Nu word ik toch procuratiehouder Kort verhaal door H. J. M. Tonino ZATERDAG 22 OKTOBER 1966 EfbiJ VALENTIN A WELTER, een Franqaise van Russi sche afkomst, is waarschijnlijk 's werelds enige maca roni-kunstenares. Omringd door tientallen bakjes en tableaus met allerlei vermicelli- en macaronifiguurtjes, maakt zij in haar Parijse atelier van Italiaanse meel- kost allerlei sieraden, boeketten en ornamenten, die op het ogenblik in de lichtstad zeer in trek zijn. Vele bou tiques en kunstnijverheidswinkeltjes kopen Valentina's spaghetti-broches en ravioli-oorbellen voor hun exclu sieve klanten, omdat het alle unica zijn. Want nooit maakt mevrouw Weiter twee sieraden precies gelijk en elk stuk is van a tot z handwerk. Voor een heel bij zonder exemplaar wordt grif twee- tot driehonderd gulden betaald. Maar daar zijn dan ook veelal tiental len werkuren in verdisconteerd. H. J. M. Tonino Macaroni-kunstenares HOE KOMT MEN tot zo'n stiel? „Louter toeval", zegt Valentina. „Toen ik een paar jaar geleden een zware lever aandoening had, moest ik enkele maanden in een ziekenhuis doorbrengen, op streng dieet. Op doktersvoorschrift kreeg ik bij elke maaltijd wat macaroni of spaghetti, twee spijzen die ik hartgrondig verafschuw. Om mijn lot wat draaglijker te maken, kreeg ik elke dag andere „pasta" voorgeschoteld, nu eens sterretjes, vermicelli, dan weer rondjes, halvemaan- tjes, hoorntjes of canelloni er zijn tientallen vormen, weet u? Dat bracht mij op het idee, om er kleine ornamenten van te maken. De verpleegsters en de patiënten vonden ze prach tig en daarom ben ik ermee doorgegaan. Na mijn ontslag uit het hospitaal sloeg ik een grote voorraad macaronifiguren in. Ik lijmde ze op uitgeblazen eierschalen tot attractieve pa tronen. Dat moesten paaseieren woeden, maar een vriend, eigenaar van een curiositeitenwinkel, zag er meer in. Hij verkocht ze als hangers en broches; ze vlogen de deur uit. Later ben ik ze gaan vernissen en bakken in een emailoven tje. Dat maakt ze niet alleen minder broos, maar ook mooier. Gebakken krijgt een macaronisieraad een transparante glans als van kraakporselein". ZE TOONT een plakboek vol knipsels uit tijdschriften en damesbladen die lovende artikelen aan haar kunst gewijd hebben. Ze heeft al diverse éénvrouwstentoonstellingen in toonaangevende „galeries" gehad en enkele van haar werk stukken zijn aangekocht door musea en verzamelaars. Ook uit het buitenland komen tal van aanvragen voor macaroni- sieraden en met name naar Duitsland heeft zij al vrij veel geëxporteerd. „Helaas", zegt zij, „heb ik maar twee handen en dus is mijn produktie maar klein, want het moet hand werk blijven. Een handwerk overigens dat niet moeilijk is. Volgens Valentina kan „elke vrouw met een beetje fantasie het net zo goed, zo niet beter" dan zij IK BEGREEP er niets van. On danks mijn veel betere papieren werd Voerman tot procuratie houder benoemd. Er zal wel achter de schermen geknoeid zijn. Voerman had een zekere charme, dat kan niet ontkend worden, maar ik heb het voordeel, dat ik recht op mijn doel afga zonder gevoeligheden te sparen. En ik meen niet onbescheiden te zijn als ik zeg, dat ik ook veel be kwamer ben dan Voerman was. Het ging tussen mij en hem en ik had met alles op deze bevordering ge rekend. De klap kwam dus wel hard aan. Toen ik de