Nederlands prentenboek uit isolement verlost
LEVE DE EERSTE MAY
TOOS BLOM
MIES BOUHUYS: EINDELIJK ERKENNING!
KIND EN FANTASIE - KIND EN FANTASIE - KIND EN FANTASIE - KIND EN FANTAS
MIEP DIEKMANN
In de rij voor een
nieuw kinderboek
in Praag
NIEUW IN DE 12e
KINDERBOEKENWEEK
GROOT VOOR EEN
KLEIN PUBLIEK
NIET IN EEN HOEK
LATEN DRUKKEN
ZILVEREN ANJER EN
TIEN RODE ROZEN
OP HET CRAF VAN
KRIS KRAS
1966
OKTOBER
DINSDAG
IEDEREEN kon nu sputteren
wat-ie wilde over het prentenboek
in ons land: er veranderde weinig.
Er kwamen er te weinig, omdat het
publiek niet de som van zeven of
acht gulden wilde neertellen „voor
wat plaatjes, die ze toch maar ver
scheuren en vies maken". Dus welke
uitgever durfde risico's te lopen? En
de enkele uitgever, die het er niet bij
zitten liet, was aangewezen op het
prentenboek in coproduktie: het
prentenboek gemaakt door een bui
tenlandse schrijver en illustrator, dat
in vertaling in meer landen tegelijk
uitkomt, en dus goedkoper kan zijn.
(Dat wil zeggen toch nog altijd tegen
een tientje!) Nadeel van de copro
duktie is, dat onze kleuters en klein
tjes alleen te zien en te lezen krijgen
wat voortkomt uit de kinderwereld
in een ander land.
Hazewind - kleding
u<*vntct
9A nlftnhfir - 5 november
N,
PRECIES TWEE JAAR geleden start
te in Rotterdam uitgeverij Leniniscaat
met een reeks sublieme prentenboeken.
En inplaats van uitgever Boele van Ilenfe
broek dankbaar te zijn, maakten wi
Niet één priis van 1000.- maar
twee, ieder 15Ö0.- groot, zodat zowel
een boek voor jongere kinderen (tot
10 jaar) als een boek voor kinderen
van 10-12 jaar bekroond kan worden.
HET Kinderboekenweekgeschenk,
dat men bij aankoop van 5.- aan
boeken ontvangt: „Het kleinste
sprookjesboek", gestoken in een fleu
rig lucifersdoosje, waarin ook een
loepje zit. De 31 vierkleurenillustraties
zijn getekend en geknipt door Mance
Post.
DE folder Kinderboekenweek, die in
een oplaag van 1 miljoen verspreid is
over alle lagere scholen. De 180 opge
nomen titels van kinder- en jeugdboe
ken zijn voor jong en oud een prach
tige keuzelijst voor het hele jaar.
HET door de CPNB verspreide ar
tikel van A. Oldersma „Het kinder
boek in de school", waarin deze zeer
kundige pedagoog, die op originele wij
ze samen met zijn schoolkinderen al
jarenlang het kinderboek „beleeft",
zijn collega's praktische wenken geeft,
hoe men de liefde van het kind voor
het boek kan stimuleren.
De bekroning door een jury van Rot
terdamse kinderen van Ton Ooster
huis' boek „De wonderbenen van Um-
berto" (Arbeiders Pers), voor jongens
van 10-13 jaar een machtig boek over
het gekuip om een jong Italiaans voet
baltalent.
hem het wat zure verwijt, wanneer een
Nederlandse uitgever nu eens een Ne
derlandse illustrator en auteur de kans
zou geven, in eigen land met een pren
tenboek te komen. Waarop deze uitgever
opbelde en zei: „Noem me de namen
van mensen die het kunnen. Dan start
ik vanuit Nederland met een coproduk
tie. Maar die moet kunnen optomen te
gen het beste uit het buitenland. Want
als ze daar niet meedoen aan een Ne
derlandse uitgave, dan kan ik er niet
aan beginnen.
