WEERZIEN MET ALGERIJE II Gebrek aan alles, maar het stadion moet er komen r- Bob Tadema Sporry: 3r 15 v-7 - ZATERDAG 10 DECEMBER 1966 Erbij 9 G mém '>"7 Bob Tadema Sporry s Biskra, potentiële toeristen-oase. IN ALGERIJE krggt de Wes terse mens vaak het gevoel dat de bevolking er leeft in een soort van partiële droomtoe stand, waarbij rozige wolken de toekomst omhullen en iedere ge zonde critiek uit het oog verloren wordt. Niet de honger, de werke loosheid die barre vormen aan neemt, de latente onrust wil men zien, al zijn die waarachtig reëel genoeg. Liever spreekt men over de enorme dammen, de goede we gen, de schitterende gebouwen in de particuliere en de regeringssec tor, waarbij men totaal uit het oog verliest dat dit alles een erfenis is van vóór de revolutie. Hetzelfde geldt voor vliegvelden, havens, ziekenhuizen, fabrieken, irrigatie- werken. Men schrijft en spreekt breedvoerig over alles wat hij de landbouw bereikt wordt en vergeet dat dit alles er al lang was en minstens even goed. Maar boven alles uit steekt het statussymbool waarover de kranten voorlopig vol blijven staan: het Olympisch sta dion, dat in 1980 in gebruik zal worden genomen. Indien althans de Olympische Spelen dan in Algiers gehouden zullen worden. Inch Al lah (Allah zal het weten....)! VIER APRIL van dit jaar was ging in tegenwoordigheid van president Bou médienne de eerste spade in de grond voor „het stadion." Het gaat de lieve som kosten van 120 miljoen dinars (ongeveer 90 miljoen) een aardig be drag voor een failliet land. Alle bouw vakkers die huizen, fabrieken en ande re nuttige dingen zouden moeten bou wen, zijn voorlopig druk bezig met een Olympisch Stadion, waarvan niet eens vaststaat of het ooit zijn doel zal die nen. Men hoopt in 1972 de „voornaam ste werkzaamheden" wat dat ook moge zijn gereed te hebben. ENKELE CIJFERS om u een idee te geven van de afmetingen die dit statussymbool zal krijgen. Twee voet balstadions, één met 70.000 en één met 10.000 plaatsen, zullen het publiek ten dienste staan. Verder terreinen voor vele takken van sport: sintelbanen, overdekte hallen en zalen, tennisbanen, een wielerbaan (misschien zelfs twee) en twee zwembaden, waarvan één overdekt. Een super-de-luxe hotel waarbij Hilton een kind is voor niet minder dan 400 atleten. Een nationaal sportinstituut, bars, café's, restaurants en koffiebars; een speciale lokaliteit voor de schrijvende pers, waar 500 journalisten in weelde en comfort hun taken kunnen vervullen; een dito, maar nog grotere afdeling voor radio en tee vee; een parkeerterrein voor 5000 auto's en één voor 300 bussen. Om al dat schoons te bereiken (dat een heel eind buiten Algiers komt te liggen) komt er een netwerk van aan- en afvoerwe- gen, want via achttien toe- of uitgan gen moet binnen twintig minuten heel dat reusachtige publiek verwerkt wor den! MOGEN de Algerijen warm lopen voor dit totaal overbodige project, de buitenstaanders laten zeer sceptische geluiden horen. Zij richten het oog op de flop van het gebouw, waarin inder tijd de abortieve Afro-Aziatische top conferentie gehouden moest worden. Ook dit was niet klaar, op geen stuk ken na zelfs, en het is ook nooit klaar gekomen. Vele miljoenen guldens zijn gewoon weggegooid aan dat status symbool, dat niet in gebruik werd ge nomen tengevolge van allerlei inter nationale verwikkelingen. De prijs van het stadion, die 120 miljoen dinars, is precies een vijfde deel van het bedrag dat Frankrijk jaarlijks aan Algerije uitkeert om de economie op gezonder basis te brengen. Maar de Algerijen beminnen de sport en deze wordt dus door de regering aangemoedigd en ge holpen met geld, dat broodnodig is voor noodzakelijker