CELIBAAT: EEN TERBESCHIKKINGSTELLING? Gesprekken met voor- en tegenstanders JODEN EN CHRISTENEN DE KERK IN DE MODERNE WERELD Snelle ZATERDAG 10 DECEMBER 1966 Erbij Het secretariaat van het pastoraal concilie van de Nederlandse kerkprovincie heeft een adres aangeboden gekregen, waarin 1.722 priesters de mening uitspreken dat het verbreken van de wettelijke verbinding tussen het priesterschap en het celibaat een urgente opdracht Is. „Wij zijn er van overtuigd dat het heil van de kerk en het persoonlijke geluk geschaad worden door de nu bestaande wettelijke verbinding van het priesterambt en het celibaat", aldus het adres dat er onder meer op wijst dat het tweede Vaticaanse concilie in het decreet over ambt en leven van de priesters duidelijk heeft vastgelegd dat deze wettelijke binding niet steunt op dwingende bijbelse of theologische argumenten. Wij spraken met enkele betrokkenen. Niet dwingend DOOR FRED VAN SLUIS Is nu „het gesprek" met christe nen mogelijk? In het wetenschap pelijk bijvoegsel vah het Nieuw Israëlitisch Weekblad heeft prof. R. J. Zwi Werblowsky een be schouwing over dit onderwerp ge schreven. Hij vraagt zich daarbij af of een dialoog, een gesprek, eigenlijk al wel aan de orde is. 30% van de priesters achter adres over celibaat Ongenuanceerd Terugkeer Kenosis Osmose Minder dogmatisch Johannes van het Kruis Kees Maas Ds. Riesebos in de Rwanda-commissie Naar Argentinië groei Het adres, dat in oktober door ne gen, uit alle Nederlandse bisdommen afkomstige, priesters werd opgesteld en vervolgens aan het oordeel van hon derd andere priesters werd getoetst, is gezonden aan 5500 zielzorgers met het verzoek dit van hun handtekening te voorzien. Het blijkt nu, dat een van iedere drie zielzorgers de mogelijkheid van een huwelijk voor een priester niet langer uitgesloten wil zien. Het celibaat is in discussie gekomen en ofschoon geen der betrokkenen ver wacht dat dit instituut binnen afzienba re tijd zal worden opgeheven, wordt de gedachten wisseling als zeer nuttig beschouwd. De vorig jaar overleden bisschop van Den Bosch, monseigneur Beckers, zei reeds: „Als iemand mij vraagt naar het zinvolle van het celi baat dan moet ik eerlijk bekennen: dat weet ik niet. Er wordt veel over ge praat. Ik weet niet wanneer wij er een juist antwoord op hebben. Daar moe ten niet alleen de priesters maar ook de leken over denken en ze moeten het probleem met elkaar bespreken". Een Franse godsdienstsocioloog heeft onlangs gezegd dat de geestelij ke verzorging van het Franse platte land alleen is te redden wanneer aan elke pastoor een benzinepomp en een vrouw wordt gegeven. „Dan wordt hij minder gemakkelijk de buiten dc ge meenschap staande zonderling die hij nu vaak is". Geldt dit ook voor Nederland? Wij spraken met een 32-jarige kapelaan, die werkzaam is in een parochie in een middelgrote stad. Hij is een van de ondertekenaars van het adres. „Die Fransman overdrijft. Maar een feit is dat de priester een grote kans heeft een zonderling te worden. Kijk, dat celi baat neem je aanvankelijk op de koop toe, maar op den duur gaat het aan je knagen. Dat zal niet bij iedereen het geval zijn, maar ik ken er heel wat die het moeilijk hebben. Zelf woon ik in deze pastorie met een pastoor van over de zestig en twee kapelaans die ook al niet meer zo jong zijn. Het huiselijk leven is niet zo bar gezellig. Goed, ik heb vrienden en verder zit ik in een volleybalclub maar in feite zijn we steeds met man nen onder elkaar. Dat is ergens een onnatuurlijke zaak. Menig priester zou zijn werk beter te kunnen doen als hij een normale omgang met vrouwen zou kunnen hebben, waaruit een gelukkig huwelijk zou kunnen groeien". De kapelaan is opgeleid in Nijme gen. „Reeds tijdens onze studietijd sprak de verbondenheid van ambt en celibaat mij en mijn studiegenoten