en POLLE, PELLI EN PING Nerlijn de-tovenaar KRAMMETJE FOK Avontuur bij Kaap Sint-Vincent Y DE MEESTER Ons vervolgverhaal ■MBHHi ZATERDAG 1 OKTOBER 1966 9 Een oorspronkelijke Nederlandse roman door Willy Corsari lilllli ,-Ar HIERONDER VOLGT nog één vakantieverhaal. Het werd een beetje te laat opgestuurd, maar we vonden het spannend genoeg om het te plaatsen. Lees maar gauw over het angstige avontuur dat Isa bella Boer beleefde in het zuiden van Portugal. We gaan even terug naar een ver strand waar altijd de zon schijnt, waar de zee doorschij nend blauw is, maar waar ook ge varen zijn, waar je helemaal niet op verdacht bent We brachten onze vakantie dit jaar door op het uiterste puntje van Europa, namelijk Portugals Kaap Sint Vincent, op duizenden kilometers van Haarlem. Toen we in Sagres aankwamen, waren we erg verbaasd, want de plaats bestond uit één lange, rech te weg, die niet eens een naam had. Met Nederlanders, die daar wonen, hadden we afgesproken dat zij een flatje voor ons zouden huren. Het was een mooie, moderne flat met een hal, eetkamer, keuken, badka mer en twee slaapkamers, die uit keken over de mooie zee en het stille strand. De keuken en eetka mer keken echter uit over het een zame achterland met hier en daar een boompje.. Na een week waren we al dikke vrienden met de kruidenier, de bakker, de bar-eigenaar, de vis- en fruitboer en de kapper, die in de flat naast ons woonde. En ook nog met de pastoor, die 's middags vaak met ons op het strand voetbalde. Bij de kapper hadden ze een doch tertje, Elea, dat twaalf jaar was en vaak met ons speelde. Als we uit stapjes maakten, ging ze ook wel mee. We konden alleen haast niet met haar praten. De vis- en fruitboer had een pri mitief zaakje, dat hij samen met zijn vrouw dreef. We aten vaak pannekoeken, omdat er niet veel groente was en omdat het gemak kelijk en lekker was. Maar voor pannekoeken heb je eieren nodig en de vis- en fruitboer had niet al tijd eieren. Dan hadden de kippen niet gelegd. Schijnbaar had hij niet veel kippen. We hebben in Sagres heel wat avonturen beleefd en nu ga ik één ervan vertellen. Aan het strand was een tent, waar we onze rubber kano's altijd mochten neerleggen. Op een dag gingen we weer naar het strand en RECHTER TIE komt maandag weer Elea ging mee. Ze zag de twee bo ten en hoorde, dat ze van ons wa ren. Ze wilde er natuurlijk meteen in. We vonden het goed en wezen haar, hoe ze peddelen moest. Na enige tijd ging het wel. De volgende dag gingen Elea en ik weer in de boten. Er stond op die dag een enorme stroom en dat hebben we ook gemerkt! We stap ten in de boten en gingen varen. Ik merkte iets te laat, dat Elea er nog niet veel van kon. Ze kon niet te gen de stroom op en begon toen af te drijven. Ik wees hoe ze moest peddelen, maar ze deed niets. Ik zag mijn moeder op het strand met haar armen zwaaien. Ze wenkte, dat we terug moesten komen. Ik kon wel, maar Elea kon het niet. Ze greep mijn boot vast, waardoor we samen afdreven. Ik riep de hele tijd: „Aqui, aqui", tegen haar. Dat betekent: „Hier, hier!" Dat sloeg eigenlijk op niets, maar het was een van de weinige Portugese woorden, die ik kende. En ik wees maar, hoe ze moest peddelen, maar ze zat maar te grinniken. Zeker van de zenuwen. En we dreven