jobstijding in de loop van de middag vernam, heb ik mijn hoed genomen en ben ik zonder ie mand te groeten naar huis gegaan. Ze keken me na. Ik weet niet of het spottend was of meewarig. Het doet er overigens weinig meer toe. Nie mand hoeft meer medelijden met me te hebben en het spotten zal mijn toekomstige ondergeschikten wel vergaan. Thuis gekomen, sloot ik mij op in mijn kamer. Ik zei tegen mijn hos pita, dat ik niet gestoord mocht wor den en dat ik ook geen eten nodig had. Het duurde uren voor ik zo ver was, dat ik mijn plan kon uit voeren. Een tovermiddel kwam er niet aan te pas. Ik had genoeg ge lezen over wat men met zijn „ego" kan doen als men een sterke wil heeft, en ik had geen hocuspocus no dig. Daarna ben ik tot mijn milde verbazing, want ik had er nooit be hoefte aan gevoeld, toch nog even beneden gaan buurten. Ik heb zelfs met smaak een stukje gegeten. Ik had tevoren nooit geweten, dat de dochter van mijn hospita zo'n aar dig meisje was. DE DAG DAAROP voelde ik mij volkomen op mijn gemak en ik kon Voerman van harte gelukwensen. Hij keek me eerst nogal schuw aan, want hij wist wat deze teleurstelling voor mij betekende en hij was daar ook gevoelig voor. Maar mijn hou ding stelde hem blijkbaar gerust. Hij zei het prettig te vinden, dat ik het zo opvatte en 's middags na kantoor tijd nodigde hij me uit met hem een borrel te drinken alvorens wij naar onze respectie pensions gin gen. (Voerman was evenals ik vrij gezel. Jonger overigens. Dat maakte deze benoeming ook al zo pijnlijk voor mij.) Er groeide binnen enkele dagen een zekere vertrouwelijkheid tussen ons beiden. Ik zou haast zeggen, dat hij geestelijk wat tegen me aanleun de. Zoiets bestaat wel meer bij niet al te sterke naturen. Inmiddels kon niet gezegd worden, dat zijn bevordering hem gelukkig maakte. Integendeel, na minder dan een week werd hij merkbaar onrus tig. Er kwam soms een pijnlijk ver wonderde blik in zijn ogen. En op een middag, toen ik hem in de gang van ons kantoor ontmoette, zag ik hem nog net schichtig om de hoek kijken van de dwarsgang, waaruit hij kwam. Ik herinner me, dat hij me daarna een beetje schaapachtig aankeek. Ik had hem blijkbaar be trapt op iets, dat hij voor zich had willen houden. Zijn onrust werd met de dag gro ter. Ik wachtte kalm af. Ik kende Voerman genoeg om te weten, dat hij op de duur toch niet zou blijven zwijgen. En een paar dagen na het voorval in de gang kwam ik dan ook alles te weten. Hij stond aan het eind van de middag bij de uitgang van ons kantoor te wachten en hij vroeg me of ik even met hem wilde oplopen. Onderweg zei hij niets. Ik merkte echter wel, dat hij zich moest beheersen om niet af en toe om te kijken. PAS TOEN WIJ in een rustige hoek van een naburig café ge- n waren begon hij te praten. Hij bad eerst twee borrels snel achter elkaar naar binnen geslagen, wat he lemaal tegen zijn gewoonte was. Na lang aarzelen kwam het er uit. Hij had, zei hij, de indruk, dat er iemand achter hem liep of stond, nu al dagen lang. Iemand, die hem vijandig gezind was, die hem haatte. En als hij omkeek, zag hij niets. Ik zou hem wel voor gek verslijten, voegde hij eraan toe, maar het was zo. Alleen op kantoor, waar hij meest al in gezelschap van anderen was, had hij er minder last van. En in zijn pension helemaal niet. Ik zat hem met grote ogen aan te kijken. „Ja", zei hij, „ik dacht het al, je vind het krankzinnig. Ik heb mezelf natuurlijk ook zo lang ik kon voorgehouden, dat het maar verbeel ding is. Maar het laat me niet los. Ik weet niet, wat ik doen moet. En ik moet het toch kwijt..