DE GOUDEN AAP MET DE KNUPPEL
China's kunstenaars in
het knellend keurslijf
der culturele revolutie
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad/Oprechte Haarlemsche Courant
IJmuider Courant en Bevenvykse Courant
mmmm«Msi,
DOOR
BOB TADEMA SPORRY
m
1
MEN MOET ZELF in China hebben ge
reisd om te weten hoe erbarmelijk het er
met de kunst gesteld is, want buiten China
is daarvan hoegenaamd niets bekend. En dat
is geen wonder. De vrije kunst wordt er na
tuurlijk niet gepropageerd en de ideologisch-
zuivere is beslist niet geschikt om ons te
boeien, of het nu de litteratuur of de beel
dende kunsten betreft om van de muziek
niet te spreken. Maar sinds april 1966 is er
weer, naast de culturele revolutie die puur
politiek is een zuivering aan de gang en
in de wurgende omhelzing daarvan zijn litte
ratuur en schilderkunst danig in ademnood
gekomen. Wat ik in China las en zag was
uitermate ontmoedigend; wat ik hoorde was
verbijsterend.
Wijlen Loe Sjuun, een der weinige auteurs die
de partijgunst genoten.
IN DE OUDE KEIZERSTAD HANGTSJAU had ik
een gesprek met de directrice van de kunstacademie,
een der belangrijkste van het land. Ze was een dame
op leeftijd, nogal mededeelzaam en blijkens haar werk
een kunstenares van formaat. Zoals te verwachten
viel, begon ze met een lofzang op de kunst, die haar
enige bestaansrecht ontleent aan de ideologie. Daarna
had ze het werk getoond van enige oude leraren die
aan die voorwaarden voldeden: roltekeningen zo klas
siek als men verwachten kon, prachtig van stemming,
zeldzaam gaaf van techniek. Een uiterst klein rood
vaantje, nauw zichtbaar, getuigde er van de ideologie!
Of een hoogspanningsnet als een teer spinneweb in een
machtig, alles overweldigend berglandschap. Echter:
alleen gevestigde kunstenaars mochten op een der
gelijke manier met de leer het handje lichten. Van de
jongeren werd meer geëist: soldaten in een bajonet-
aanval; meisjes die besjes voorlezen uit boeken van
Mao Tse-toeng; Afrikaanse vrouwen (met scheve oog
jes!) die handgranaten gooien naar een kolonialistische
imperialist en meer van zulke stichtelijkheden.
Een goed soldaat leest zijn Mao, ook al is hij van steen.
DEZE VROUW vroeg ik naar een van
haar leerlingen die opvallend goed werk
maakte. Wat ze van hem dacht? Ze
fronste de wenkbrauwen. „Ik weet het
niet.zei ze aarzelend. „Hij heeft
haast geen produktie. Ik verwacht
eigenlijk veel meer van Li."
Nu was genoemde Li maar een zeer
middelmatig talentje en dat zei ik dan
ook. „Maar hij is enorm vlijtig", zei
ze haastig. „Hij studeert hard op de
boeken van Voorzitter Mao en dat heeft
hem al een heel eind op weg geholpen.
Hij maakt tien tekeningen tegen de an
deren één". Op de voorzichtige opmer
king dat dat al heel weinig met kunst
te maken had, antwoordde ze, dat dat
nu juist het enige was waar het om
ging. Een goed kunstenaar heeft een
hoge produktie en bereikt daardoor
dus heel veel mensen. En dat zei een
groot kunstenares die beter hoorde te
weten! Of wist ze misschien wél beter?
Wie zal het zeggen?
OM IETS TE kunnen begrijpen van
moderne Chinese kunst moet men al
lereerst de litteratuur onder de loep
nemen. En met name dan een roman
die momenteel dé bestseller van China
is met een oplage van meer dan vijf
miljoen, waarvan de arme schrijver
geen rode yuan in handen krijgt be
halve zijn salaris van 100 per maand.
