Artsencommissie adviseert tegen medewerking justitie ti f, Herziening van „dronken rijden-artikel" nodig? Glaasje op... ZATERDAG 12 NOVEMBER 1966 Erbij - „Geacht worden" Onwerkelijk Twijfels Districtarts Raadsel Herziening T wijf els rond de bloedproef -■PB -- _-arr3r-js-=~™,«V^' i (Door mr. F. Kuitenbrouwer) EEN „ALCOHOL-COMMISSIE" van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Genees kunst is, gelijk onlangs gemeld, tot de conclusie ge- lomen dat de bloedproef na verkeersovertredingen in ;ijn huidige vorm zonder meer onaanvaardbaar is. Dë »ezwaren richten zich niet zozeer tegen de medische aspecten van de bloedprik en het daarop volgend onderzoek naar het alcohol-promillage in het bloed, als wel tegen de manier waarop dit is ingepast in een justitieel onderzoek. De commissie, samengesteld door de afdeling Leiden van het artsenverbond, wil dan ook in haar onlangs in Medisch Contact gepubliceerde rap port de bloedproef niet bij de artsen aanbevelen. D/T RAPPORT zal ongetwijfeld de discussie over de medische toelaatbaarheid en juridische wenselijkheid van de bloedproef weer doen oplaaien. Een meerder heid in de Koninklijke Nederlandse Maatschappij is al sinds lang geneigd om de hele bloedproef te zien als, wat het rapport noemt een „keurslijf", waarin de justitie de medicus wil wringen. Een belangrijk deel van de medische stand heeft zijn houding dienovereenkomstig bepaald. Er schijnen zelfs „vrijplaatsen te zijn ontstaan, zoals Zwijndrecht en Baarn, waar de artsen herhaaldelijk de wrevel van vooral de staande magistratuur hebben opgewekt door hun weigering om de bloedproef af te nemen. DE BLOEDPROEF wordt overigens hoe langer hoe meer toegepast. Een in 1962 verschenen onderzoek van prof. dr. W. Froentjes de grote man van de bloedproef zegt dat het aantal van dergelijke onderzoeken steeg van 1150 in 1952 tot 2457 in 1957 en 3097 in 1961, met een kleine inzinking rond 1959 toen het artsenverbond voor het eerst duidelijk zijn bezwaren kenbaar maakte. De bloedproef is een belangrijk be wijsmiddel in de zaken waarin de misdrijven van artikel 26 en 36.3 We genverkeerswet een rol spelen. Het eerste artikel stelt het rijden onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank dat men niet meer in staat moet worden geacht een voertuig naar be horen te besturen strafbaar met ten hoogste 3 maanden gevangenisstraf (eventueel ook een boete van maxi maal 5000) en eventueel een ontzeg ging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste 5 jaar. Na een geruchtmakende zaak. waar in een arts die behalve alcohol een geneesmiddel had gebruikt werd vrij gesproken, is in artikel 26 een bepa ling opgenomen die het gebruik van elke stof waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik de rijvaardigheid kan vermin deren, gelijkstelt met alcohol. Artikel 36, 3 stelt hogere straffen (twee en drie jaar) op het onder invloed veroor zaken van ernstig letsel of de dood in het verkeer. HET BELANG van de bloedproef voor de bewijsvoering* zit hem in de formulering van artikel 26, dat spreekt van „geacht worden": men hoeft geen uitgebreide demonstratie van zijn on bekwaamheid te geven. Zelfs wie op het oog vlekkeloos rijdt, kan toch straf baar zijn als hij maar te veel op heeft. De strafbaarstelling van het gebruik van „andere stoffen" (geneesmidde len) is overigens directer gebonden aan de „eigen wetenschap" van de verkeersdeelnemer. De uitwerking van bepaalde middelen is zelfs de deskun digen soms niet duidelijk, zodat de ge bruiker dan moeilijk iets te verwijten is (dit is natuurlijk anders als hij, zo als gebruikelijk, gewaarschuwd is of zelf iets merkt). Het is duidelijk dat het niet zo moeilijk is om het bewijs te leveren als iemand volslagen „teut" is. Dan vormt een promilage van bij voor beeld 2,1 alleen maar een nadere ad structie van een gemakkelijk op ande re manier te constateren „kennelijke staat" en zelfs als die niet aanwezig is kan men in zo'n geval rustig de ver keersdeelnemer onbekwaam achten. De bestrijding van de verkeersonvei ligheid vraagt echter meer dan het optreden tegen overduidelijke exces sen. De risico-marge in het huidige ingewikkelde snelverkeer wordt hoe langer hoe kleiner. Hetgeen wel moet leiden tot een verschuiving van de na druk van „onbekwaamheid" naar „achten". „AAN DE andere kant is dat „ach ten" altijd een beetje onwerkelijk en vraagt het een voorzichtige toepas sing. De rechter kan per slot van rekening alleen iemand straffen om wat hij doet, niet om wat men denkt dat hij doet. En juist in de grensge vallen die thans hoe langer hoe be langrijker worden, levert dat ten aan zien van de bloedproef moeilijkheden op. Het gaat hier om wat de deskundi gen noemen „sub-klinische alcohol-in toxicatie": promillages van 0.8 tot 1.5. Daar in het bijzonder openbaart „zich het gevaar van het gebruik van „grens waardetheorieën": bij een bepaald pro millage is een bepaald percentage mensen onbekwaam te achten. Nu is, zoals prof. Froentjes herhaal delijk heeft gezegd, ieder promillage een compromis zelfs bij heel lage waarden ervaren belapgrijke percen tages mensen al bijverschijnselen en is het enige aanvaardbare een promilla ge van 0.0. Maar dat is niet altijd vol doende voor een rechter die immers moet vaststellen dat die ene verdach te die voor hem staat met dat „grens- promillage" niet bekwaam is te ach- DIT PROBLEEM is des te groter omdat men verschillende waarderings methoden heeft. Het in 1962 gepubli ceerde onderzoek laat duidelijk zien hoe verschillende artsen tot heel ver schillende conclusies komen ten an- zien van dezelfde promillages! Dit ziet men bevestigd in de buitenlandse rechtspraak waar de „gevaargrens" varieert van 1.3 tot 1.7. Dat is ook wel verklaarbaar, want de aanwezigheid van een bepaald pro millage in het bloed zegt nog niets over de manier waarop een bepaald persoon dit verwerkt. De tolerantie voor alcohol is namelijk geen constan te en verschilt zelfs van individu tot individu en zelfs van ogenblik tot ogen blik. Daar komt dan nog bij dat de in vloed van bij voorbeeld voedselge- bruik en tijdsverloop niet helemaal duidelijk schijnen te zijn. Nogmaals, dit geldt vooral ten aan zien van de grensgevallen. In het gros van de zaken die de rechter te beoor delen krijgt laat de combinatie van bloedproef en waarneming van politie man en arts weinig ruimte voor twij fel en is het gesputter van de ver dachte alleen maar een weinig elegan te poging om zijn gezicht te redden. Maar er zijn toch te veel twijfels mo- geljjk dan dat de bloedproef „regina probationis" (koningin van het bewijs) en in grensgevallen als enige beslis send kan en mag zijn. Daarbij komt nog dat de bloedproef niet zonder toestemming van de ver dachte mag worden genomen. Dat is een ander heet hangijzer in deze ma terie: een verdachte is volgens het Wetboek van Strafvordering slechts verplicht om (in bepaalde gevallen) een onderzoek aan zijn lichaam te gedogen. En de Hoge Raad heeft uit drukkelijk uitgemaakt dat de bloed proef een onderzoek „i n" het lichaam is en er dus buiten valt. In de VS, waar een grondwettelijk verbod van „onredelijke onderzoekin gen" geldt, ligt de zaak anders. Daar heeft namelijk het hooggerechtshof uitgemaakt dat de bloedproef in de huidige omstandigheden „redelijk" is (in tegenstelling tot een ingrijpende maatregel als het leegpompen van de maag) en dus tegen d^ zin van een verdachte kan worden genomen. In ons land echter kan de bloedproef niet als verplicht worden beschouwd, tenzij de wet wordt gewijzigd. En dit lijkt moeilijk te verwezenlijken omdat zowel het artsenverbond als de Ne derlandse Juristen Vereniging daarte gen heeft gadviseerd. Aan de andere kant geeft de prakti sche toepassing van de huidige con structie, zoals ook de „alcoholcommis