CELIBAAT: EEN TERBESCHIKKINGSTELLING?
Gesprekken met voor-
en tegenstanders
JODEN EN CHRISTENEN
DE KERK IN DE MODERNE WERELD
Snelle
ZATERDAG 10 DECEMBER 1966
Erbij
Het secretariaat van het pastoraal concilie van de
Nederlandse kerkprovincie heeft een adres aangeboden
gekregen, waarin 1.722 priesters de mening uitspreken
dat het verbreken van de wettelijke verbinding tussen
het priesterschap en het celibaat een urgente opdracht
Is. „Wij zijn er van overtuigd dat het heil van de kerk
en het persoonlijke geluk geschaad worden door de nu
bestaande wettelijke verbinding van het priesterambt
en het celibaat", aldus het adres dat er onder meer op
wijst dat het tweede Vaticaanse concilie in het decreet
over ambt en leven van de priesters duidelijk heeft
vastgelegd dat deze wettelijke binding niet steunt op
dwingende bijbelse of theologische argumenten. Wij
spraken met enkele betrokkenen.
Niet dwingend
DOOR
FRED VAN SLUIS
Is nu „het gesprek" met christe
nen mogelijk? In het wetenschap
pelijk bijvoegsel vah het Nieuw
Israëlitisch Weekblad heeft prof.
R. J. Zwi Werblowsky een be
schouwing over dit onderwerp ge
schreven. Hij vraagt zich daarbij
af of een dialoog, een gesprek,
eigenlijk al wel aan de orde is.
30% van de priesters achter
adres over celibaat
Ongenuanceerd
Terugkeer
Kenosis
Osmose
Minder dogmatisch
Johannes van het Kruis
Kees Maas
Ds. Riesebos in de
Rwanda-commissie
Naar Argentinië
groei
Het adres, dat in oktober door ne
gen, uit alle Nederlandse bisdommen
afkomstige, priesters werd opgesteld
en vervolgens aan het oordeel van hon
derd andere priesters werd getoetst, is
gezonden aan 5500 zielzorgers met het
verzoek dit van hun handtekening te
voorzien. Het blijkt nu, dat een van
iedere drie zielzorgers de mogelijkheid
van een huwelijk voor een priester niet
langer uitgesloten wil zien.
Het celibaat is in discussie gekomen
en ofschoon geen der betrokkenen ver
wacht dat dit instituut binnen afzienba
re tijd zal worden opgeheven, wordt
de gedachten wisseling als zeer nuttig
beschouwd. De vorig jaar overleden
bisschop van Den Bosch, monseigneur
Beckers, zei reeds: „Als iemand mij
vraagt naar het zinvolle van het celi
baat dan moet ik eerlijk bekennen: dat
weet ik niet. Er wordt veel over ge
praat. Ik weet niet wanneer wij er een
juist antwoord op hebben. Daar moe
ten niet alleen de priesters maar ook
de leken over denken en ze moeten het
probleem met elkaar bespreken".
Een Franse godsdienstsocioloog
heeft onlangs gezegd dat de geestelij
ke verzorging van het Franse platte
land alleen is te redden wanneer aan
elke pastoor een benzinepomp en een
vrouw wordt gegeven. „Dan wordt hij
minder gemakkelijk de buiten dc ge
meenschap staande zonderling die hij
nu vaak is".
Geldt dit ook voor Nederland? Wij
spraken met een 32-jarige kapelaan,
die werkzaam is in een parochie in
een middelgrote stad. Hij is een van de
ondertekenaars van het adres. „Die
Fransman overdrijft. Maar een feit is
dat de priester een grote kans heeft een
zonderling te worden. Kijk, dat celi
baat neem je aanvankelijk op de koop
toe, maar op den duur gaat het aan je
knagen. Dat zal niet bij iedereen het
geval zijn, maar ik ken er heel wat
die het moeilijk hebben.
Zelf woon ik in deze pastorie met
een pastoor van over de zestig en twee
kapelaans die ook al niet meer zo
jong zijn. Het huiselijk leven is niet
zo bar gezellig. Goed, ik heb vrienden
en verder zit ik in een volleybalclub
maar in feite zijn we steeds met man
nen onder elkaar. Dat is ergens een
onnatuurlijke zaak. Menig priester zou
zijn werk beter te kunnen doen als hij
een normale omgang met vrouwen zou
kunnen hebben, waaruit een gelukkig
huwelijk zou kunnen groeien".
