezelschap, dat
thans zeventig personen omvat, zal
dan tot tweehonderd worden uitge
breid. „Niet zo leuk", zuchtte Sir Lau
rence, „want op het ogenblik ken ik
iedereen persoonlijk. We werken als
goede vrienden samen. Maar in de toe
komst zal het intieme karakter ver
dwijnen".
Hij ziet grote mogelijkheden voor de
nieuwe instelling en tevens voor het
Britse toneel in het algemeen. Tot
dusver heeft het toneel elke crisis
overwonnen. Het kwam de zwijgende
film, de radio, de sprekende film te
boven en zal zich ongetwijfeld ook
staande houden tegenover de televisie,
die volgens Sir Laurence een slecht
toneelmedium is. De behoefte aan
rechtstreeks contact met de acteurs op
de planken is onvernietigbaar.
Daaraan zou men nog kunnen toe
voegen, dat de Britten door hun ac
teertalent van nature een toneelvolk
zijn. Er is in Groot-Brittannië dan ook
een overvloed aan prima toneelkrach
ten. Acteurs hebben het overigens
moeilijk, omdat het Britse toneel gro
tendeels op het ster-systeem is geba
seerd. Er zijn betrekkelijk weinig vas
te gezelschappen. De theaterdirectie
kiest een stuk en zoekt dan de beste
bezetting bij elkaar. Acteurs, die niet
uitverkoren zijn, moeten vaak allerlei
baantjes opknappen.
In het National Theatre, dat evenals
de Royal Shakespeare Company
(Stratford, Londen) een vaste troep
heeft, zou Sir Laurence als domineren
de figuur liefst op de achtergrond blij
ven. Want hij wenst niet dat de natio
nale schouwburg met hem wordt ver
eenzelvigd. Iedereen met talent krijgt
er gelijke kansen. Overeenkomstig zijn
bescheiden aard voelt hij zich daarom
juist zo op z'n plaats als de man, die
in staat is anderen te helpen.
„IS UW administratieve taak geen
belemmering voor uw artistieke acti
viteit?"
„Helemaal niet., Ik zorg voor even
wicht tussen mijn functies. Natuurlijk,
wanneer ik „Othello" speel, ga ik niet
naar kantoor. Want deze rol neemt
zeven uur in beslag. Erst ga ik, om
in goede lichamelijke conditie te ko
men, in het gymlokaal gewichtheffen.
Ik neem een lichte maaltijd met een
halve fles bourgonje en ga wat sla
pen" Dan begint het schminken, dat
tweeëneenhalf uur in beslag neemt,
want hij moet een groot deel van zijn
huid zwart maken. Het stuk duurt
drieëneenhalf uur en het afschminken
nog eens een uur. Othello is een veel
eisende rol om avond aan avond te
spelen".
SIR LAURENCE heeft lang geaar
zeld voor hij zich aan het uiterst ge
compliceerde Othello-karakter waag
de. „Het is een verschrikkelijk moei
lijke rol, die in de moderne tijd bijna
niemand met succes heeft vertolkt. De
enige uitzondering i? Orson Welles".
Er bestaat een zekere controverse
over Sir Laurence's opvatting ovej de
rol. Hij is van mening, dat het ver
keerd zou zijn Othello uit te beelden
als een ideaal mens, zonder gebreken.
Olivier ziet hem als iemand met een
ernstige karakterfout trots, die hem
voor de realiteit verblindt.
„Bent u tevreden over de film?"