maar verder weg. We waren al bij na de baai uit en in open zee. Toen rukte ik me van haar los en begon met al mijn kracht naar het strand terug te peddelen. Ik zag Elea ach ter me steeds verder weg drijven en voor me zag ik een heleboel mensen op het strand staan kijken. En toen zag ik ook twee mannen een vissersboot in zee duwen en heel hard wegroeien. Ze hadden Elea zien wegdrijven. Toen ik bib berend op het strand stond, zag ik, dat de vissersboot Elea te pakken had. Gelukkig hesen de vissers ook onze boot en peddels aan boord. Mijn moeder was zo blij toen Elea veilig en wel op het strand stond, dat ze de twee vissers het liefst omhelsd had. Maar ze besloot toch maar ze op een biertje te trak teren en ik denk, dat ze dat veel lekkerder vonden Isabella Boer (12 Chopinlaan 27, Heemstede. Herfst Het i$ nu herfst: die is gauw gekomen. Er staan al wat kale bomen, Er staan paddestoelen. En na het plukken moet je je handen afspoelen. Ze zijn geel, bruin, paars en rood, Eén lijkt er zelfs op een boot. Ook eikels zijn er nu. En soms moet je lopen met een paraplu. Kastanjes zijn er ook al, Een jongen gebruikt ze als bal. Erika Muller (9 jaar), Zwitserlandstraat 88, Haarlem. hu zn 640 127) „Dat is ook beter", zei ze. „O, ik mag roken als ik wil." Hij kon het niet verdragen, als mensen deden alsof hij nog halfziek was. „Ik ben zo gezond als een vis." „Je ziet er ook prachtig uit. Zo bruin en fris." „Wat ellendig van je moeder." „Ja. Ze was al ziek toen ik kwam. Zowat een maand of negen daarna is ze overleden." Ze had een sigaret opgestoken en keek in de rook en dacht aan haar aankomst in Brussel, de bittere te leurstelling. toen zij het bovenhuis- je zag en de kleine winkel en haar moeder, die niet meer leek op de vrouw, waar zij zoveel over had ge droomd. Ze had vlug genoeg nog méér teleurstellingen gekregen. Ei genlijk was 't haar stiefvader, die had aangedrongen dat ze moest ko men, om haar moeder te verplegen. Geen kwade man, die George Dutil, maar wel vijftien jaar ouder dan haar moeder, weduwnaar met volwassen kinderen. Hij had haar moeder ont moet, toen zij in een dancing in Brus sel werkte en had haar getrouwd en zij begreep, dat dit huwelijk een uit komst was geweest voor de vrouw, die nooit een beroemde danseres was geworden, en na korte tijd van luxe snel was afgezakt- La belle Maya. ze was nu een paffig dikke vrouw met wallen onder de ogen en een nier ziekte, door te veel drinken veroor zaakt. Dat ontdekte ze alles binnen enkele dagen, want haar moeder kwam er rond voor uit. Maar zij schreef niets over die ont goocheling naar Holland, zij schaam de zich te zeer over haar dwaze illu sies. Heimelijk had zij gehoopt, dat tante Charlie haar zou vragen terug te keren. Maar dat deed zij niet. Ne gen maanden verpleegde zij de zie ke, deed het huishouden, wrokkend in haar hart, verteerd door heimwee en spijt. Na de dood van haar moeder had zij geweifeld. Teruggaan? Ze kon zeggen dat ze heimwee had gekre gen. Dat was waar. Maar de invasie maakte een einde aan haar weifeling. Haar stiefvader wilde niet vluchten en zij durfde het niet allen. Na kor te tijd bleek die wilde vlucht van zo veel duizenden overbodig. Ze was gaan werken in de zaak van haar stiefvader en had zich verder goed vermaakt. Er