dingen. Men is er van overtuigd dat geen zich res pecterend jong land een stadion van dergelijke omvang mag missen. Ben Bella MAAR..terwijl dit monsterproject in alle kranten met luid gejubel werd begroet, verteit de minister vafi" financiën een ander verhaal, dat meer aan de waarheid was getoetst en heel wat beter paste in het kader der be- soberingen, door Boumédienne gepre dikt. Tijdens een tournee door het land legde deze minister in ronde taal uit, dat men heel lang en heel hard zou moeten werken om vrij te kunnen worden van het buitenland. Nu is Algerije een van die landen die nimmer zullen kunnen voldoen aan de voedselbehoefte van de eigen snelgroei ende bevolking. Men zal altijd moeten blijven importeren. Daar steekt na tuurlijk helemaal geen schande in want dat kan niemand helpen; het merk waardige is dat men het wel als een schande voelt. De minister wees tijdens zijn rede voeringen op het gebrek aan technici, aan geschoolde arbeiders, aan grond stoffen en boven alles aan geld. Hij wees op de afschuwelijke hoogte dei- voedselprijzen en betoogde dat men die kosten zou kunnen verminderen door meer en minstens even goed te produ ceren als het buitenland. Hij besprak de sabotage, niet alleen in de particu liere sector maar ook bij die van het „socialistische" lees communistische staatsbestuur. Misdaden, die hij na tuurlijk beloofde radicaal te zullen straffen. NOG ALTIJD is Algerije Frans ge tint. Men spreekt nog altijd Frans ook onderling, en vooral in de steden is de levenswijze typisch Frans. Men ont spant zich op Franse wijze met sport en spel en het uiterlijk van Algiers is dat van menige Franse stad, vooral nu er in Frankrijk zelf een miljoen Alge rijnen rondloopt. Het is merkwaardig hoe men, alle rode propaganda ten spijt, zich vastklemt aan dat Franse stempel. Het lijkt heel goed te passen in de moderne Algerijnse samenleving. Indien die rampzalige burgeroorlog van Salan en Challe er niet geweest was, dan zou het er in Algerije heel anders hebben uitgezien. NU HEERST er een begrijpelijke, mateloze verbittering over al dat rede loze bloedvergieten, want Algerijes diepe armoede is grotendeels te danken aan die kortzichtige gene raals. Algerije is nu duidelijk een gespleten „persoonlijkheid"; aan de ene kant openlijk op de hand van de communistische landen, aan de andere kant zwaar leunend op Frankrijk en dat zeer wèl beseffend tot eigen verne dering. TOCH BEZIT Algerije potentiële rijkdommen, die grote beloften voor de toekomst inhouden indien het land ver standig en voorzichtig wordt bestuurd. In Algerije is alle akkerland genaast en herverdeeld. Men bewerkt nu het land naar Joegoslavisch voorbeeld: de boeren werken tegen een vastgesteld Joon op de staatsgrond en delen later in een eventuele winst, vooropgesteld dat er winst gemaakt wordt. Dit wordt uitgemaakt door een ambtenaar. Een commissie belast zich met het toe zicht op de grond en de gebouwen; uit de opbrengst betaalt men de staat de huur voor de gebruikte grond. De boeren staan onder zeer strenge con trole en daardoor ziet het landbouw areaal er geen ziertje minder goed uit dan onder het Franse bewind. Alles is netjes en welverzorgd; de irrigatie- goten zijn schoon en werken goed; de boerderijen zijn gewit en geverfd voor zover ze niet, dichtgetimmerd, leeg staan. Tengevolge hiervan gaat nog steeds een stroom van fijne primeurs naar Frankrijk en dit brengt geld in het laadje. Wat de wijn- en de land bouw betreft houden zowel Frankrijk als Algerije zich keurig aan de over eenkomsten van Evian. Op andere punten, zoals de schadevergoedingen aan de voormalige eigenaars die er niet minder dan 7 miljard in hadden