„Ja, ik heb hem weliswaar maar
eenmaal gezien bij de galavoorstelling,
in tegenwoordigheid van koningin Eli-
zabeth. Een heleboel dingen vond ik
erg goed. Het is natuurlijk niet vol
maakt. Ergens had ik het graag een
beetje anders gedaan. Nu heb ik er
spijt van dat ik het niet deed", zegt
hij openhartig. Othello is niet bedoeld
als een filmversie van het stuk, maar
als een filmdocumënt van de toneelop
voering. Maar toch is het ook weer
niet alleen maar gefilmd toneel. De
acteurs hebben bijna vier weken voor
het maken van de opnamen in en
filmstudio doorgebracht. Ten behoeve
van „technicolor" en „panavision"
hebben zij vele delen moeten herha
len, maar in wezen bleef men vasthou
den aan de techniek en stijl van het
toneel. Zodoende werd de schouwburg
opvoering op unieke wijze, zo men wil
als super-toneel, voor het nageslacht
bewaard.
ALS ZUIVERE film zou „Othello"
volgens Sir Laurence hebben moeten
tekortschieten. „Want Othello leeft
niet, tenzij er op grootse en brede wij
ze in wordt geacteerd. Op conversatie
niveau zou het een mislukking zijn ge
worden.
De zaak moest daarom in grootste
toneeldimensie worden opgezet, die in
een normale film met veel onnodige
Laurence als de Moor en
Mag-
9 ie
Smith als zijn vrouw
Des-
demona.
franje onmogelijk zou zijn geweest,
omdat er daar geen plaats is voor alle
rijke facetten van expressie, de fan
tastische opbouw en de machtige zeg
gingskracht van dit drama.
Het is de eerste maal dat getracht
is op de film de sfeer en de directheid
van een toneelvoorstelling te herschep
pen.
Geen enkel woord van de belangrijk
ste passages is weggelaten en lange
monologen werden zonder onderbre
king opgenomen mogelijk gemaakt
door drie panavisioncamera's gelijktij
dig te laten lopen.
Regisseur Stuart Burge, die met de
Royal Shakespeare Company in Chi
chester heeft gewerkt en ook veel voor
de televisie heeft gedaan, is de toneel
voorstelling van Othello volledig trouw
gebleven. Hij bouwde voort op de to
neelregie van John Dexter. Burge
heeft vermeden Othello in een natura
listisch decor te plaatsen, wat de aan
dacht van het woord wou hebben af
geleid. Wat er in Shapespeare wordt
gezegd, is volgens hem tegenwoordig
trouwens niet meer „reëel". Daarom
acht hij het onzin om een SJiakepeare-
film te maken met werkelijke kaste
len en dergelijke.
Er zijn dan ook helemaal geen bui
tenopnamen. De vloot arriveert, maar
men ziet de schepen niet. De toeschou
wer zit tegenover een toneel met for
mele decors in diep rood en bruin, een
beetje neerdrukkend, maar de slot
scène is van een prachtig clair-obscur.
Het enige doel van deze film is de ma
gie van de toneelzaal naar de bioscoop
over te hevelen.
SIR LAURENCE is ervan overtuigd
dat de filmtechniek een grotere invloed
op het toneel zal krijgen, speciaal wat
de belichting betreft. Onlangs ver
klaarde hij; „Mensen horen beter wan-
Bloedige scène uit de verfilmde
Othello.
neer ze zien, wat er gebeurt. Vroeger
verstond men elk woord op een half
duister toneel. Maar door het lawaai
van de moderne tijd is het gehoor van
de mensen afgestompt. Soms beweert
men dat de acteurs pas in het tweede
bedrijf verstaanbaar zijn. Dat is on
zin. In feite zijn het de toeschouwers,
die pas in het tweede bedrijf tot luis
teren in staat zijn.
Othello kan alleen worden gespeeld
door een acteur met sterke longen. Or
son Welles moest een belangrijke pas
sage onderbreken om adem te schep
pen. In Shakespeares tijd was er de
fenomenale acteur Burbage, die bijna
alles kon, zodat Shakespeare er met
het oog op hem nog een schepje op
deed. Sir Laurence, die destijds een
groot bewonderaar van de fysieke con
ditie van Douglas Fairbanks was,
kocht, toen hij voor Othello ging repe
teren. een sprintuitrusting om dade
lijks een nummertje hardlopen langs
de boulevdrd van"Zijn woonplaats
Brighton weg te geven.