waren altijd mannen achter haar aan, maar ze ontdekte snel genoeg, dat ze iets terugver wachten voor 'n avondje uitgaan en als ze weigerde, werden ze soms grof. Na een tijd raakte zij verliefd. De verhouding duurde een jaar. Daarna waren er telkens mannen geweest. Verliefd was zij eigenlijk niet op ze, maar bezeten door de wens te genie ten en ze had nu geleerd, dat ge nieten nog iets anders kon zijn dan uitgaan, dansen, cadeautjes krijgen en lekker eten. Dutil liet haar vrij, was tevreden over haar werk en vroeg verder niet wat ze deed. Maar zij dacht soms: ik ben zoals mijn moeder. Eens, kort voor haar dood, had deze gezegd: „Mijn ongeluk was, Charles Charlotte dat ik niet neen kon zeggen. Zij had neen kunnen zeggen, tot zij het genot had leren kennen, toen raakte zij er aan verslaafd en soms werd zij ver volgd door het schrikbeeld van een verlopen vrouw, een verwelkt gezicht met wallen onder de ogen, een arm zalig schepsel, dat blij had mogen zijn toen het nog een tehuis kreeg bij een goed mannetje als Dutil. Dat schrikbeeld dreef haar na de oorlog terug naar Holland, met het voorne men, een nieuw leven te beginnen, te wachten tot er een man kwam, die met haar wou trouwen. Maar het ging alweer dezelfde kant op. „Ik ben teruggekomen om mijn grootmoeder nog eens te zien", zei ze „maar ze herkende me niet eens. Ze is kinds geworden en in een tehuis opgenomen." Hij keek haar medelijdend aan. Ar me Marjo, zij had nooit veel geluk gehad. Eerst een somber tehuis, toen een zieke moeder verpleegd en nu hard werken, en wonen in zo'n ka mer. „Je moet ons eens opzoeken", zei hij, „mijn moeder is niet boos. Waar om zou ze boos zijn?" „Omdat ik toen ben weggegaan", zei Marjolein en plukte aan het tafel kleed. „Ze wou niet, dat ik naar min moeder ging en je weet wel hoe ze is, als zij iets wil „Het was voor je bestwil", zei hij wat kort. „O ja." „Ik ben er zeker van, dat ze blij zal zijn je terug te zien." „Ik weet het niet.ze kan soms zo hard en koud zijn. Als kleine jon gen hield je niet van haar, je zei ook altijd dat ze zo hard tegen je was." „Ze heeft me toen streng aange pakt en dat was nodig", zei hij kortaf. „Ik was op weg om een slappelingetje te worden, een echt verwend jochie." „Ik ben bang voor haar", zei Mar jolein zachtjes. Het was waar. Ze was bang, dat die vreemde, lichte ogen zouden zien, hoe zij had geleefd. Het gaat haar niet aan, dacht zij uitda gend, ik ben vrij en jong, ik heb recht om te genieten van het leven. Maar zij kon haar angst niet wegden ken. „Ik zal wel zien", zei ze vaag. „Wat ga jij doen Chris?" „Ik ga dit najaar naar Delft. Ik ben in Zürich al met mijn studie begonnen. Eerst heb ik privélessen gehad. Ik was negentien, toen ik. bij mijn pleegouders daar kwam en dan naar school gaan, tussen alle maal jongeren zittenik heb het zó klaargespeeld." Hij vertelde nog iets over zijn le ven in Zürich, maar zij luisterde half, haar eigen gedachten volgende. Hij zou nog jaren studeren en afhanke lijk blijven van zijn moeder. Jam mer. Was hij maar een gewone jon gen geweest, een die bij haar paste, die een ambacht had geleerd o'f zaken deed. Zoals hij nu was, zo sterk en knap en aardig, had zij zich altijd de man voorgesteld, met wie ze wilde trouwen. Maar dat zou nooit kunnen. Zij zuchtte. „Wat is er?" vroeg hij, „heb je verdriet?" (Wordt vervolgd.) - 'i: 60-90 CO» MARTEN TOONDER 60. De bezoeker die midden in de rechtsspraak bin nenkwam, was niemand minder dan de Ster van Puthra-Puthra. De ziener had zijn kristallen bol in de hand en staarde daar ernstig in, terwijl hij zich tus sen de verraste toeschouwers voortbewoog naar de rechter. Die had echter niets in de gaten. Het voorle zen van de uitspraak eiste al zijn aandacht op.