sie" constateert, aanleiding tot het be zwaar dat de toestemming van de overtreder slechts een zeer twijfelach tige waarde heeft. Sommige mensen weten zelfs niet dat ze kunnen weige ren, als ze het doen wordt hun dat la ter soms kwalijk genomen. TEGEN DEZE achtergrnden moe ten we de twijfels van de medici zien. De drie bezwaren die in het pas ver schenen rapport speciale aandacht krijgen, richten zich tegen de medi- sehe-ethisehe kant van de zaak: 1 Het onderzoek volgens het huidige formulier is onvolledig en daarom medisch laakbaar. De wetenschap over de „voorgeschiedenis", zoals geneesmiddelengebruik en het even tueel bestaan van ziekten die de to lerantie voor alchol beïnvloeden, ontbreekt vaak. 2 Het onderzoek als zodanig is een medische handeling, maar het resul taat wordt geheel in handen gegeven van leken. Elke mogelijkheid van de arts om de waarde van zijn proef te beoordelen in het verband van overi ge bevindingen is uitgesloten. Ook dit acht de commissie medisch ge zien laakbaar. 3 Tenslotte noemt de commissie het weinig bevredigend dat de medicus op een dergelijke manier wordt be trokken in een opsporingsonderzoek, waarvoor hij niet is opgeleid en dus geen verantwoordelijkheid mag ne men en dat bovendien niet in over eenstemming is met zijn positie als „vertrouwensman" van de zieke mens. Zeker waar de toestemming van de verdachte een twijfelachtige waarde heeft. De commissie komt tot de conclu sie dat op deze manier de aandacht is afgeleid van de kernvraag: hoe kan de arts een bijdrage leveren tot de be strijding van verkeersongevallen, die immers een belangrijke oorzaak zijn van dood en verminking? DE NOODZAAK ten aanzien van rij den onder invloed is duidelijk: de schatting van prof. Froentjes in 1962 dat alcohol in 2.5 percent van alle ge vallen een rol speelt, wordt als zeer laag beschouwd: hetgeen begrijpelijk is als we zien dat het Verbond voor Veilig Verkeer heeft uitgerekend dat alcohol in 60 percent van alle veroor delingen wegens de Wegenverkeerswet een rol speelde. De oplossing waarmee de artsen in hun rapport komen pretendeert naar hun eigen zeggen niet een sluitend antwoord te geven. Het is goed dat dit uitdrukkelijk wordt opgemerk, want het voorstel van de alcoholcom missie lijkt voor de justitiële praktijk weinig aantrekkelijk. WAT WILLEN de artsen? Er zou per district een keuringsarts kunnen worden angesteld die de toereken baarheid en rijvaardigheid van de verdachten moet beoordelen en op verzoek van de juistitie een uitspraak zou moeten doen over de mate van verantwoordelijkheid. Maar een explicite uitspraak (zoals thans) over strafbaar gebruik van al cohol zou claar niet onder moeten val len. Indien alleen dronkenschap de oorzaak van de overtreding was, zou de medicus slechts constateren tot nor male toerekenbaarheid. De bewijslast rust dan op de justitie. Indien nodig, zou de arts wel kunnen verklaren dat hem ambtshalve bekend is dat ge bruik van alcohol geen rol speelde. HET IS een beetje raadselachtig waarom de commissie op deze manier de bloedproef als bewijsmateriaal de DEN HAAG Vorig jaar heeft de Nederlandse rechter 6154 ver oordelingen uitgesproken voor het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. In het jaar daarvoor 5701 en in 1963 waren dat er 5210. Van de 6154 veroordelingen in 1965 betrof dit 3382 bestuurders van motorrijtuigen, 1444 bromfiet sers en 1328 .bestuurders van, wat het Centraal Bureau voor de Sta tistiek noemt „overige voertuigen". In het vierde kwartaal van ieder jaar worden er steeds de meeste vonnissen uitgesproken. nek wil omdraaien. De justitie kan ook internationaal gezien dit be wijsmiddel node missen in haar steeds belangrijker wordende strijd tegen de verkeersonveiligheid. En omdat de bezwaren die zeker niet uit de lucht gegrepen zijn zich eerder richten tegen de manier waar op de bloedproef wordt gebruikt, dan tegen