MAANDENLANG zocht hij contacten
met kunstenaars in Nederland. Eén van
zijn vertaalsters de bij ons nog vrij
onbekende schrijfster Frans van Anrooy
uit Tiel kwam met een verhaal „De
vogelboom" een weinig traditioneel
kerstverhaal, geschreven op verzoek van
haar drie kinderen, die wel eens iets
anders wilden dan altijd Maria en Jo
zef en herders en koningen. Boele van
Hensbroek stapte er mee naar de Ber
gense schilder Jaap Tol, die iemand
hem getipt had als de man, die hij
zocht. Maar Tol had nooit voor kinde
ren gewerkt. Drie, viermaal probeerde
hij de opdracht terug te geven.
„Het hele gezin werd er stapel me
sjokke van, die drie maanden dat ik er
aan werkte", vertelde Tol. „Zie je, ik
kénde geen grootmoeder, en die zit in
het verhaal. Ik moest er een voor me
zelf maken. Had moeite los te komen
van het type met knoet je. Maar het
ergste was het jongetje Mark. Het is
een bijzonder kind waaraan een wonder
geschiedt. Ik vond maar geen model. Ik
moest tenslotte wel het jongetje in me
zelf zoeken. Het merkwaardige was, dat
de gezichten van mijn ontwerpen altijd
goed waren. Maar de haren werden
steeds langer en langer. Het werden al
lemaal meiden. Ik vond het vreselijk
dat de hoofdpersoon geen meisje was.
Komt misschien omdat ik dagelijks met
vrouw en dochtertje optrek".
Met de talrijke vogels in het boek
heeft Jaap Tol ook het nodige te stellen
gehad. „Ik keek wel heel goed naar vo
gels. En het klinkt misschien een beet
je dagsluiterig: maar tenslotte werd ik
zelf een vogel. Je vindt bepaalde vogels
ook steeds terug in de prenten."
Niet alleen stimuleerde de uitgever
Tol, en sleepte hem door zijn eigen pe
riode van twijfel heen, maar toen het
boek deze maand uitkwam, had hij er
op laten zetten: Geschilderd. Niet: ge
illustreerd. Want Jaap Tol valt niet
meer onder de geijkte illustraties zoals
wij die kennen.
Jaap Tol werkt in de techniek, die
hem het meest vertrouwd is: met inkt
Dat betekent dat hij, wanneer er een
hoekje of een bepaalde partij overge
maakt moet worden, niet alleen dat
stukje kan overmaken en er overheen
plakken, zoals bij de olieverf of pla
kaattechniek. Nee, de hele plaat moet
over. Want het gaat om de kleurmen
ging. Bij Tol staat de kleur niet op zich,
maar de kleuren zijn een familie. Het
zijn dan ook juist de kleurschakeringen
en nuances, die de gebondenheid van
beeld uitmaken, en tegelijk in hun hech
te veelheid een diepte hebben, waar
men niet op uitgekeken raakt.
In ons land zijn maar twee drukke
rijen, die een dergelijk prachtig prenten
boek kunnen maken. En wat drukkerij
De IJssel in Deventer en Ton Rosenberg
als verzorger van Lemniscaat er samen
van maakten was van een zo uniek gehal
te, dat het boek nog voor verschijning
in Nederland alleen al op de platen ver
kocht was naar Amerika, België, Duits
land, Engeland, Oostenrijk en Zwitser
land! De Zwitserse experte op het ge
bied van prentenboeken, Bettina Hürli-
mann, zei meteen: „Dat is een eerste
ling, want die jongen kent gelukkig nog
geen trucjes!" Aan het navrante en ga
ve verhaal van Mark, die bij zijn groot
moeder mag kiezen tussen een kest-
brood of een kerstboom, wilde men in het
buitenland weinig veranderen.
Een Nederlandse uitgever heeft het lef
gehad de dooddoener, dat wij geen pren
tenboek van hoog internationaal niveau
kunnen maken, te weer leggen.