- Ik word er nog eens eciit krankzinnig van. gek!" „Je bent overwerkt", antwoordde ik rustig en nadrukkelijk. „De spanning van de laatste weken voor je benoe ming heeft je ook geen goed gedaan. Ik kan daarover meepraten", ver volgde ik met een glimlach. Bij die laatste woorden keek hij wat be duusd in mijn richting. Ik zei daarom maar gauw: „Ben je al bij de dok ter geweest?" Ja, dat was hij en zelfs bij een neuroloog. Die had ook van overspanning gesproken en hem gezegd, dat hij een tijd rust moest nemen. Maar zou dat helpen? En hoe kon dat zo vlak na deze bevor dering Voerman zag er werke lijk ellendig uit. „Als je rust moet nemen", zei ik, „kan je dat het best thuis doen, want daar schijn je geen last te hebben van die nou ja Ik moest even grinniken. „Hij is zeker bang van je kostjuffrouw", vervolg de ik. Er verscheen nu ook iets van een glimlach op zijn gezicht. Zij was een zure dame, die juffrouw Ha nen, ze was er blijkbaar zeker van, dat iedereen het op haar voorzien had. Zo'n gezicht zette ze tenmin ste ook toen ik Voerman eens tot zijn huis had begeleid. Ze stond juist een beteuterde melkboer de les te lezen. Van Voermans uitnodiging om binnen te komen maakte ik maar liever geen gebruik. Wij hebben die middag nog wat zit ten praten, maar veel soelaas kon ik hem niet geven. „Juist omdat alles zo onwerkelijk is", zei ik. Die avond op mijn kamer werd dé figuur van juffrouw Hanen een voorwerp van ernstig overleg. Het zou moeilijk wor- „Neem eerst een stoel", zei ik be daard, „en vertel me dan, wat er ge beurd is. Op deze manier komen we tot niets." Mijn woorden kalmeerden hem een beetje en even later vertelde hij vrij samenhangend, wat hij had meege maakt. Toen hij 's middags na wat boodschappen te hebben gedaan was thuis gekomen, had juffrouw Hanen in de deuropening gestaan. Er was in de stille straat verder geen mens te zien geweest. Maar ze wachtte toch'blijkbaar op iemand en toen hij het huis naderde was ze begonnen te lachen. Op haar manier verleide lijk ik weet niet, hoe ik het je precies duidelijk moet makenik zou haast zeggen: obsceen. Een raar woord in verband met juffrouw Ha nen. maar ik weet er op 't ogen blik geen ander voor. Ik schrok toen den, maar het moest en Voer man kon haar blijkbaar ook verdra gen. Ons gesprek in het caf had dus tot niets geleid. Hoe kon het anders? Als een zenuwspecialist niets beters kon bedenken dan rust voorschrij ven, kon van een leek helemaal geen uitkomst verwacht worden. Wel had ik hem toegezegd, dat hij op mij kon rekenen als het nodig was. Dat hij mij desnoods ook 's avonds kon opbellen. De avond daarop deed hij het al. Dat was gisteren, zaterdagavond. (Nu ik dit schrijf is het vier uur in de morgen en zondag.) Zijn stem beefde en hij vroeg of ik onmiddelijk kon komen. Ik opperde half schertsend de mogelijkheid, dat juffrouw Hanen me weg zou kijken als ik aan de deur kwam. „Nee", zei hij geprikkeld, „die is vanavond uit. Het gaat ook over haar. Ik zal je wel vertellen." VOERMAN zag doodsbleek toen hij me binnen liet. „Nu is het hier ook", zei