niet aan omdat er geen dwingende motie ven voor zijn aan te voeren. Eeuwen lang is er wat gemakkelijk over deze kwestie heen gelopen maar vandaag de dag wordt zij principieel gesteld. Men ziet nu in dat slechts enkelingen zich echt kunnen onthouden. Het zijn voor al de jongeren die het celibaat aan de orde stellen. Maar toch hebben ook oudere priesters het adres onderte kend". Een vorig jaar gehouden enquête van het Nipo leerde dat de meerder heid van de gelovigen in Nederland van oordeel is dat de priesters zelf hun burgerlijke staat mogen kiezen. Onze kapelaan neemt die enquête met een korreltje zout. „In het algemeen gesproken zullen de katholieken zeg gen: natuurlijk, waarom zouden priesters niet mogen trouwen? Maar wanneer je ze zou vragen: hoe vindt u het dat uw eigen pastoor gaat trouwen? Nou, ik weet nog niet of men dan zo enthousiast zou zijn". De priester die het te moeilijk krijgt met het celibaat kan besluiten tot uit treding. In het jaar 1965 zijn er dertig priesters uitgetreden, wat een gering aantal is op een toiaal van 8915 wereld geestelijken en leden van orden en congregaties. Ik geloof dat er méér priesters zouden uittreden als zij ze ker wisten een nieuw bestaan te kun nen opbouwen. De meeste uitgetrede- nen hadden reeds een maatschappe lijke functie, bijvoorbeeld als leraar. Zij kunnen K\in werk als het warê normaal voortzetten. Voor de in de zielzorg werkzame „Om te beginnen immers verdient de vraag overweging of een werkelij ke dialoog in de volle zin des woords niet meer is dan een „jood" en een „christen" zich kunnen veroorloven. Een dialoog houdt niet slechts een at mosfeer van wederzijdse appreciatie in, maar een volledig openstellen van de ziel, dat zichzelf blootstelt aan al les wat de partner zou kunnen zeggen, op het gevaar af „bekeerd" te worden tot het andere standpunt. Zo niet, dan bestaat er geen dialoog, maar slechts een beleefde, waardige en hoffelijke uitwisseling van meningen. Indien men bereid is tot dit avontuur, kan men er aan meedoen als voorbeeldig menselijk wezen, maar niet noodzakelijkerwijs als de ideale jood of christen. En dit ten tekening uit De Volkskrant. voert ons tot de kern van het probleem. Wie zijn de partners in een dergelij ke dialoog? Een vriendelijke toleran te samenkomst van aardige, breedden- kense mensen, die geloven, dat de joodse en de christelijke religie even goed zijn en samen in koor zingen ,We are all jolly good fellows", is geen christelijk-joodse dialoog". Evenmin acht de schrijver een dia loog mogelijk tussen instellingen, tus sen de kerk en het jodendom zoals het bij voorbeeld vaak gesteld wordt. Een noodzakelijke vooronderstelling voor zo'n gesprek is, dat van beide zijden gezien wordt naar een perspectief, waarin de andere partij tot inzicht komt, dat vereniging het beste is. Van joods standpunt is eigenlijk alleen een dialoog mogelijk met „gojiem", dat wil zeggen met andere volken en instanties en niet noodzakelijkerwijs met chris tenen. Van joodse zijde moet dan de vraag gesteld worden: „Is het goed voor de joden?" De or thodoxie zal zeker zeggen: nee! De strijd voor burgerrechten en tegen an tisemitisme kan worden gevoerd zon der theologische verwikkelingen, vooral daar de dialoog wel eens niets anders kan blijken te zijn dan een nieuwe, handige strategie van „de missionaris sen". Anderen zeggen gretig: ja!, maar hun gretigheid geeft vaak weinig vertrouwen in de religieuze waarde van de dialoog en een „joodse" dialoog met christenen als christenen (en niet met gojiem als niet-joden) behoort eerder van religieuze dan van sociale, cultu rele of etnische aard te zijn. In de christelijke wereld is het een intellec tuele en morele elite, die een dialogi sche relatie tot de joden wenst. Op het ogenblik schijnen gelijkgestemde jood se