^pw^vvvvtfvvvwnonflnniwiniwiftnnni
BOELI VAN LEEUWEN is van Antilliaanse herkomst. Wie
dat niet mocht weten kan het gewaar worden door zich
rekenschap te geven van het „klimaat" van zijn romans. Ze
zijn onhollands. In de bespreking van zijn eerste roman „De
rots der struikeling" heb ik mutatis mutandis aan de
verwantschap met Helman herinnerd, die voor de Neder
landse litteratuur altijd min of meer een „vreemdeling" is
gebleven. Boeli van Leeuwen is, evenals Helman, niet alleen
warmbloediger dan de westerse noorderling, zijn gemoeds
leven is heftiger, zijn indrukken zijn feller gekleurd, het
„landschap van zijn ziel" is woester, onherbergzamereen
zamer, en zijn horizon is wijder. Leest men, afgezien van
litteraire waarderingsmaatstaven, zijn boeken dan wordt
men er zich nog meer van bewust dat onze vaderlandse let
teren voor een goed deel nog steeds niet ontkomen zijn aan
de in zijn soort voortreffelijke, maar toch onverbrekelijk
met het „Hollandse binnenhuisje" verbonden sfeer. Wie daar
buiten staat vindt een beperkte weerklank. De veelgelezen
Vestdijk, voor wie ik een niet geringe bewondering heb, zou
een schrijver van de hoogste internationale rang zijn als er
ondanks zijn ontzagwekkende virtuositeit en hoogst intelli
gente lenigheid niet een brokstuk „Harlingen" in hem was
blijven steken. Ter Braak was en bleef de burger die de bur
ger in zich te lijf ging, Du Perron daarentegen een innerlijk-
vrij man van nogmaals onhollands formaat. Slauerhoff,
de zwerver, had zijn grootheid te danken aan het non-confor-
misme van de „outcast". Plaats daarnaast bijvoorbeeld de
onthullende Jan Wolkers: hij schrijft een veelal uitnemend
realisme, maar Oegstgeest heeft hij tot dusver nog niet on
gedaan kunnen maken en eigenlijk, héél eigenlijk, ligt zijn
realisme in het verlengde van de Camera Obscura.
IK STEL dit voorop omdat de lezer
van Boeli van Leeuwens derde roman
„De eerste Adam", die zo juist bij
P. N. van Kampen Zoon is versche
nen, zich zal moeten afstemmen op
een ander „toonstelsel" om de onmis
kenbare kwaliteiten van Van Leeu
wens schrijverschap te onderkennen
en naar waarde te schatten. Hij is
een gedreven auteur, wiens „engage
ment" zijn betrokkenheid dus bij de
„menselijke zaak" in haar hachelijke
tweespalt voortkomt uit het bloed.
Zijn diepe religieuze geaardheid is al
lesbehalve intellectualistisch, veeleer
kosmisch, veeleer een ervaring van
het sentiment, maar dan ook een er
varing! Hij kan soms zware accenten
aanbrengen, heel wat minder getem
perd dan in de ras-Hollandse littera
tuur te doen gebruikelijk is, hij kan
een essentie van het „menselijke te
kort" raken met een bittere onverbid
delijkheid en innerlijke geladenheid
met een bloedige ernst en een vurige
drift, die hem de realiteit de uiter
lijke en innerlijke scherpbijtend
doen etsen. Maar hij schrijft geen
„litteratuur", hij vertelt geen fictie,
hij getuigt, en hij doet dat met een
intensiteit, die enkele zwakkere, mat
tere passages uit zijn jongste roman,
waarin hij zich trouwens heel wat meer
compositie-discipline heeft opgelegd
dan in vorig werk, te niet doet.