„Gezien al deze gronden", las de magistraat, wordt de ver dachte Panda schuldig bevonden aan de ontvreemding van een treinwagon en deszelfs lading, bestaande uit 314 staven goud! Hij zal veroordeeld worden tot. Hij stopte even om de volgende woorden goed te la ten indringen, en keek streng in de richting van de beschuldigde, maar toen slikte hij onthutst de rest van zijn zin in. „W-waar is de verdachte P-Panda?" vroeg hij. „Jij bent Panda niet!" „Uw scherpzinnigheid verdient alle lof!", sprak Joris, die zich voor de rechter had opgesteld. „Doch als ge nu even uw gebab bel staakt, zal het beeld in mijn kristallen bol onge twijfeld helderder worden. Ik meende daarnet even een treinwagon vol goud te zienHeel merkwaardig. 06 10K0M0T16F W06T D00RRIJD6N - we} ST0K6N 'M WEER.OP!j ZO, NU BRANDT 'T 6060, Wtf] KUNNEN ZO RIJDEN» NEE, IK GELOOF, DAT EEN tOKoMOTlEFTOCH BE TER HEte/MAt VAN UZER^ ZIJN VOORAL MET ROOK RIJDT jaar), "7/ PfHT MIB.UWS VOO O. BmöELAND DE GOEDE f0%G PaNDRAGOM H. ZOPDEE. OPVOLGER. GESTORVEN-^... ^CAAR. OP PETPLEIP "voor -p eerv nor BEU rotssloe waar- OP EEP AAMBEELD STAAT. D/TAAM BEELD STEEJCT EEM PRACHT/G ZUJAARO- EETV IMSCRIPT/E LUIDT: "Me yse /V SLAAGT D/T ZWAARD U/T Te TRERZEM SAL EOPMEj VA-AJ Amgela/vd z'JE. t«M - Dt STERKSTE RIDDERS TAM T LAPO PKOBEREA TEVEROEEP, EET ZUL4ARD ES. U/T TE TREK KER.,. Bh gebrek aap een vcrst peesst //V EMGELAPO WELDRA EES VOL LEDIGE APASCPIE mPAAQT vROMETIO MM DflT WEET It WBTGOf NOSNIE-r doem7g hechimedes K'JK TOCH EENS 'T WOEDT TUD OM MAAT REGELEN te nemen HET ENIGE WRT IK WEET, ARCHIMEDES, |S cmT IK EEN ZEElé BELANGEUK 0E_ kP ROEK VEI? WACHT.' Cll «I /I EEN OONGETOE VRN TWAALF UFIfle EEN KLEINE VREEMDE OONGEN! PE TWENHRR EN 7'JN TPOUWE U'L MAAR <3 AAN VULLEN Q Ui—y freéweMem V 640 Eindelijk kreeg Bram de kans om de Schotten rustig in te lichten. Begrijp het toch", zei hij ongeduldig. „Als ik uw kostbare doedelzak had. ge stolen zou ik toch niet zonder dat ding vluchten. Dan had ik 'm bij me.en u kunt wél zien, dat dit niet zo is". „Daar zit iets in", zei de waard. „Bovendien is mijn schip gestolen", zei Bram „en ik heb zo'n idee, dat de dieven van uw doedelzak dezelfde zijn, die mijn Kokanje hebben ontvreemd". „Da's mogelijk", zuchtte MacDoodle. „Nu dan", zei Bram, laat ons samen mijn schip gaan zoeken, dan vinden we ook. samen uw doedelzak". De Schotten keken elkaar aan. Hoe boos zij ook waren, het kon hun toch niet ontgaan, dat Bram open en eerlijk sprak. „Tja.laten we dat maar doen", zei MacDoodle langzaam en meteen vinng er achter: „Als je maar weet, dat we je niet uit het oog verliezen". „Mij best", zei Bram. Hij greep de roeispanen en gaf Tutu bevel om op ver kenning uit te gaan en naar het goede schip Kokanje te zoeken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 9