Deze bestseller heet „Het Lied van
Oeyong Hai" en het is het verhaal van
een jonge soldaat die in november 1963
omkwam, toen hij 'n onwillig pakpaard
wegduwde van de spoorbaan, waarop in
ijlende vaart een trein naderde. De
schrijver van dit zeldzaam taaie epos
is de 36-jarige Djin Djing-mai, lid
van de communistische partij en ver
bonden aan een theatergroep.
NU HEEFT een romanschrijver in
China het heel wat minder gemakkelijk
dan een Ik-Jan bij ons. Wel is hij ver
zekerd van een vast inkomen daar hij
tenslotte ook een „werker" is als amb
tenaar-romanschrijver. Van de baten
van zijn miljoenenoplage blijft hij ge
speend; die zijn voor de staat. Voor de
Chinese schrijver bestaat er geen
kunst, maar alleen een kunst-ten-bate-
van-de-staat. Hij moet vóór alles reke
ning houden met miljoenen lezers, die
allemaal tevreden en gesticht moeten
zijn en ieder woord (alleen maar nette
uiteraard) moeten kunnen begrijpen.
Dat brengt dus de grootste eenvoud in
stijl en taal met zich mee. Bovendien
heeft hij rekening te houden met de
partijcensuur die nijver speurt naar on
vertogenheden. De held of heldin moet
voldoen aan de hoogste ideologische
eisen. De werken van Mao moeten ge
regeld aangehaald worden. Tenslotte
moet hij of zij dag en nacht een heet
verlangen koesteren om zich te onder
scheiden, en de klassestrijd beoefenen
tot het uiterste.
DJIN DJING-MAI heeft er zich niet
met een jantje van Leiden afgemaakt.
Ieder nieuw hoofdstuk las hij voor aan
een groot gezelschap boeren, soldaten,
arbeiders en andere kunstenaars en al
bun op- en aanmerkingen en al hun kri
tiek nam hij ter harte. Al hun sugges
ties lijfde hij hij vertelt het zelf!
bij de tekst in. Het gevolg werd een
zeer lijvige roman met een heel magere
intrige, een totaal ontbreken van enige
persoonlijkheid en een onverteerbare
massa overpeinzingen en ideologische
geschiedschrijving. Het boek werd dus
eigenlijk geschreven door de partij, de
grote massa toehoorders en criticasters
en pas in de laatste plaats door de
auteur zelf die (het is haast overbodig
dit te vermelden) vóór het schrijven
van ieder hoofdstuk zich naar eigen
zeggen verdiepte in de geschriften van
Mao!
DAT MEN op deze wijze niet be
paald hard vordert op de weg naar
goede litteratuur zal iedereen begrij
pen. Maar daar is het dan ook hele
maal niet om begonnen. Dat er des
ondanks toch wel eens iets goeds op
duikt, danken we aan de grote kunst
gevoeligheid van het Chinese volk en
een solide, oeroude litteraire traditie
die men echter druk bezig is uit te
roeien in het kader van de grote nieu
we revolutie. Er zijn maar heel wei
nig auteurs van vóór 1949 die waardig
werden gekeurd, een rol te spelen in
de Chinese litteratuurgeschiedenis. De
grootste onder de modernen is onge
twijfeld Loe Sjuun, die tot voorbeeld
werd gekozen en een soort erecom-
munist is geworden postuum!
al was hij het tijdens zijn leven met
heel wat communistische zaken on
eens. Loe Sjuun kreeg een prachtig
graf, een standbeeld, een museum en
een eigen bibliotheek. Daar toonde
men ons het enige Nederlandse boek
dat een Chinese vertaling mocht beha
len: DE KLEINE JOHANNES van
Frederik van Eeden! Er staan Chi
nese prentjes in en Johannes is ook al
een Chineesje geworden.
In het raam van de culturele revo
lutie is er een grote zuivering aan de
gang van onder andere de litteratuur.