Er zijn in „De eerste Adam" stellig
wel wat men noemt „Schönheitsfeh-
ler" maar zou de glimlach van
Mona Lisa niet nog menselijk-raadsel-
achtiger zijn geweest als ze op haar
wang een wratje had gehad? Van
Leeuwens roman neemt in het eerste
deel een wat trage aanloop, de voorge
schiedenis van zijn hoofdfiguren zou
bondiger, straffer hebben kunnen zijn,
al wil ik niet beweren dat deze pro
jecties in het verleden niet essentieel
zijn voor de conflictstof die zich in
zijn mensen-van-nu heeft samengebald.
Maar ter zake: Als de zeventigjarige
pater-jezuïet Edouard Joseph Marie
Bodin de la Rochelle op Weg naar een
congres te Lima zijn zeereis wegens
hartaanval moet onderbreken en met
toestemming van zijn bisschop voor
herstel van gezondheid aan Curagaose
wal gaat, is hij lichamelijk niet meer
bedreigd dan in zijn innerlijke zeker
heden. Bodin, wereldberoemd paleon
toloog, astronoom, moraaltheoloog,
schrijver onder meer van een om
vangrijk werk over de evolutie der
mensheid, is een vorser, die met zijn
formidabele kennis buiten de leerstel
lingen van het gecanoniseerde geloof is
getreden. Hij is in zekere zin een
onwelkome geleerde, hij heeft de
wereld bereisd, maar hij is geen her
der, geen priester en hij wéét het.
En hij kan geen priester uit de
grond van zijn hart zijn omdat hij al
vroeg is teruggeschrokken voor de
confrontatie met het reële menselijke
leed. Zijn vlucht in de atstractie van
de menselijke collectiviteit heeft hem
weliswaar zijn geloof doen redden,
maar hij is om de hel heengegaan, hij
heeft de sprong in '„het ravijn" van de
menselijke beproevingen, van de twij
fels, van de ondoorgrondelijkheid van
Gods wegen, niet gewaagd. Denkend
niet in eeuwen, maar in millennia be
hield hij dank zij zijn „apologie van
de longrange planning van God" zijn
geloof, maar in het isolement van zijn
vorsersbestaan is hij al verder van de
menselijke mens, het individu dat lijdt,
afgeraakt. Hij mag zich mager,
eenzaam en strijdvaardig in zijn we
tenschappelijke theorieën een keer
een Don Quichote dunken, vergeleken
met zijn „tegenpool", Adam Polaar
(de chauffeur die hem tijdens zijn Cu-
ragaos verblijf door de bisschop ter
beschikking is gesteld), is hij een schim
van de „windmolenbevechter".
ADAM POLAAR hij is een in
nerlijk en uiterlijk geschonden man,
gekwetst door een gefrustreerde jeugd
liefde, gehavend door de ervaringen
van een hard leven, belast met de er
fenis van een tweeslachtige herkomst
proletarisch èn aristocratisch
ontgoocheld door een mislukt huwe
lijk, eenzaam, zwijgzaam, fel-bran-
dend van binnen, zoon van een katho
lieke moeder en een protestantse va
der, diep-verbonden mét en getekend
dóór het landschap waarin hij geboren
is en zich wél ervan bewust dat hij na
een onbezwaarde jeugd uit het para
dijs der warme gevoelens, uit de on
schuld en onverdeeldheid-van-leven is
geworpen.
In hem, de zoveel jongere, is een
dieper besef van de dood-in-het-leven,
van de hel in dit aardse waar men
doorhéén moet, van het leed van de
naaste. Terwijl Bodin „de kijker heeft
omgekeerd" om het menselijke bedrijf
op een afstand te zien, haalt Adam
Polaar het beeld levensgroot naar zich
toe. trekt hij zich het lot zeer daad
werkelijk aan van de verworpenen, de
ontredderden, de gemaltraiteerde kin
deren, de stervenden, de „underdogs",
van een in het leven doodgelopen man
als de cyn'sch-clowneske Dr. Luis.