partners te ontbreken. Misschien is de tijd nog niet rijp. Na bijna tweeduizend jaar te zijn vermoord en opgejaagd hebben de jo den misschien het recht pogingen een dialoog met hen af te dwingen met af keer te bezien. Als parafrase van het geen James Baldwin zijn neger laat zeggen, zou de jood tegen de christen kunnen zeggen: Ik wil jullie progroms niet en ik wil jullie dialogische liefde niet; ik wil jullie gewoon niet op mijn dak hebben. „Misschien is het niette min niet te veel verwacht als wij ho pen, dat eens een bepaald type iood zal verschijnen, dat zowel de religieu ze armoede van het progressieve jo dendom als de getto-mentaliteit als de afweerreacties van de orthodoxie mist en daarbij de geloofskracht en de re ligieuze rijpheid bezit om de uitdaging van de dialoog in de volheid van zijn joodse ervaring te beantwoorden. Het is een uitdaging, die gelijke eisen stelt aan onze intellectuele vermogens en aan onze capaciteit onze naasten te beminnen als ons zeiven. Aldus prof. Zwi Werblowsky, priester ligt het moeilijker. Als hij zou willen trouwen wil dat natuurlijk niet zeggen dat hij zijn ambt wil neerleg gen. Die verbondenheid met het ambt weegt zwaar. Voorts voelt hij een ver antwoordelijkheid jegens de parochie, hij kan zijn mensen toch niet zomaar in de steek laten. Die mensen zouden hem bovendien niet begrijpen. Tenslot te is het nog zeer de vraag of een man, die tot zijn vijfendertigste of veertigste jaar een puur vrijgezellen bestaan heeft geleid nog geschikt moet worden geacht een gelukkig hu welijk op te bouwen. „Ik heb het adres niet ondertekend omdat ik het te ongenuanceerd vond. Het gaat niet aan om het heil van de kerk en het persoonlijke geluk op één lijn te stellen". Dat is het oor deel van een 31-jarige con-rector van een ziekenhuis. „Bovendien vind ik de wijze van enquêteren niet juist. Men vroeg het adres te ondertekenen. Wie dat niet deed had als enig alternatief het ding in de prullenmand te gooien. De rector en ik meenden echter dat wij niet moesten tekenen doch wél duidelijk moesten stellen dat wij niet achter onvoorwaardelijke handhaving van het celibaat staan. Wij hebben dat ook per brief aan de initiatiefne mers van het adres meegedeeld." Hij meent dat de kwestie van het celibaat voor de Nederlandse pries ter geen urgente zaak is. „Het is mijns inziens veel urgenter voor hen die werken in Afrika en Zuid- Amenka, op plaatsen waar het con cubinaat een normale zaak is. Natuurlijk is er ook nood in de pa rochies in ons land. Verder is het ook onprettig dat bijvoorbeeld in ons bisdom een priester pas na 25 jaar kans heeft pastoor te worden. Al die tijd zit hij om zo te zeggen met zijn benen onder andermans tafel. Een gezinsverband zou het leven van de priester in vele gevallen kunnen ver aangenamen. Maar het blijft een per soonlijke zaak. Ik heb een jaar als kapelaan in een parochie gewerkt waar ik dag en nacht met de zielzorg in de weer was. Nou, het kwam niet in me op om over dat celibaat na te denken. La ter heb ik kerkelijk recht gestudeerd. Toen lag het wel heel anders. Als ik toen bijvoorbeeld Frans had gestu deerd zou ik stellig een heel ander standpunt hebben ingenomen. Het is wel verklaarbaar dat het adres is ge propageerd door priesters die niet met de zielzorg, maar voornamelijk met het onderwijs zijn belast. Ik zie het celibaat als een terbe schikkingstelling en daarnaast ook wel een beetje als een erfgoed. Ik ge loof dat ik celibatair levend beter als zielzorger kan werken dan als ge trouwd man. En een dominee dan? zult u vragen. Maar het is een feit dat domineesvrouwen niet altijd zo happy zijn over het huwelijksgeluk. Dat geluk lijdt vaak onder het werk van de man." De psychiater dr. J. L. J. Lumey zegt: „Het celibaat kan gezien worden als een machtsmiddel van het kerke lijk