De kapelaan is opgeleid in Nijme
gen. „Reeds tijdens onze studietijd
sprak de verbondenheid van ambt en
celibaat mij en mijn studiegenoten niet
aan omdat er geen dwingende motie
ven voor zijn aan te voeren. Eeuwen
lang is er wat gemakkelijk over deze
kwestie heen gelopen maar vandaag de
dag wordt zij principieel gesteld. Men
ziet nu in dat slechts enkelingen zich
echt kunnen onthouden. Het zijn voor
al de jongeren die het celibaat aan de
orde stellen. Maar toch hebben ook
oudere priesters het adres onderte
kend".
Een vorig jaar gehouden enquête
van het Nipo leerde dat de meerder
heid van de gelovigen in Nederland
van oordeel is dat de priesters zelf
hun burgerlijke staat mogen kiezen.
Onze kapelaan neemt die enquête met
een korreltje zout. „In het algemeen
gesproken zullen de katholieken zeg
gen: natuurlijk, waarom zouden
priesters niet mogen trouwen? Maar
wanneer je ze zou vragen: hoe vindt
u het dat uw eigen pastoor gaat
trouwen? Nou, ik weet nog niet of
men dan zo enthousiast zou zijn".
De priester die het te moeilijk krijgt
met het celibaat kan besluiten tot uit
treding. In het jaar 1965 zijn er dertig
priesters uitgetreden, wat een gering
aantal is op een toiaal van 8915 wereld
geestelijken en leden van orden en
congregaties. Ik geloof dat er méér
priesters zouden uittreden als zij ze
ker wisten een nieuw bestaan te kun
nen opbouwen. De meeste uitgetrede-
nen hadden reeds een maatschappe
lijke functie, bijvoorbeeld als leraar.
Zij kunnen K\in werk als het warê
normaal voortzetten.
Voor de in de zielzorg werkzame
„Om te beginnen immers verdient
de vraag overweging of een werkelij
ke dialoog in de volle zin des woords
niet meer is dan een „jood" en een
„christen" zich kunnen veroorloven.
Een dialoog houdt niet slechts een at
mosfeer van wederzijdse appreciatie
in, maar een volledig openstellen van
de ziel, dat zichzelf blootstelt aan al
les wat de partner zou kunnen zeggen,
op het gevaar af „bekeerd" te worden
tot het andere standpunt. Zo niet, dan
bestaat er geen dialoog, maar slechts
een beleefde, waardige en hoffelijke
uitwisseling van meningen. Indien men
bereid is tot dit avontuur, kan men er
aan meedoen als voorbeeldig menselijk
wezen, maar niet noodzakelijkerwijs
als de ideale jood of christen. En dit
ten tekening uit De Volkskrant.
voert ons tot de kern van het probleem.
Wie zijn de partners in een dergelij
ke dialoog? Een vriendelijke toleran
te samenkomst van aardige, breedden-
kense mensen, die geloven, dat de
joodse en de christelijke religie even
goed zijn en samen in koor zingen ,We
are all jolly good fellows", is geen
christelijk-joodse dialoog".
Evenmin acht de schrijver een dia
loog mogelijk tussen instellingen, tus
sen de kerk en het jodendom zoals het
bij voorbeeld vaak gesteld wordt. Een
noodzakelijke vooronderstelling voor
zo'n gesprek is, dat van beide zijden
gezien wordt naar een perspectief,
waarin de andere partij tot inzicht
komt, dat vereniging het beste is. Van
joods standpunt is eigenlijk alleen een
dialoog mogelijk met „gojiem", dat wil
zeggen met andere volken en instanties
en niet noodzakelijkerwijs met chris
tenen. Van joodse zijde moet dan de
vraag gesteld worden:
„Is het goed voor de joden?" De or
thodoxie zal zeker zeggen: nee! De
strijd voor burgerrechten en tegen an
tisemitisme kan worden gevoerd zon
der theologische verwikkelingen, vooral
daar de dialoog wel eens niets anders
kan blijken te zijn dan een nieuwe,
handige strategie van „de missionaris
sen". Anderen zeggen gretig: ja!,
maar hun gretigheid geeft vaak weinig
vertrouwen in de religieuze waarde van
de dialoog en een „joodse" dialoog met
christenen als christenen (en niet met
gojiem als niet-joden) behoort eerder
van religieuze dan van sociale, cultu
rele of etnische aard te zijn. In de
christelijke wereld is het een intellec
tuele en morele elite, die een dialogi
sche relatie tot de joden wenst. Op het
ogenblik schijnen gelijkgestemde jood
se partners te ontbreken. Misschien is
de tijd nog niet rijp.