hij fluisterend, alsof „het" dit niet mocht horen. Voor hij zijn kamer inliep keek hij schichtig links en rechts de gang af en hij sloot de deur achter zich met een slag. Hij vergat me een stoel aan te bieden en liep zelf gejaagd de kamer op en neer. „Je zult me nu wel helemaal stapelgek vinden. Ik weet niet. Ik vertrouw mijn eigen zinnen niet." Plotseling ging hij vlak voor mij staan ik was inmiddels zelf maar ergens gaan zitten en schreeuwde in mijn gezicht: „Hij is hier al, want ik dacht, dat het voor mij bedoeld was nee, je moet nu ook niet lachen. In mijn toestand zou dat al onverdraaglijk geweest zijn". Hij keek me met verschrikte ogen aan, en daarna keek hij langs me heen als of hij op het behang achter mij het gebeurde van die middag zich zag herhalen. „Ze lachte niet naar m j zei hij na even gezwegen te hebben. „Ze lachtte naar dat naar dat achter me." Hij huiverde. „Ze stelde zich aan alsof ze een jong meisje was. Kan je je dat voorstel len? Ze zag me niet eens, ging nau welijks voor mij opzij, toen ik bij de deur kwam en naar binnen wilde gaan. Ik ben niet meer uit mijn ka mer gekomen totdat ze zoëven weg ging en ik je kon opbellen.En de hele verdere middag heb ik haar ho ren zingen Voerman veegde zich het zweet van zijn voorhoofd. „Ik houd 't niet meer uit", zei hij en hij keek me hulpeloos aan. „Het hij is nu ook hier in huis." Ik had tot dan toe geduldig zitten luisteren, maar nu ging ik plotseling rechtop zitten. „Hoor eens. Voer man", zei ik vastbesloten, „dat gaat zo niet langer. Het heeft geen zin nog verder over deze geschiedenis te praten. We gaan maatregelen nemen. Je bent totaal van streek. Je kunt niet meer alleen blijven en zeker niet hier. Ik zal vanavond met mijn hospita spreken en dan ga je mor gen verhuizen naar waar ik woon. Daarna zullen we verder zien." Voerman zei geen woord en zat maar voor zich uit te kijken. Ik ging in de keuken een glas water halen en gaf hem een paai- slaaptabletten, die ik bij me had. Hij slikte ze ge hoorzaam. „Ga nu naar bed", zei ik, „je hebt je slaap hard nodig. Morgen kom ik zo vroeg mogelijk bij je. Na kerktijd", voegde ik eraan toe, want ik wist, dat hij kerks was. Ik bracht hem naar zijn slaapkamer en wachtte tot hij in bed lag. IN MIJN PENSION terug klopte ik bij mijn hospita aan. Ik voel de, dat ik nu gezelschap gebrui ken kon. Ze bleek thuis te zijn en ze was bovendien in gezelschap van haar dochter en nog een jongedame, een jogée. Het werd gezellig. We be gonnen met een robbertje te brid gen en wat later op de avond haal de ik van mijn kamer een paar fles sen wijn. (Ik had die n.l. gekocht om mijn benoeming te vieren!) Het was ongeveer half tien geweest, toen ik thuis was gekomen en voor we er erg in hadden was het twee uur in de nacht. Toen werd er ge beld. Wij keken elkaar verbaasd aan en niemand liep direct naar de deur. Na enkele seconden werd er nog eens gebeld, nu hard en langdurig. Ik stond op en zei, dat ik wel even zou gaan kijken „Kwajongens", mompelde ik. Er stonden twee mannen in de deuropening. „Recherche", zei de grootste. „Woont hier mijnheer. Hij noemde mijn naam. Ik herhaal die hier niet; het gaat niemand aan, hoe ik heet, zeker niet na wat er gebeurd is. „Die ben ik," zei ik kortaf. Ik bleef volkomen kalm. „Wat wilt u van mij?" „Wij willen graag, dat u