Maar de bestellingen van de Neder-
DE TSJECHISCHE Olga Krijtova was
vijftien toen ze voor het eerst schilde
rijen van Van Gogh zag. En toen be
sloot ze later Nederlands te gaan stude
ren, want „ze wilde met die man in zijn
eigen taal kunnen spreken". Nu is ze
de belangrijkste Nederlandse vertaalster,
die Theun de Vries, Van Schendel, Jan
de Hartog, An Rutgers van der Loeff en
anderen aan het Tsjechische publiek
landse boekhandel zijn nog geen 10 per
cent van de totale produktie. En het is de
vraag of de Nederlandse ouders begrij
pen waarom uitgever en kunstenaars zo
veel moeite doen voor hun kinderen: om
dat ze het kind niet willen laten creperen
aan de smakeloosheid en kleurloosheid
van zoveel voorstellingen waarmee het al
jong geconfronteerd wordt.
Tegen die achtergrond gezien heeft
„De Vogelboom" met het verhaalthema
van de jongen die niet kiest voor het
meer materialistische (het brood), maar
voor de boom als een meer duurzaam en
betekenisvoller geschenk, ook ouders wel
wat te zeggen.
voorstelde. Ze zit midden in de wereld van
het boek, en van de kinderen. Drie zijn
het er, en dat is veel voor een gezin
in TsjechoSlowakije. Iemand met meer
dan twee kinderen moet wel geweldig rijk
zijn. Want waar haal je het geld vandaan
om ze groot te brengen. En toch krijgt
het Tsjechische kind geen stepjes, geen
fietsen, geen draagbare radiootjes, weinig
speelgoed. Maar wel boeken. Veel boeken.
Jedere moeder koopt zaker een maal per
maand een boek voor ieder van haar kin
deren", vertelde Olga Krijtova.
„Er zijn nooit boeken genoeg. Want wij
hebben nog te weinig deviezen om kin
derboeken van buitenlandse schrijvers
aan te kopen. Maar komt er nieuw boek
uit, en dat is meestal op een donderdag,
dan staan de mensen ervoor in de rij
„LAWINES RAZEN" van An Rutgers
was binnen een week uitverkocht. Nee,
de oplaag is niet zoals bij jullie 3000
tot 5000, bij ons is dat 30.000. Je moet
er als de kippen bij zijn, want er komt
geen herdruk. En je mag maar één exem
plaar per persoon kopen in één winkel.
Je had het mee moeten maken toen
hier de eerste Karl May uitkwam. Het
was een soort experiment. Want onze
kinderen hebben jarenlang alleen de rea
listische jeugdboeken mogen lezen. Je
weet wel: van dappere kinderen, die in
de ondergrondse meevochten. Begrijp me
goed: dat is hier allemaal waar gebeurd.
DIE EERSTE Karl May, Winnetou was
het, kwam vlak voor de kerst uit.
's Nachts stonden de opa's en oma's in
de barre vrieskou om twaalf uur al voor
de winkels in de rij. Ja, hier werken
ook alle moeders, zodat de grootouders
voor de kinderen moeten zorgen. Toen de
volgende ochtend de verkoop begon was
er binnen een uur in heel het land geen
Winnetou meer te krijgen. 40.000 exem
plaren binnen een uur! Dat is wel wat
anders dan bij jullie, waar ze blij zijn
als ze een oplaag van 3000 binnen twee
jaar kwijt zijn, hè? Weet je wat de kin
deren daarna gedaan hebben? Tijdens de
1-Mei optocht liepen ze met spandoeken,
waar ze op geschreven hadden: Leve de
eerste May.
In Tsjechoslowakije maken de grote
kunstenaars de kinder- en jeugdlitera
tuur. De kinderen vinden het gewoon dat
ze moeite voor een boek moeten doen:
om het te krijgen, èn soms om het' te
verwerken.
Er is geen kinderboekenweek voor no
dig, geen moeizaam doordouwen van oude
ren, zoals bij ons. Voor hen betekent na
eeuwen van onderdrukking de taal nog
alles. Terwijl men bij ons in alle vrij
heid kiest voor een taalarmoede, die be
schamend én funest is. Zie de moeite,
welke de juryleden ieder jaar weer heb
ben om een boek te vinden dat de kin
derboekenprijs waard is. En zie het tries
te verscheiden van het kinderblad Kris
Kras.