Na bijna tweeduizend jaar te zijn
vermoord en opgejaagd hebben de jo
den misschien het recht pogingen een
dialoog met hen af te dwingen met af
keer te bezien. Als parafrase van het
geen James Baldwin zijn neger laat
zeggen, zou de jood tegen de christen
kunnen zeggen: Ik wil jullie progroms
niet en ik wil jullie dialogische liefde
niet; ik wil jullie gewoon niet op mijn
dak hebben. „Misschien is het niette
min niet te veel verwacht als wij ho
pen, dat eens een bepaald type iood
zal verschijnen, dat zowel de religieu
ze armoede van het progressieve jo
dendom als de getto-mentaliteit als de
afweerreacties van de orthodoxie mist
en daarbij de geloofskracht en de re
ligieuze rijpheid bezit om de uitdaging
van de dialoog in de volheid van zijn
joodse ervaring te beantwoorden. Het
is een uitdaging, die gelijke eisen stelt
aan onze intellectuele vermogens en
aan onze capaciteit onze naasten te
beminnen als ons zeiven.
Aldus prof. Zwi Werblowsky,
priester ligt het moeilijker. Als hij zou
willen trouwen wil dat natuurlijk niet
zeggen dat hij zijn ambt wil neerleg
gen. Die verbondenheid met het ambt
weegt zwaar. Voorts voelt hij een ver
antwoordelijkheid jegens de parochie,
hij kan zijn mensen toch niet zomaar
in de steek laten. Die mensen zouden
hem bovendien niet begrijpen. Tenslot
te is het nog zeer de vraag of een
man, die tot zijn vijfendertigste of
veertigste jaar een puur vrijgezellen
bestaan heeft geleid nog geschikt
moet worden geacht een gelukkig hu
welijk op te bouwen.
„Ik heb het adres niet ondertekend
omdat ik het te ongenuanceerd vond.
Het gaat niet aan om het heil van
de kerk en het persoonlijke geluk op
één lijn te stellen". Dat is het oor
deel van een 31-jarige con-rector van
een ziekenhuis. „Bovendien vind ik de
wijze van enquêteren niet juist. Men
vroeg het adres te ondertekenen. Wie
dat niet deed had als enig alternatief
het ding in de prullenmand te gooien.
De rector en ik meenden echter dat
wij niet moesten tekenen doch wél
duidelijk moesten stellen dat wij niet
achter onvoorwaardelijke handhaving
van het celibaat staan. Wij hebben
dat ook per brief aan de initiatiefne
mers van het adres meegedeeld."
Hij meent dat de kwestie van het
celibaat voor de Nederlandse pries
ter geen urgente zaak is. „Het is
mijns inziens veel urgenter voor
hen die werken in Afrika en Zuid-
Amenka, op plaatsen waar het con
cubinaat een normale zaak is.
Natuurlijk is er ook nood in de pa
rochies in ons land. Verder is het
ook onprettig dat bijvoorbeeld in ons
bisdom een priester pas na 25 jaar
kans heeft pastoor te worden. Al die
tijd zit hij om zo te zeggen met zijn
benen onder andermans tafel. Een
gezinsverband zou het leven van de
priester in vele gevallen kunnen ver
aangenamen. Maar het blijft een per
soonlijke zaak.
Ik heb een jaar als kapelaan in
een parochie gewerkt waar ik dag en
nacht met de zielzorg in de weer was.
Nou, het kwam niet in me op om
over dat celibaat na te denken. La
ter heb ik kerkelijk recht gestudeerd.
Toen lag het wel heel anders. Als ik
toen bijvoorbeeld Frans had gestu
deerd zou ik stellig een heel ander
standpunt hebben ingenomen. Het is
wel verklaarbaar dat het adres is ge
propageerd door priesters die niet
met de zielzorg, maar voornamelijk
met het onderwijs zijn belast.
Ik zie het celibaat als een terbe
schikkingstelling en daarnaast ook
wel een beetje als een erfgoed. Ik ge
loof dat ik celibatair levend beter als
zielzorger kan werken dan als ge
trouwd man. En een dominee dan?
zult u vragen. Maar het is een feit
dat domineesvrouwen niet altijd zo
happy zijn over het huwelijksgeluk.
Dat geluk lijdt vaak onder het werk
van de man."