met ons meegaat," zei nu de ander, een klein mannetje met een fretten- gezicht. „Dan zult u zich eerst die nen te legitimeren," zei ik. „En mag ik misschien ook weten, waar om u mij zo graag wilt meenemen, midden in de nacht? Ik ging eigen lijk liever naar bed," voegde ik er sarcastisch aan toe. „Het wordt langzamerhand tijd, geloof ik." De politiemannen hadden inmid dels in hun binnenzak getast en ik kreeg in de schemering van de ves tibule twee kaarten voor mijn neus. „Zo zie ik niets," zei ik, „ik zal licht maken." Mijn kalme houding irriteerde de mannen blijkbaar hevig. „We kun nen u ook zo meenemen," zei de kleine, „weet u dat wel?" „Nee," zei ik, „dat weet ik niet. En ik ge loof ook niet, dat het waar is." Ze stonden daar wel van te kijken en zodoende kon ik er op laten volgen: „Loopt u even mee naar mijn ka mer. Ik moet trouwens het een en ander inpakken, als u er op blijft staan, dat ik meega. U bent toch niet bang, dat ik wegloop, hoop ik?" OP MIJN KAMER vertelden ze mij, waarover het ging. En ik be wees hun mijn alibi. Ik had immers van half tien af met mijn hospita en nog twee dames in de kamer bene den gezeten? En omstreeks midder nacht zou het gebeurd zijn. Op dat uur zou ik juffrouw Hanen hebben bezocht in haar slaapkamer.Ja, ze kende me. Ik was al meer bij haar thuis geweest.Bij haar thuis en daar in die kamer.En ik zou haar toen gedwongen hebben het te doen. Ik had haar bij de arm ge nomen naar Voermans kamer en nad de dekens van zijn bed weg getrokken. Voerman was blijven doorslapen. Toen zou ik beloofd heb ben met haar te trouwen als ze een briefopener, die op tafel lag, in Voermans lijf zou steken.Ze had eerst niet geweten, wat te doen, maar toen ik aanhield en ik ook zei, dat Voerman jarenlang met haar gevoelens had gespeeld, had ze het gedaan. Op de plek, die ik haar had aangewezen. Die onzin was er met horten en stoten uitgekomen. Maar de mannen vertelden, dat dit zo ongeveer de in houd was van wat ze had gezegd. Ik had de briefopener, waarover ze spraken, gezien. Ik had hem die avond nog in mijn handen gehad. Het was een blinkend vlijmscherp ding in de vorm van een dolk. Er hadden vlekken op geeeten, die ik er met mijn zakdoek zorgvuldig had af geveegd. Ik had hem op de tafel in Voermans slaapkamer achtergela ten. Ze had geen eigen wil meer ge had, ging een van de rechercheurs verder. Ze had het zo maar in een roes gedaan, dat wat ik van haar eiste. En toen was ik plotseling ver dwenen, had ze gezegd. Ze kon me nergens in huis meer vinden. Ze was gaan gillen en tenslotte waren de buren gekomen. Die hadden de po litie gewaarschuwd. Nu zaten ze op mijn kamer, de mannen van de politie en mijn hos pita zat er ook. Ze had koffie boven gebracht. De dochter en de logé leunden tegen de muur, want er wa ren niet meer stoelen. „Het wijf is gek", zei de grootste tenslotte. De fret keek me eerst nog wantrouwend over zijn koffiekop aan. Maar ten slotte slurpte hij die toch behaaglijk leeg. DE POLITIE is vertrokken. Me vrouw heeft de kopjes en schoteltjes meegenomen °n ik ben alleen. Niemand kan me iets maken. Ik voel me langzaam weer één worden met.dat! Het is van één kant jammer. Ik was de laatste da gen haast gelukkig. Maar het is wel nodig voor de functie, die ik nu krijg.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 17