r
Pt VOGJUFOOM
„LOELOEDJI, Kleine rode bloem" van
Toos Blom, verschenen bij de Arbeiders
Pers, kreeg de prijs als het beste kinder
boek voor de leeftijdgroep van 10-12
jaar. En daarmee heeft men feitelijk ook
het streven bekroond van een bijna 70-
jarige schrijfster, die al voor de oorlog
voor kinderen schreef, maar die nog al
tijd een klein publiek heeft, niettegen
staande de twaalf boeken welke zij
schreef. Dat streven was: kinderen niet
af te schepen met iets goedkoops en kin
derachtigs. Maar omdat zij altijd sterk
in haar eigen boekenmilieu leefde, als
kind al Victor Hugo las; en net als bij
na iedere kinderboekenschrijver van haar
generatie bij het onderwijs werkzaam
was, kon zij de ommezwaai naar een
meer moderne kinderlitteratuur moei
lijk meemaken.
OOK het prachtige bekroonde verhaal
over het zigeunermeisje, dat zo verschilt
van andere meisjes, andere normen
heeft, andere wetten gehoorzaamt, heeft
iets van het belerende dat kenmerkend is
voor de boeken van schrijvende pedago
gen. Zij vertellen meer dan dat ze schrij-
ADVERTENT1E
VERKRIJGBAAR BIJ
GEN. CRONJËSTRAAT 38—44
DAT ER ELF kinderboekenweken moes
ten voorbij gaan voor Mies Bouhuys de
al lang verdiende kinderboekenprijs einde
lijk eens kreeg, was voor haar minder een
obsessie dan voor de insiders, die ieder
jaar opnieuw weer een gokje maakten,
wie het nu zou worden. En als ze zeiden:
„Wanneer kom jij nou 'ns aan de beurt?"
haalde ze haar schouders maar 'ns op.
Ze werkte, op haar manier zoals zij het
wilde: kindergedichten (acht bundels),
verhalenbundels (vier), kinderhoeken
(drie), de Pim-en Pomserie, radio-en tv-
programma's, musicals en toneelstukken
voor volwassenen. Zelfs voor iemand, die
in 1948 op haar eenentwintigste debuteer
de met de gedichtenhunde, „Ariadne op
Naxos", waarvoor ze als tweede de Reina
Prinsen Geerligsprijs kreeg, is dit een
respectabel oeuvre. Maar deze veelzijdig
begaafde letterkundige (en die zijn er
maar weinig onder de kinderboekenau
teurs) wist van het begin af aan dat dat
gene wat haar werk juist zo uitzonderlijk
maakte haar fel reageren op en ageren
tegen misstanden zijn weerslag zou
vinden op haar als persoon).
AL WERD ZIJ vlak na de oorlog al tot
de grootste kinderboekenauteurs in ons
land gerekend en neemt haar gezamen
lijk werk nu een unieke plaats in de kin
derlitteratuur in, toch zijn er boekhande
laars die weigeren haar boeken te ver
kopen. Die pruimen de toon niet in haar
gedicht „5 Mei"; die zint, net als een be
paald gedeelte van ons volk, de strekking
niet van haar bevrijdingsspel dat ze in
dertijd in opdracht van het departement
voor de jeugd schreef. Het is de heren
te wraakzuchtig!
Maar waarom zou ook een kinderboeken
schrijver niet oprecht geëngageerd mo
gen schrijven? Vooral wanneer hij zich,
zoals Mies Bouhuys heeft moeten losscheu
ren uit de streng dogmatische milieus,
zoals die van het onderwijs (zij liep de
kweekschool af) en een streng calvinis
tische omgeving, waarin men kinderen
al jong een zienswijze inprent, die van
hen trage brave slikkers maakt. Zulke
kinderen worden later de naïeve meelo
pers.
En daarom is Mies Bouhuys in haar
kinderboeken zo modem, omdat zij in
versvormen en verhalen de kinderen daar
voor waarschuwt, zonder dat zij hen de
portie gezonde fantasie en spanning ont
houdt.
„Ik doe het nu alleen niet meer zo op
zettelijk, zo sterk aangezet en beladen.
Het is veel simpeler geworden dan in
het begin."
Maar in het begin was de herinnering
ook nog vers aan die dag, waarop de Jood
se kinderen van haar vaders school in
Weesp op last van de bezetter verdwij
nen moesten. Samen met de vijf andere
kinderen uit het gezin en haar vader
werd het groepje naar de trein gebracht.