instituut. Door de wijdingen en ge loften zijn de priesters vaak moreel, emotioneel en materieel zo gebonden dat in het algemeen slechts de moe digsten tot dissidentie kunnen komen." Monseigneur Zwartkruis, bisschop van Haarlem, zegt: „Het celibaat is niet het meest urgente probleem. Men moet niet denken dat alle jonge pries ters hiermee liggen te rollen". Er is discussiemateriaal te over en er zal in de naaste toekomst dankbaar gebruik van worden gemaakt. En misschien komt men dan tot de con clusie die een priester ons formuleer de: „Wij leven in een snel-evoluerende wereld waar grote verschuivingen plaatshebben. Mede hierdoor is het ambt van priester in een crisis ge komen. Zijn zij geestelijk verzorger of meer maatschappelijk werker? Er is een bezinning nodig op het ambt van priester en op de taak van de zielzorg. Daarbij zal het celibaat zeker betrok ken moeten worden". In de kerk van het Heilig Kruis in Florence heeft het water tijdens de overstroming duidelijke sporen na gelaten op het fresco „Johannes en Franciscus", toegeschreven aan Del Castagno. De problemen rond de godsvoor stelling leiden tot steeds meer boe ken over dit moeilijke onderwerp. Een van de meest in het oog lopen de is wel dat van Robert Adolfsl), die na zijn „De kerk is anders" een nieuwe analyse geeft van het pro bleem waarvoor de kerk zich in deze tijd ziet gesteld. Zijn nieuwe boek is wat algemener gesteld en zal daarom ook wel belangstelling van niet-rooms-katholieke zijde trekken. Het begin plaatst de lezer onmid dellijk midden in het probleem. Hij wijst er op dat de kreet „God is dood" al in 1882 door Nietzsche werd gehan teerd, en laat daarna de moderne „God is dood"-theologen de revue passeren. „Nu kan men als lichtelijk verontrus te katholiek van dit alles zeggen, dat die dood-van-god-theologen tenslotte wat warhoofdige protestanten zijn en dat de hedendaagse artistieke uitingen de weerspiegelingen zijn van een al gemeen cultuurverval. Maar dan heeft men er gewoon geen oog voor dat het christendom zich momenteel in een ernstige religieuze crisis be vindt, een crisis die zich dwars door alle kerkelijke modaliteiten heen openbaart". De uiteenzettingen van Adolfs over de moderne theologen zijn attractief, vooral door de eenvoudige wijze waar op hij de ingewikkelde materie onder woorden brengt. Veel aandacht wijdt hij ook aan Harvey Cox, die met zijn „Secular City" veel opzien baarde, maar merkwaardig genoeg is Dorothee Sölle of aan zijn aandacht ontsnapt of te onbelangrijk bevonden. Als Adolfs spreekt over de huidige maatschappij, waarbij hij veel ge bruik maakt van Cox' boek komt hij tot de conclusie dat de ontwikkeling van de maatschappij wordt geken merkt door de versnelling van het historisch gebeuren. Hij gebruikt hiervoor het woord „Rapidatie". In zijn streven om een handzaam over zicht te geven van de problematiek vervalt de schrijver wel eens in een al te bondige samenvatting, hetgeen tot gevolgen leidt als dit: „De urbanisatie brengt grotere wel vaart voor velen, een grotere deelna me van de bevolking aan het culture le, artistieke en wetenschappelijke le ven, maar er is tot nu toe ook een toe name op het gebied van de misdaad (vooral ook van jeugdcriminaliteit), eenzaamheid, depersonalisatie, neuro sen, hartkwalen, echtscheidingen en politieke corruptie (om maar enkele facetten te noemen)." Deze vergaarbak wordt ons wat te gemakkelijk voorgeschoteld. Zo vergaat het ons ook bij de behandeling van het probleem der ongelijkheid tussen wes terse en ontwikkelingslanden. Daar le zen we: „Als men bij voorbeeld voedsel en economische hulp zendt naar een hon gerend land als India, heeft dit wel een momentele lichte stijging van de levensstandaard tengevolge, maar te gelijk daalt het sterftecijfer, waardoor een toename van de bevolking ont