De psychiater dr. J. L. J. Lumey
zegt: „Het celibaat kan gezien worden
als een machtsmiddel van het kerke
lijk instituut. Door de wijdingen en ge
loften zijn de priesters vaak moreel,
emotioneel en materieel zo gebonden
dat in het algemeen slechts de moe
digsten tot dissidentie kunnen komen."
Monseigneur Zwartkruis, bisschop
van Haarlem, zegt: „Het celibaat is
niet het meest urgente probleem. Men
moet niet denken dat alle jonge pries
ters hiermee liggen te rollen".
Er is discussiemateriaal te over en
er zal in de naaste toekomst dankbaar
gebruik van worden gemaakt. En
misschien komt men dan tot de con
clusie die een priester ons formuleer
de: „Wij leven in een snel-evoluerende
wereld waar grote verschuivingen
plaatshebben. Mede hierdoor is het
ambt van priester in een crisis ge
komen. Zijn zij geestelijk verzorger of
meer maatschappelijk werker? Er is
een bezinning nodig op het ambt van
priester en op de taak van de zielzorg.
Daarbij zal het celibaat zeker betrok
ken moeten worden".
In de kerk van het Heilig Kruis in
Florence heeft het water tijdens de
overstroming duidelijke sporen na
gelaten op het fresco „Johannes en
Franciscus", toegeschreven aan Del
Castagno.
De problemen rond de godsvoor
stelling leiden tot steeds meer boe
ken over dit moeilijke onderwerp.
Een van de meest in het oog lopen
de is wel dat van Robert Adolfsl),
die na zijn „De kerk is anders" een
nieuwe analyse geeft van het pro
bleem waarvoor de kerk zich in
deze tijd ziet gesteld. Zijn nieuwe
boek is wat algemener gesteld en
zal daarom ook wel belangstelling
van niet-rooms-katholieke zijde
trekken.
Het begin plaatst de lezer onmid
dellijk midden in het probleem. Hij
wijst er op dat de kreet „God is dood"
al in 1882 door Nietzsche werd gehan
teerd, en laat daarna de moderne „God
is dood"-theologen de revue passeren.
„Nu kan men als lichtelijk verontrus
te katholiek van dit alles zeggen, dat
die dood-van-god-theologen tenslotte
wat warhoofdige protestanten zijn en
dat de hedendaagse artistieke uitingen
de weerspiegelingen zijn van een al
gemeen cultuurverval. Maar dan
heeft men er gewoon geen oog voor
dat het christendom zich momenteel in
een ernstige religieuze crisis be
vindt, een crisis die zich dwars door
alle kerkelijke modaliteiten heen
openbaart".
De uiteenzettingen van Adolfs over
de moderne theologen zijn attractief,
vooral door de eenvoudige wijze waar
op hij de ingewikkelde materie onder
woorden brengt. Veel aandacht wijdt
hij ook aan Harvey Cox, die met zijn
„Secular City" veel opzien baarde,
maar merkwaardig genoeg is Dorothee
Sölle of aan zijn aandacht ontsnapt of
te onbelangrijk bevonden.
Als Adolfs spreekt over de huidige
maatschappij, waarbij hij veel ge
bruik maakt van Cox' boek komt hij
tot de conclusie dat de ontwikkeling
van de maatschappij wordt geken
merkt door de versnelling van het
historisch gebeuren. Hij gebruikt
hiervoor het woord „Rapidatie". In
zijn streven om een handzaam over
zicht te geven van de problematiek
vervalt de schrijver wel eens in een
al te bondige samenvatting, hetgeen
tot gevolgen leidt als dit:
„De urbanisatie brengt grotere wel
vaart voor velen, een grotere deelna
me van de bevolking aan het culture
le, artistieke en wetenschappelijke le
ven, maar er is tot nu toe ook een toe
name op het gebied van de misdaad
(vooral ook van jeugdcriminaliteit),
eenzaamheid, depersonalisatie, neuro
sen, hartkwalen, echtscheidingen en
politieke corruptie (om maar enkele
facetten te noemen)."
Deze vergaarbak wordt ons wat te
gemakkelijk voorgeschoteld. Zo vergaat
het ons ook bij de behandeling van het
probleem der ongelijkheid tussen wes
terse en ontwikkelingslanden. Daar le
zen we:
„Als men bij voorbeeld voedsel en
economische hulp zendt naar een hon
gerend land als India, heeft dit wel
een momentele lichte stijging van de
levensstandaard tengevolge, maar te
gelijk daalt het sterftecijfer, waardoor
een toename van de bevolking ont
staat, die in evenredigheid hoger is
dan de gestegen levensstandaard.