En over dit simpele teken van menselijk
meeleven en vriendschap zijn de kran
ten van die dagen tijdenlang te keer ge
gaan.
Natuurlijk zijn er voldoende gedichten
en verhalen van haar waarover niemand
in zijn al te grote ijver hoeft te struike
len. Reacties van oude dametjes, die aan
bellen en vragen of de poezen Pim en
Pom echt bestaan. „Ik vind katten leuk,
maar van dat sentimentele dierengedoe
moet ik niets hebben. Kinderen, ja die
reageren wel, niet op je boeken, wel als
ze je op de T.V. gezien hebben. Dan ben
je een juf. Bij ons hebben ze de stad
in wijken ingedeeld, en ze komen met
een schrift voor handtekeningen aan je
deur. O ja, er was een jongetje, dat had
„Jacht op een pony" gelezen. Die schreef
„Later wil ik met die prinses trouwen.
Maar schrijf me niet, ik kom wel langs.
M'n vader mag het niet weten."
Zie je, ik hou van alle mensen, die
geen dooje pieren zijn. Het moet leven.
Zoals die zaal met kinderen op 5 mei in
Haarlem, waar ze „Stad op stelten" van
mij opvoerden. Na afloop zou er een ver
rassing voor die kinderen zijn. Nou weet
je misschien dat kinderen nooit klappen
na een slot van een stuk. Ik ken een on
derwijzer die daar een oplossing voor heeft
gevonden. Telkens als hij vindt dat er ge
klapt moet worden, blaast hij op een
fluitje. Fijn hoor, om dan de aandacht
van de kinderen en de spelers vast te hou
den! Maar toen dan dat stuk uit was, en ik
voor het doek kwam als dé verrassing,
riepen al die kinderen „èééh!" Want ze
hadden een ijsje verwacht. Zó zijn kinde
ren en het is erg gezond voor een schrij
ver om dat mee te maken.
Met tv-programma's beleef je iets der
gelijks. Als je er wel eens een keertje
iets lyrisch tegenaan wilt gooien, dan zie
je het al aan de smoelen van de tech
nici: „Gö-gó, wat gaan we hoog! Zulk
soort reacties moet je bij blijven houden".
Niet alleen aan dat soort reacties heeft
Mies Bouhuys veel gehad, maar ook aan
haar jarenlange contacten met befaamde
kunstenaars uit de kring van haar en
haar man, Ed Hoomik. Toen zij nog maar
pas naam had gemaakt als schrijfster
voor de jeugd kenden de verschillende
vrienden geen groter genoegen haar voor
te doen hoe ze er zou uitzien als een oud,
kinderverhalenschrijvend wijfie. En al
speelde ze het spelletje mee, tegelijk nam
zej zich voor zich niet in een hoek te la
ten drukken. De hoek van de waanvoor
stelling over wat een jeugdboekenschrijf
ster is en behoort te zijn. Vooral dat laat
ste. Ze ging zelfs zover, dat ze in 1953,
op weg naar Indonesië op uitnodiging van
de Hoge Commissaris, wiens kinderen ze
in Holland had bijgewerkt, het hele schip
om de tuin leidde. Omdat ze reisde onder
de naam Hoomik, kon niemand haar
thuisbrengen, al wist men dat er een kin
derboekenschrijfster aan boord moest zijn
Samen met de andere passagiers deed
Mies Bouhuys mee aan de speurtocht naar
„de lieve oude dame", 'die het wel zijn
moest! Want zó moet zo iemand eruit
zien. En nog altijd werkt men met die
waanvoorstelling, omdat men zich niet
wenst te oriënteren op wat er de laatste
jaren veranderd is.
„Daarom heb ik toen ook, toen ik het
toneelstuk „Het Spaanse Riet" geschreven
had, een pseudoniem gekozen. Iedereen
weet het immers zo goed, dat een schrij
ver voor de jeugd niks presteert voor vol
wassenen! Moet je weten dat ik al der
tien jaar veel in Spanje zit, allerlei toe
standen bestudeer. Goed, het stuk was te
beladen, ik wilde teveel. Maar laten kan
ik het toch niet, ik moet toneelschrijven,
En de mensen maar een etiket op je plak
ken, dat je alleen maar dit kunt, of dat!