staat, die in evenredigheid hoger is dan de gestegen levensstandaard. Daardoor wordt het probleem in korte tijd alleen maar groter. Hieruit is af te leiden dat het zenden van voedsel Pater Adolfs en economische hulp naar ontwikke lingslanden vergezeld moet gaan van een bevolkingsbeperkend beleid." Minder globaal gaat de schrijver te werk als hij het over zijn eigenlijke terrein heeft: de kerk. Hij beklem toont dat de grote problemen ontstaan zijn in het Constantijnse tijdperk, toen de kerk een greep op het maatschappe lijk en staatkundig leven ging uitoefe nen. Er is nog maar één weg, zo vindt hij, namelijk de terugkeer naar het punt waar de zaak scheef is gegaan. „Dat wij die andere weg nu reeds vaag voor ogen zien, vindt zijn oorzaak in de herleving van de Volk Godsidee zoals die op het concilie naar voren is gekomen .Ziet men de kerk enkel als een statisch, institutioneel „li chaam", dan is het „teruggaan van de weg" onmogelijk. De kerk begrepen als Volk Gods laat ons weerzien dat de kerk een dynamische werkelijkheid is, een volk in beweging cn onderweg, dat voortdurend zoekende is, verschil lende wegen kan inslaan en kan af dwalen." Adolfs vindt voor de houding, die nu van de kerk wordt gevraagd, het woord „Kenosis", een woord dat in de Filippenzenbrief „ontlediging" be tekent. „Wil de kerk nog toekomst hebben, dan zal zij afstand moeten doen van alle machtsaanspraken, van alle machtsverlangen, van alle eer, aan zien en pronkzucht. Zij zal om Chris tus' wil „arm" moeten worden in de diepe evangelische zin van het woord; zij zal om alles te willen winnen be reid moeten zijn om alles te verliezen. Dienaar zal de kerk moeten zijn, een Dienaar die niet door macht tot daden wil dwingen, maar enkel door liefde zal willen heersen". Veel van de problemen, die Adolfs in zijn boek aan de orde stelt, ont moet men ook in de bundel „Osmo se". 2) Deze bundel bestaat uit bij dragen van een aantal docenten aan de r.k. seminaries „Rijsenburg" en „Dijnselburg". Het veertigjarig priesterfeest van prof. drs. JL J. H. M. Fortmann, president van „Rijsen burg" heeft hen tot het schrijven van deze bundel geïnspireerd. Dat de keuze in het Constantijnse tijdperk niet voor een ieder de steen des aanstoots is, blijkt wel uit de his torische bijdrage van G. A. M. Ab- bink, die in een breed overzicht over de positie van de kerk in de wereld in de loop der eeuwen geen speciale aandacht besteedt aan Adolfs' „kruis punt". In deze bijdrage vindt men een scherpe aanval op de Franse conser vatieve rooms-katholieken. Maar niet alleen die in Frankrijk, getuige deze zin: „Hun geest is evenwel blijven doorleven en waar vernieuwingen in de Kerk worden doorgevoerd, daar laten hun geestelijke zonen zich ho ren, nu ook in andere landen. Terwijl ze in ons land beweren niet tegen ver nieuwing te zijn en er zich toe beper ken ons te confronteren met pamflet litteratuur en ingezonden stukken, waarin elke vernieuwing wordt afge wezen, gaan hun Franse collega's zo- ver, dat ze in een Parijse kerk Con- gars spreekbeurt door luid geschreeuw verhinderen". Aan „pamfletten en in gezonden stukken" zal nu overigens „smeekschrift" moeten worden toege voegd. Een belangrijke bijdrage is die van J. Möller over „Kerk en saeculum", waarin de positie van de kerk ten op zichte van de wereld in onze tijd wordt geschetst. De mogelijkheid tot het oecumenisch gesprek speelt in dit artikel een belangrijke ml. Ook hier een citaat: „Ook in het geloofsleven valt min der de nadruk op het dogma als stel ling die men te aanvaarden heeft; het accent wordt meer gelegd op het zoe ken naar het licht dat onze tueg kan beschijnen. De theologie wordt minder dogmatisch en meer pastoraal. Dit opent een weg voor het oecumenisch gesprek. In het verleden stonden de verschil lende confessies, veilig