gestoken, laat de jonge staat verstek gaan. Men ziet overigens terdege in hoe lucratief de goede verstandhou ding die wel heel koeltjes is met Frankrijk is, want voor 1966 ontving men niet minder dan 679 miljoen franc en volgend jaar zal het nog meer zijn. Daarnaast geniet men technische, me dische en culturele hulp, die voorlopig onontbeerlijk is. DE ZWARE industrie is ook ietwat een statussymbool, maar hier liggen toch behoorlijke kansen door de enor me ijzer voorraden in de Sahara. Als men er kapitaal voor zou kunnen vin den was er al lang met de exploitatie begonnen, maar zelfs de communisti sche landen worden wat kopschuw ge zien de liefde tot naasting, waarmee zelfs Boumédienne nu lijkt te spelen. Toch heeft deze realist ook hier de vinger op de zere plek gelegd. Zware ind,y^(rie; jL, best en zelfs zeer ge wenst, makr tot nu toe ontbreekt het daartoe aan geld en het ziet er niet naar uit dat het binnenkort ergens vandaan zal komen. Voorts is de admi nistratie totaal verlamd, daar talloze ambtenaren liever een luxebroodje in Frankrijk zoeken dan een dorre boter ham in Algerije, waar ze zo onderbe taald worden dat men er onmogelijk een menswaardig bestaan op kan bou wen. In de derde plaats is er prak tisch geen technisch kader. Merk waardig genoeg prevaleert in de in dustrie de particuliere sector boven die van de staat. Daar zijn de lonen aan zienlijk hoger zodat men de beste ar beiders kan weglokken; de „affaires" zijn veel beter georganiseerd; en dus produktiever. Ze leveren dus een betel en minder duur produkt dan de staats- nijverheid. Het betreft hier vooral che mische produkten, cement en eterniet, en de betere soort textiel. IN 1965 werd er een optelling ge maakt van industrieën. Men kwam daarbij tot buitengewoon eigenaardige resultaten, die wel enige twijfel open laten aan de juistheid van de bereke ningen. Er zouden 345 bedrijven be staan en daarin zouden 9521 arbei ders werken! Dit geldt alleen voor de stad Algiers. Tegelijk maakte men een balans op van wat er was en wat er komen moest en die bleek desastreus. Hoofd- en middenkader ontbraken to taal en de geschoolde arbeiders gingen zonder meer óf naar de particuliere bedrijven, óf naar Frankrijk waar heel wat lucratiever baantjes en meer so ciale zorg te vijlden is. Algerije boft dan nog in zoverre, dat deze „emi granten" van huis-uit uiterst zuinig zijn en hun loon praktisch helemaal naar hun familie in Noord-Afrika sturen, terwijl ze in Frankrijk leven op een niveau, dat voor een Europeaan onbe staanbaar- is. Zij die de bedrijven lonend moeten maken beschikken alleen over ver ouderd materiaal, dat reeds van vóél de revolutie stamt en dat gedurende die roerige tijden niet al te best werd onderhouden, vervangen of gerepa reerd. Die reparatie is een van de grootste moeilijkheden, want men be schikt niet over de mensen die daar bedreven in zijn. Wat ook ontbreekt zijn boekhouders; ook zij trokken naar Frankrijk. Het calculeren van een prijs blijkt vaak een niet te overwin nen moeilijkheid te zijn. OM NU enigszins in de behoefte te voorzien heeft de staat een soort „pool" van diensten gevormd op eco nomisch. boekhoudkundig en technisch gebied, waarvan de industrie dan ge bruik kan maken. Deze mensen zijn zwaar overbelast door hun geringe aan tal en de meeste bedrijven zijn dan ook van iedere hulp verstoken. Het gebrek aan ingenieurs, tekenaars, technici en vakarbeiders maakt ieder produkt no deloos duur. Seriebouw is de oplossing om tot een redelijke prijs te kunnen komen, maar daarvoor zijn moderne machines nodig die uit het wantrouwi ge buitenland moeten komen. Zelfs met de eigen redelijk rijke ijzerertsen moet men nog altijd het