Juist omdat Mies Bouhuys zich als een
totale persoonlijkheid wil ontwikkelen en
daarom in haar kunst zo veelzijdig is
een veelzijdigheid die haar kinderverha
len en gedichten ten goede komt heeft
zij het de etikettenplakkers niet gemakke
lijker gemaakt. Maar nu, na die bekro
ning, kan iedereen opgelucht haar werk
gaan kopen, lezen, zien, aanhoren, want
het zal dan toch wel goed zitten!
ven: zij rekenen net als in hun klas op
de vleiende bijval van de luisterende
kinderen, en vergeten soms dat het lézen-
de kind meer moeite heeft in een verhaal
te komen. Dan telt het extra of de zins
bouw en woordkeus wel toegankelijk ge
noeg is.
„Ja, daar heb ik me wel eens in ver
gist. Maar door al die factoren schrijf ik
nu eenmaal zo. Dan maar niet voor de
grote massa! Ik zie het zelf ook wel, dat
ik meer over dan voor kinderen schrijf.
Maar ik wil het kind in de wereld van
de volwassenen binnenvoeren, de twee
groepen samenbrengen".
Toos Blom heeft als kinderboeken
schrijfster duidelijk gekozen voor de po
sitie van de volwassene, die zich naast de
andere volwassene in het kinderleven
stelt en de kinderen een andere, en vaak
zeer verrassende volwassen visie op veel
zaken geeft.
„Zo kwam ik ook op dat idee van een
boek over een zigeunermeisje. Wij zitten
hier met zulke vooroordelen over zigeu
ners opgescheept. Ik las eens in een mis
sieblaadje wat de Franse zigeunermissio
naris over de zigeuners schreef. Dat was
voor mij het begin van een uitgebreide
studie. De taal heb ik zover bestudeerd
tot ik verschillende liederen kon vertalen.
Wat een moeite allemaal, zal je zeggen.
Maar als je het goed en grondig wilt doen!
En dan moet je tegelijk zorgen dat je
ook niet grondig gaat „Opvoeden", dat
er geen opgelegde moraal in komt. Wat
denk je, wanneer je je hele leven onder
wijzeres bent geweest en volgens een be
paald patroon hebt moeten werken: kin
deren opvoeden tot wat jij denkt dat het
goede is."
VOOR de buitenstaander zal een der
gelijke uitlating misschien weinig met
kinderboeken te maken hebben. Maar
deze woorden leggen juist de essentie
bloot van het verschil tussen de oudere
en de jonge schrijversgeneratie. Toen
Toos Blom begon te schrijven hechtte
men ook al veel waarde aan het kinder
boek, maar het was een tijdperk waarin
de goede humor pas zijn intrede deed.
Het psychologisch goed doorgetrokken
verhaal, dat van het kind zelf uitging, dat
de jonge lezer op speelse en fantasierij
ke wijze leerde afstand te nemen van
schrijvers van die generatie bepaalden
zich ook meer tot onderwerpen dicht-bij-
huis. Bij Toos Blom waren dat de wereld
van de woonwagen, de vuurtoren, de
woonschuit. Toen men in de kinderlitte
ra tuur de oude normen voorzichtig ging
loslaten, begon men ook het eigen vaak
beperkende decor te ontvluchten. Met de
fellere tekening van meer exotisch getin
te verhalen, moest er ook meer geladen
emotionaliteit loskomen. Die zit in het be
kroonde boek van Toos Blom vooral in
de schitterende passages over Loeloedji
en de zigeunerjongen Minkel; hun strijd
om het hondje; Loeloedji's grenzeloze
verering voor het Franse meisje, dat
wegloopt naar de zigeuners. Het slot van
het verhaal, waarin Loeloedji door haar
vaders tweede vrouw en haar familie
niet langer in het gezin gewenst wordt
is van een zeldzaam volwassen tragiek,
die op meisjes van 10-13 jaar diepe in
druk zal maken.