het onderzoek als zodanig, lijkt het eerder zaak iets aan deze bezwa ren te doen dan de hele bloedproef nu maar ineens over boord te zetten. Te meer daar er wel enige mogelijkheden zijn: Er is zeker ruimte voor een bete re, en vollediger rapportage van de arts aan de rechter (eventueel ge volgd door een persoonlijk verklaring als getuige-deskundige) zeker zolang er niet meer zekerheid heerst over de „grenskwesties". Zo zou de arts beter zijn zegje kunnen doen, zonder dat hij zelf voor rechter gaat spelen. Want daar is hij nu eenmaal niet voor; hij zal altijd iets uit handen moeten ge ven. Om de zaken op medisch-ethisch gebied duidelijker te stellen, lijkt de suggestie „districtsartsen" aan te stel len waardevol. Eventueel zouden zij als toezichthouders kunnen fungeren terwijl de altijd toch eenvoudige ingreep van de bloedproef zelf door lager, gekwalificeerd, personeel zou gbeuren. Het ondrscheid tussen keu ringsarts en „gewone" medicus zou de vertrouwenspositie van deze laatste be schermen. Iets dergelijks is immer» ook het geval ten aanzien van contro lerend geneesheer-huisarts. Als men na dergelijke maatrege len nog bezwaren houdt tegen de bloedproef zou de positie van de keu rende arts tegenover zijn „slachtoffer" en van deze tegenover de rechter dui delijker kunnen worden gemaakt door het invoeren van een bepaling die de verdachte uitdrukkelijk het recht geeft te weigeren. Het zou overigens niet zo gek zijn, als dit werd opgenomen in een algeme ne bepaling dat de opsporingsinstan ties een verdachte op zijn rechten (bij voorbeeld tot zwijgen) moeten wijzen. Het is nog altijd treurig dat deze ba sis-regel van het „fair play" in het strafproces in 1926 uit de wet is ver dwenen. WIJ KUNNEN ons natuurlijk ook af vragen of het niet nodig is om de hele strafbaarstelling en bestraffing van het rijden onder invloed te herzien. Dit i» nu al van een aanhangsel van een on- veiligrijden-artikl „gepromoveerd" tot een apart misdrijf en het wordt thans veel hoger opgenomen dan een jaar of zeven geleden. Niet zozeer doordat de publieke opinie tot inzicht is gekomen als wel vooral doordat de rechtspraak welbewust de handhaving van „artikel 26" heeft verscherpt. Dit is een schoolvoorbeeld van „stu rend strafrecht", dat echter het gevaar in zich houdt dat de rechter „algemene regels" gaat geven (in casu: „altijd een onvoorwaardelijke celstraf opleggen") hetgeen niet tot zijn bevoegdheden behoort. En deze ontwikkeling heeft het ontstaan van een bloedproefprobleem natuurlijk in de hand gewerkt. Aan al deze problemen zou met één klap een eind kunnen worden gemaakt door de huidige formulering los te la ten en een vaste norm te stellen. Bij voorbeeld het rijden onder iedere in vloed van drank, of het stellen van een bepaalde promillagegrens van 0,5 (zo als in Zweden) of 0,8 (zoals nu net in Engeland is ingevoerd). Als het verkeer zich blijft ontwikkelen zoals het dat nu doet, zal een dergelijke „risicoaanspra kelijkheid" (waarbij dus nog meer dan nu van echte „schuld" wordt geabstra heerd) meer voor de hand gaan liggen. Dit zou dan wel verplichtstelling van de bloedproef tot gevolg hebben (na- turlijk alleen als er aanwijzingen van schuld bestaan). Als dit zoals echt niet denkbeeldig is doorzet kunnen we ons nog meer dan thans afvragen of het verzet van de medici wel zin heeft. Men kan wel een uitwijkmoge lijkheid zoeken door inplaats van de bloedprik, ademproeven te nemen (zo als thans in Engeland en de V.S.). Maar het is en blijft een feit dat iede re proef op dit gebied de begeleiding van deskundigen node kan missen. En, waar de psychiater er geen bezwaar te gen blijkt te hebben om de rechter van advies te dienen, is 't de vraag of de „gewone" medicus dan wel er verstan dig aan doet een belangrijke ontwikke- 'ling in de strafrechtspraak te frustre ren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 19