verschanst in hun dogmatische systemen, tegenover elkaar. Zij waren druk doende met het weerleggen van de ander door aan te tonen dat de stellingen van de ander niet pasten in het eigen systeem. Deze voor het eigen zelfbewustzijn zo stre lende activiteit leverde uiteraard on feilbaar succes op. Het relativeren van de dogmatische systemen dwingt de huidige mens zijn weg te zoeken in een voor hem onoverzichtelijke werke lijkheid. De andersdenkende is daarbij niet enkel degene, die weerlegd moet worden, omdat zijn denken een aanval is op het eigen systeem, maar voor al de medestander op zoek naar licht". Een goede samenvatting van de oecumenische gesprekstaak en een goede leidraad voor het pastoraal con cilie. Deze schrijver legt in zijn bijdra ge een sterke nadruk op de figuur van Johannes van het Kruis, van wie hij zegt dat hij als eenling heeft doorge maakt, wat velen in onze tijd door staan. „Johannes van het Kruis heeft getwijfeld aan welke godsvoorstelling dan ook, evenals de huidige mens is Johannes van het Kruis in twijfel en zelfs vertwijfeling geraakt over de traditionele voorstellingen van God". Van grote praktische betekenis is d® bijdrage over „Burgerlijke en/of ker kelijke huwelijkssluiting" door A. H. Eysink, die de huidige situatie onge wenst acht, omdat zij geleid heeft tot een onder katholieken wijd verspreide mentaliteit, dat de burgerlijke huwe lijkssluiting niet meer is dan een for maliteit, een doen-alsof. Bij gemengde huwelijken wil hij de kerkelijke huwe lijkssluiting ad libitum stellen. De hu welijken zullen zich dan ter registra tie en onderricht bij de betrokken pas torieën kunnen melden. De Kerk vra- ge van haar gelovigen niet meer dan de ernstige bedoeling om al het mo gelijke te doen voor de doop en opvoe ding van de kinderen in het katholieke geloof en van de niet-katholieke part ner vrage zij geen enkele formele be lofte, aldus de schrijver. 1) ..Het graf van God, heeft de kerk nog toekomst?" door Robert Adolfs o.s.a. (Ambo- boeken, Utrecht). 2) „Osmose, gedachten over leven in kerk en wereld", onder redactie van dr. P G van Hooijdonk, drs. W. J. Veldhuis en dr! H. A. J. Wegman, met een voorwoord van kardinaal Alfrink (Ambo-boeken, Utrecht). De Rwandacommissie van de zending van de gereformeerde kerken in Ne derland heeft ds. H. Riezebos uit Hoog vliet benoemd tot half-time secretaris van de Rwanda-commissie. Ds Riezebos zal in deze functie ds. B. Richters op volgen, die door toenemende werk zaamheden niet meer in de gelegenheid is nog langer in de commissie zitting te hebben. Ds. Riezebos zal zijn nieu we functie zo spoedig mogelijk aan vaarden. Dr. L. Schuurman, predikant van de gereformeerde kerk van Voorburg, is benoemd als docent voor de theologi sche opleiding van de Iglesias Refor- madas en La Argentina. Deze kerk gemeenschap, die ontstaan is <uit de de Nederlandse emigratie naar Argen tinië, behoorde tot voor enkele jaren tot het kerkverband van de gereformeerde kerk in ons land, maar is nu zelf standig. De gereformeerde kerken in ons land zijn de laatste zes jaar sterker ge groeid dan de Nederlandse bevolking in het algemeen. Van 1960 tot 1966 nam het aantal bewoners van ons land toe met 8,41 percent. De gereformeerde kerken gingen in die zelfde periode met 9,62 percent vooruit. Het aantal leden van de gereformeer de kerken loopt op het ogenblik tegen de 840.000. Hierbij zijn ook inbegrepen de rond tienduizend leden van Neder landse gereformeerde kerken in het buitenland en van de Altreformierte Kirchen in Niedersachsen in Duitsland, die behoren tot het kerkverband van de gereformeerde kerken in Nederland. Op het ogenblik behoort 6,65 percent van de Nederlandse bevolking tot de gereformeerde kerken. In 1960 was dat 6,58 pet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 14