Het is goed dat de jury door de toe
kenning van een prijs aan Toos Blom een
auteur in de publieke belangstelling heeft
willen plaatsen, die serieus moeite heeft
gedaan met behoud van eigen ideeën het
moderne kind tegemoet te komen, zon
der dat zij zich vergooide aan het goed
kope verhaaltje, zoals velen hebben ge
daan om toch maar vooral mee te blij
ven tellen.
Van deze bescheiden, op de achter
grond levende schrijfster hebben geluk
kig Duitse, Deense en Zuidafrikaanse uit
gevers toch het talent ontdekt. En op haar
beurt heeft Toos Blom door de zeer kun
dige vertalingen van auteurs als Milne
(de Poeh-boekjes), Nesbit en William
Thackeray onze jeugd bekend gemaakt
met grote buitenlandse schrijvers.
ILONKA FENNEMA is Hongaar
se van geboorte. En daarom alleen
al zouden we ons dood moeten scha
men dat wij, twaalf miljoen Neder
landers, haar in de kou hebben la
ten staan en haar twaalf jaar in
haar eentje hebben laten aantob-
ben om een exclusief en verant
woord kinderblad als Kris Kras er
in te brengen. Van die twaalf mil
joen is er maar een handjevol dat
begrepen heeft waar zij naar toe
wilde en waarom. Dat waren haar
trouwe medewerkers, kinderen én
volwassenen; dat was een landelijk
avondblad, waarvan zij als symbo
lische hulde tien rode rozen kreeg;
en dat was het Prins Bernhard
Fonds, dat haar een Zilveren An-
jar toekende een trieste hulde op
het versgedolven graf van haar
geesteskind.
TIENTALLEN jonge Nederland
se auteurs en illustratoren hebben
het aan Ilonka Fennema te danken
dat zij via publikaties in Kris Kras
bekend werden. En aan deze ver
rijking van onze kinderlitteratuur
is Kris Kras zelf kapot gegaan
hoe vreemd dit ook klinkt mis
schien. In Kris Kras was geen
plaats voor import, dus ook niet
voor de veelgevreten strips, die een
groot financieel succes garanderen.
Tegenover het geweldige aanbod
van buitenlandse kinderlitteratuur
en lectuur wilde Kris Kras
zoals prins Bernhard dat bij de uit
reiking van de Zilveren Anjer zei
het kind op jonge leeftijd attende
ren op eigen kunstenaars, eigen
omgeving en eigen land, zodat het
later een betere vergelijkingsmoge
lijkheid zou hebben. Bij die ontdek
king van het eigen „thuis" hoorde
ook de ontdekking van de eigen
taal. We hoeven maar naar het cij
fer Nederlands op de rapporten en
eindexamenlijsten van onze kinderen
te kijken: of met stomheid gesla
gen de stijl- en taalfouten in hun
brieven op te tellen, om te weten
aan welke ontstellende taalarmoede
onze jeugd lijdt. Maar hoe zal zij
haar taal grondig leren kennen als
zij al jong alleen maar beeldverha
len leest, waarin het geschreven
woord amper aan hod komt?
Niet uit onbaatzuchtig idealisme
maar uit praktische noodzaak heeft
Ilonka Fennema met Kris Kras dit
gevaar proberen te keren. Het kind
kréég zijn beeldverhaal, maar met
een goedlopende, uitgekiende en ver
antwoorde tekst; het kreeg zijn rid
derstrips die juweeltjes van gra
fisch kunnen en schrijverschap zijn;
het kreeg zijn kolderkrant, zijn
eigen nieuwsdienst als een venster
op de wereld der volwassenen;
het kreeg ruimschoots de kans zelf
te publiceren. En dat alles in Kris-
Kras.
In een welvaartstaat als Neder
land, waar men op volwassenen en
kinderen herhaaldelijk een beroep
doet die „zielige mensen in de on
derontwikkelde landen" te helpen
met spontaan ij groots opgezette
melk-, eet-, en geldinzamelacties
voor het goede doel bleek het mo
gelijk dat de armoedzaaiers van de
taal het graf voor Kris Kras dolven.
Een zilveren anjer en tien rode
rozen kunnen dat niet verdoezelen.