Er zijn, in de passages die Adams
dwaaltocht door de menselijke ellende
beschrijven, taferelen die me even de
den denken aan het „Livre d'heures"
van Frank Masereel. Masereel was
een humanistisch idealist; deze Adam
Polaar is een christen, voor eigen re
kening en risico, die de moed heeft
om „als guerrillastrijder alleen het
oerwoud in te gaan, zonder de stappen
van de anderen te horen en zonder
gedekt te zijn door bevelen". Hij „mar
cheert niet mee in het leger van pater
Bodin, dat bezig is de berg te verove
ren" en hij voegt eraan toe: „volgens
de moraal van het leger ben ik een
nutteloos mens", nutteloos omdat hij
het leed n;et kan delgen van aldege-
nen, die onvermijdelijk op zijn levens
weg komen en die „the point of no re
turn" hebben gepasseerd".
BODIN EN ADAM POLAR: twee
polen van een christelijke belijdenis.
Als Adam zijn „menselijk engage
ment" met de dood heeft betaald,
leeft Bodin voort met zijn hartkwaal.
Er blijft een vraagteken staan: dat
van ondoorgrondelijkheid. Van Leeu
wen laat het antwoord aan zijp lezers
over ieder voor zich. Wie het kan
geven, geve het. Maar wélk men ook
geeft: deze Adam is op weg geweest
naar de tweede Adam, die tot op de
bodem van de existentie moet gaan
om verlost te zijn.
Boeli van Leeuwens derde roman is
een boordevol boek, dat van heel wat
meey kanten benaderd kan worden
dan ik het hier heb kunnen doen. Maér
ook zó zal het wel duidelijk zijn dat
de niet-leerstellige Polaar waarmaakt
wat de geleerde Bodin theoretiseert.
Het zou onder andere de moeite lonen
om dit bock op zijn existentialistische
zin in de geest misschien van Ga
briel Marcel te toetsen. Over de
punten van overeenstemming met
Graham Greene, die ik in mijn vorige
kroniek over Boeli van Leeuwens
tweede roman „Een vreemdeling op
aarde" ter sprake bracht, heb ik dit
maal gezwegen. Ze zijn per slot se
cundair. Hoofdzaak is dat deze talent
volle auteur voor zijn getuigenis de
adequate vorm heeft gevonden.
SHAKESPEARE'S „As you like
it" zal het volgend voorjaar door
het National Theatre te Londen
worden opgevoerd met een rolbe
zetting van alleen mannen, zoals
dat in de tijd van Shakespeare ge
bruikelijk was. De directie heeft
daartoe besloten op advies van de
Poolse Shakespeare-kenner en dra
maturg professor Jan Kott, die in
een essay heeft betoogd dat de be
doelingen van de dichter, vooral in
dit stuk met zijn nadruk op de tra-
vesti, het best kunnen worden be
naderd als de vrouwenrollen, die hij
voor jonge acteurs heeft geschre
ven, ook zo worden vertolkt. De
vrouwelijke hoofdrol, Rosalind, zal
in Londen worden gespeeld door
Ronald Pickup.
PETER WEISS, de schrijver van
„Marat/Sade" en „Die Ermitt-
lung" („Het onderzoek"), heeft een
nieuw stuk voltooid, dat over het
verzet tegen de Portugese over
heersing in Angola gaat en ,Een
lied van Lusitania" heet. Het stuk
volgens de schrijver een .poli
tieke musical" zal in januari te
Stockholm voor het eerst worden
vertoond, met muziek van Bengt
Arne Wallin en decors van Gunilla
Palmstierna (de vrouw van Peter
Weiss).