Daardoor wordt het probleem in korte
tijd alleen maar groter. Hieruit is af
te leiden dat het zenden van voedsel
Pater Adolfs
en economische hulp naar ontwikke
lingslanden vergezeld moet gaan van
een bevolkingsbeperkend beleid."
Minder globaal gaat de schrijver te
werk als hij het over zijn eigenlijke
terrein heeft: de kerk. Hij beklem
toont dat de grote problemen ontstaan
zijn in het Constantijnse tijdperk, toen
de kerk een greep op het maatschappe
lijk en staatkundig leven ging uitoefe
nen. Er is nog maar één weg, zo vindt
hij, namelijk de terugkeer naar het
punt waar de zaak scheef is gegaan.
„Dat wij die andere weg nu reeds
vaag voor ogen zien, vindt zijn oorzaak
in de herleving van de Volk Godsidee
zoals die op het concilie naar voren
is gekomen .Ziet men de kerk enkel
als een statisch, institutioneel „li
chaam", dan is het „teruggaan van
de weg" onmogelijk. De kerk begrepen
als Volk Gods laat ons weerzien dat
de kerk een dynamische werkelijkheid
is, een volk in beweging cn onderweg,
dat voortdurend zoekende is, verschil
lende wegen kan inslaan en kan af
dwalen."
Adolfs vindt voor de houding, die
nu van de kerk wordt gevraagd, het
woord „Kenosis", een woord dat in de
Filippenzenbrief „ontlediging" be
tekent.
„Wil de kerk nog toekomst hebben,
dan zal zij afstand moeten doen van
alle machtsaanspraken, van alle
machtsverlangen, van alle eer, aan
zien en pronkzucht. Zij zal om Chris
tus' wil „arm" moeten worden in de
diepe evangelische zin van het woord;
zij zal om alles te willen winnen be
reid moeten zijn om alles te verliezen.
Dienaar zal de kerk moeten zijn, een
Dienaar die niet door macht tot daden
wil dwingen, maar enkel door liefde
zal willen heersen".
Veel van de problemen, die Adolfs
in zijn boek aan de orde stelt, ont
moet men ook in de bundel „Osmo
se". 2) Deze bundel bestaat uit bij
dragen van een aantal docenten
aan de r.k. seminaries „Rijsenburg"
en „Dijnselburg". Het veertigjarig
priesterfeest van prof. drs. JL J. H.
M. Fortmann, president van „Rijsen
burg" heeft hen tot het schrijven
van deze bundel geïnspireerd.
Dat de keuze in het Constantijnse
tijdperk niet voor een ieder de steen
des aanstoots is, blijkt wel uit de his
torische bijdrage van G. A. M. Ab-
bink, die in een breed overzicht over
de positie van de kerk in de wereld
in de loop der eeuwen geen speciale
aandacht besteedt aan Adolfs' „kruis
punt". In deze bijdrage vindt men een
scherpe aanval op de Franse conser
vatieve rooms-katholieken. Maar niet
alleen die in Frankrijk, getuige deze
zin: „Hun geest is evenwel blijven
doorleven en waar vernieuwingen in
de Kerk worden doorgevoerd, daar
laten hun geestelijke zonen zich ho
ren, nu ook in andere landen. Terwijl
ze in ons land beweren niet tegen ver
nieuwing te zijn en er zich toe beper
ken ons te confronteren met pamflet
litteratuur en ingezonden stukken,
waarin elke vernieuwing wordt afge
wezen, gaan hun Franse collega's zo-
ver, dat ze in een Parijse kerk Con-
gars spreekbeurt door luid geschreeuw
verhinderen". Aan „pamfletten en in
gezonden stukken" zal nu overigens
„smeekschrift" moeten worden toege
voegd.
Een belangrijke bijdrage is die van
J. Möller over „Kerk en saeculum",
waarin de positie van de kerk ten op
zichte van de wereld in onze tijd
wordt geschetst. De mogelijkheid tot
het oecumenisch gesprek speelt in dit
artikel een belangrijke ml. Ook hier
een citaat:
„Ook in het geloofsleven valt min
der de nadruk op het dogma als stel
ling die men te aanvaarden heeft; het
accent wordt meer gelegd op het zoe
ken naar het licht dat onze tueg kan
beschijnen. De theologie wordt minder
dogmatisch en meer pastoraal. Dit
opent een weg voor het oecumenisch
gesprek.