grondmateriaal uit het buitenland laten komen en voor het eindprodukt, dat veel te duur is, vindt men geen markt, tenzij zal ge beuren waar iedereen op hoopt en wat voorlopig weinig realiseerbaar lijkt: de snelle ontwikkeling der jonge Afri kaanse staten en een levendige ruil handel onderling. In deze schone droom gelooft iedere Afrikaan, maar Geit A la nature, met uitzicht op het Atlasgebergte. helaas niet één ter plaatse bekende Europeaan Toch klaagt men steen en been over de mislukte Afro-Aziatische conferen tie, waaraan alleen nog dat fraaie, on affe gebouw met zijn ontelbare vlagge- masten herinnert. De Algerijnen willen er liever niet over praten, omdat zij bij deze pijnlijke mislukking al een flink stuk „gezicht" verloren hebben. Toch lijkt niemand de oorzaak daar van te beseffen: men gunt de andere staten het licht in de ogen niet. Men schreeuwt in alle toonaarden over neo kolonialisme, maar men accepteert links en rechts buitenlands geld, dat waarlijk niet uit naastenliefde wordt aageboden. Men is althans voorlo pig goede maatjes met Egypte, maar tegelijk heftig anti-Nasser. De talloze Egyptische onderwijskrachten zullen hier wel niet vreemd aan zijn en tevens voelt men een grote jaloezie tegenover Egypte, dat wij als half fail liet believen te beschouwen; maar dat zonder meer toonaangevend is in het Nabije- en het Midden-Oosten, omdat het daar het verst gevorderd is op de weg naar industrialisatie. Wat Tunesië betreft is men boos om Bourguiba, die Israel de hand boven het hoofd houdt; en op Marokko is men nog veel bozer om een aantal futiele grensgeschillen die verband houden met de bodem schatten in de Sahara en ook omdat de Marokkanen sinds eeuwen lichtelijk neerkijkpn op de Algerijnen. EEN VAN Algerijes' meest reële „industrieën" ligt zo toor de hand, dat men er meteen maar een minister voor heeft aangesteld: het toerisme. Letter lijk alles heeft Algerije te bieden aan de toerist die iets anders dan anders wenst: warme zon en een blauwe zee; bergen om te skiën in de winter; im posante ruïnes, enige zeer fraaie mu sea. Er is een overvloed aan interes sante folklore, een goede keukeh, er zijn goede wijnen, goede wegen. En voor de fijnproevers is er nog de Sa hara. VOOR de revolutie bezat Algerije een perfecte toeristenorganisatie en de prij zen waren laag. De treinen, de lucht lijnen, de hotels, het was alles uit stekend. Het moet mogelijk zijn, dit toerisme redelijk snel weer op de been te helpen, waarbij dan het arme Tu nesië wel het loodje zou leggen. Wie deze twee landen kent zal altijd de voorrang geven aan Algerije, zoals dan ook inderdaad altijd gebeurde. Helaas beschikt Algerije momenteel niet over de hotels om een groot aantal toeris ten redelijk onder te brengen. Zoals gezegd kan men in Algiers slechts in de twee luxehotels logeren, de andere vragen om erg grote bussen DDT. De restaurants zijn niet aan te bevelen en schandalig duur. Alles bij elkaar zal men op een be drag van 150 per persoon per dag moeten rekenen, zonder transport, en dat is de meeste toeristen te gortig. ZIET MEN kans, deze prijzen flink omlaag te halen; de hotels weer schoon en goed te maken; geleide „tours" op te stellen voor een normaal bedrag, dan kan de grote toeristenstroom van vroeger - 600.000 per jaar! weer starten en geld in het laadje brengen. Maar dat is alles nog toekomstmuziek, evenals de 186 hotels met 6000 bed den, die men beweert reeds te bezit ten. Van die 186 hotels zouden er 51 in Algiers liggen. Wie er net geweest is weet dat dit pertinent onwaarheid is. Van die 186 hotels zijn er misschien een tiental bruikbaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1966 | | pagina 15