DE DOYENNE van het Duitse
toneel, Tilla Durieux, die dit jaar
haar zesentachtigste verjaardag ge
vierd heeft, maakt desondanks
weer een nieuwe tournee door de
Duits-sprekende landen. Zij speelt
„Langusten", het stuk-voor-één
persoon dat Fred Denger in 1960 als
televisiespel voor haar heeft ge
schreven en dat het vorige seizoen
in ons land onder de titel „De
kreeften" door Enny Mols-de Leeu-
we is vertolkt.
IN WENEN wordt deze maand
een schouwburg geopend die geheel
aan het werk van de Oostenrijkse
toneelschrijver Johann Nepomuk
Nestroy (1802-1862) zal worden ge
wijd. Zijn stukken voornamelijk
blijspelen zullen in het nieuwe
Nestroy-Theater worden gespeeld
door een gezelschap dat vrijwel ge
heel uit toneelschoolleerlingen be
staat; alleen voor enkele hoofdrollen
zullen beroepsacteurs en voor de
regie beroepsregisseurs worden ge-
engageerd.
TWINTIG JAAR geleden schreef
de toen pas vijfentwintigjarige
Zwitser Friedrich Dürrenmatt een
toneelspel over de Wederdopers,
„Es steht geschrieben", dat bij de
première in Zurich in 194 7 een
schouwburgschandaal veroorzaakte.
De intussen beroemd geworden
Dürrenmatt heeft het stuk nu gro
tendeels herschreven; begin vol-
geld jaar krijgt het in deze nieuwe
bewerking opnieuw een „première"
in dezelfde schouwburghet Züri-
cher Schauspielhaus.
ALAN JAY LERNER, de man
die van Bernard Shaws toneelspel
„Pygmalion" de muscial „My fair
lady" maakte, heeft de tekst voor
een nieuwe musical geschreven, die
„Coco" heet en over het leven van
de bekende Parijse mode-ontwerp
ster Coco Chanel gaat. De nu 84-ja-
rige mevrouw Chanel heeft de tekst
goedgekeurd en gaat ermee ak
koord dat zij in New York op het
toneel wordt uitgebeeld door Rosa
lind Russell. De muziek voor
„Coco", dat in het aanstaande voor
jaar een première op Broadway
krijgt, is van André Previn.
HET GEZELSCHAP van het
Mermaid Theatre in Londen heeft
een nieuwe methode bedacht om
een boek te dramatiseren: het ver
toont fragmenten uit de memoires
van de Ierse toneelschrijver Sean
O'Casey, onder de titel „Pictures
in the hallway", door op een kaal
toneel zes acteurs en actrices elk
een figuur uit het boek te laten
vertolken waarbij zij de tekst op
lessenaars voor zich hebben. De
Londense pers is er goed over te
spreken, vooral wat de uitbeelding
van O'Casey zelf door de jonge ac
teur Jim Norton betreft.
HET VIJFTIEN JAAR oude dra
ma van Henry de Montherlant, „La
ville dont le prince est un enfant",
zal dit seizoen voor het eerst door
beroepsacteurs worden gespeeld en
wel in het Parijse Théatre Michel.
Tot dusver had De Montherlant
nooit toestemming voor een verto
ning gegeven, behalve voor enkele
opvoeringen door amateurs. Het
stuk behandelt een psychologisch
conflict tussen leraren en leerlingen
van een katholieke school.
HET STAATSTHEATER te Dres
den (vroeger „Königliches Schau
spielhaus") viert dit seizoen zijn
driehonderdjarig bestaan, een zeld
zaam jubileum in de toneelwereld.
Wellicht even zeldzaam is het feit
dat een der voornaamste actrices,
Antonia Dietrich, al bijna een hal
ve eeuw zonder onderbreking aan
deze schouwburg verbonden is. De
eerste van de 150 rollen, die rij er
in die tijd heeft gespeeld, was
Gretchen in „Faust"; de laatste tot
dusver was de hoofdrol in Dür-
renmatts Bezoek van de oude
dame".