In het verleden stonden de verschil
lende confessies, veilig verschanst in
hun dogmatische systemen, tegenover
elkaar. Zij waren druk doende met het
weerleggen van de ander door aan te
tonen dat de stellingen van de ander
niet pasten in het eigen systeem. Deze
voor het eigen zelfbewustzijn zo stre
lende activiteit leverde uiteraard on
feilbaar succes op. Het relativeren
van de dogmatische systemen dwingt
de huidige mens zijn weg te zoeken in
een voor hem onoverzichtelijke werke
lijkheid. De andersdenkende is daarbij
niet enkel degene, die weerlegd moet
worden, omdat zijn denken een aanval
is op het eigen systeem, maar voor
al de medestander op zoek naar licht".
Een goede samenvatting van de
oecumenische gesprekstaak en een
goede leidraad voor het pastoraal con
cilie. Deze schrijver legt in zijn bijdra
ge een sterke nadruk op de figuur van
Johannes van het Kruis, van wie hij
zegt dat hij als eenling heeft doorge
maakt, wat velen in onze tijd door
staan. „Johannes van het Kruis heeft
getwijfeld aan welke godsvoorstelling
dan ook, evenals de huidige mens is
Johannes van het Kruis in twijfel en
zelfs vertwijfeling geraakt over de
traditionele voorstellingen van God".
Van grote praktische betekenis is d®
bijdrage over „Burgerlijke en/of ker
kelijke huwelijkssluiting" door A. H.
Eysink, die de huidige situatie onge
wenst acht, omdat zij geleid heeft tot
een onder katholieken wijd verspreide
mentaliteit, dat de burgerlijke huwe
lijkssluiting niet meer is dan een for
maliteit, een doen-alsof. Bij gemengde
huwelijken wil hij de kerkelijke huwe
lijkssluiting ad libitum stellen. De hu
welijken zullen zich dan ter registra
tie en onderricht bij de betrokken pas
torieën kunnen melden. De Kerk vra-
ge van haar gelovigen niet meer dan
de ernstige bedoeling om al het mo
gelijke te doen voor de doop en opvoe
ding van de kinderen in het katholieke
geloof en van de niet-katholieke part
ner vrage zij geen enkele formele be
lofte, aldus de schrijver.
1) ..Het graf van God, heeft de kerk nog
toekomst?" door Robert Adolfs o.s.a. (Ambo-
boeken, Utrecht).
2) „Osmose, gedachten over leven in kerk
en wereld", onder redactie van dr. P G
van Hooijdonk, drs. W. J. Veldhuis en dr!
H. A. J. Wegman, met een voorwoord van
kardinaal Alfrink (Ambo-boeken, Utrecht).
De Rwandacommissie van de zending
van de gereformeerde kerken in Ne
derland heeft ds. H. Riezebos uit Hoog
vliet benoemd tot half-time secretaris
van de Rwanda-commissie. Ds Riezebos
zal in deze functie ds. B. Richters op
volgen, die door toenemende werk
zaamheden niet meer in de gelegenheid
is nog langer in de commissie zitting
te hebben. Ds. Riezebos zal zijn nieu
we functie zo spoedig mogelijk aan
vaarden.
Dr. L. Schuurman, predikant van de
gereformeerde kerk van Voorburg, is
benoemd als docent voor de theologi
sche opleiding van de Iglesias Refor-
madas en La Argentina. Deze kerk
gemeenschap, die ontstaan is <uit de
de Nederlandse emigratie naar Argen
tinië, behoorde tot voor enkele jaren tot
het kerkverband van de gereformeerde
kerk in ons land, maar is nu zelf
standig.
De gereformeerde kerken in ons land
zijn de laatste zes jaar sterker ge
groeid dan de Nederlandse bevolking in
het algemeen. Van 1960 tot 1966 nam
het aantal bewoners van ons land toe
met 8,41 percent. De gereformeerde
kerken gingen in die zelfde periode
met 9,62 percent vooruit.
Het aantal leden van de gereformeer
de kerken loopt op het ogenblik tegen
de 840.000. Hierbij zijn ook inbegrepen
de rond tienduizend leden van Neder
landse gereformeerde kerken in het
buitenland en van de Altreformierte
Kirchen in Niedersachsen in Duitsland,
die behoren tot het kerkverband van
de gereformeerde kerken in Nederland.
Op het ogenblik behoort 6,65 percent
van de Nederlandse bevolking tot de
gereformeerde kerken. In 1960 was dat
6,58 pet.