Het bekendste en meest besproken (in
China dan) slachtoffer daarvan is een
tweetal artikelenseries. Ze heten „Het
Dorp der drie Families" en „De A-
vondgesprekken aan de Yensjan". Ze
verschenen voor het eerst in 1961 en
waren al meteen geweldig populair.
Iedereen sprak erover en iedereen zat
in spanning voor de volgende afleve
ring. De critieken waren zo mooi als
een auteur maar wensen kan en het
zag er naar uit, dat de Drie Families
en de Avondgesprekken tot de Chinese
klassieken zouden gaan behoren, zo
zeer werden ze met name door de par
tij geprezen
Toen kwam er ineens een radicale
ommekeer. Nü heten deze artikelen
„opgeblazen door giftige gassen"
en „anti-marxistisch onkruid". Maar
in de tijd dat ze week in week
uit in 150 afleveringen) door ieder
een verslonden werden zag zelfs het
vurigste partijlid en de strengste cri
ticus er geen spoortje gevaar in.
In de „Avondgesprekken" werd let
terlijk van alles en nog wat besproken,
van de oude klassieken af tot het be
handelen van persoonlijke problemen
toe. Voortbouwend op de woorden van
Mao Tse-toeng „laat honderd bloemen
bloeien, laat honderd scholen met el
kander wedijveren", meenden de
auteurs van de Avondgesprekken en
de Drie Families (Deng Fo, Woe Han
en Liau Mo-sja) dat men nu met goed
keuring van de partij zich weer kon
bezighouden met oeroude waarheden,
ideeën en uitspraken. Ze hadden ver
standiger moeten zijn! Of, zoals ze
later zelf „gebiecht" hebben: ze had
den zich veel meer moeten verdiepen
in de boeken van Mao Tse-toeng, dan
hadden ze wel ontdekt dat ze hele
maal op het verkeerde pad waren.
WIE IN vertaalde Chinese artikelen
de critiek van de zijde der partij over
die arme auteurs en hun verderfelijke
werken leest, voelt zijn oren tuiten.
De beschuldigingen zijn bij voorbeeld
en dit zijn er maar een paar
dat men zich overgeeft aan „wellusti
ge genoegens", namelijk het lezen van
gedichten die niets met de partij en
derzelver heilsboodschap te doen heb
ben; dat er wordt „gekletst" over zo
iets minderwaardigs als „de verzor
ging van katten en honden"; dat men
raad geeft in de kapitalistische genoe
gens die men „verzamelen van oudhe
den gelieft te noemen", zelfs al deed
men dat met eerdere toestemming van
de inmiddels weer bekeerde partij.
Men besprak in de artikelen het spe
len van mah-jong, „het spel der deca
dente en ongure mandarijen". Men gaf
zich over aan „al die bezigheden die
gemeengoed zijn bij de Sovjet-revisio
nistische intellectuelen".
OVERIGENS werd nooit duidelijk
gemaakt hoe het mogelijk was, dat
deze treurige en naar de mening der
partij doodgevaarlijke toestand vijf
jaar lang kon bestaan terwijl honder
den miljoenen ervan genoten, Rode
Pioniers ze voorlazen aan wie niet le
zen kon, en ieder partijlid er kennii
van droeg. Maar ineens was er iemand
die kennelijk met speurdersneus de
artikelen is gaan lezen en die er het
grote morele gevaar van onderkende.
Het moet ook wel héél moeilijk zijn
geweest, als men als niet-Chinees in
vertaling kennis kan nemen van de
gewraakte passages die men bij ons
zelfs aan kleuters zou kunnen voorle
zen zonder hun tere zieltjes te scha
den. Niet één onvertogen woord staat
erin. Niet één anti-communistische be
wering; niet één piepklein critiek je op
een of ander machtig persoon.
Inmiddels hebben de auteurs zich
(voorlopig althans) bekeerd. Deng Fo
heeft zelfs al een Ode aan de Aardolie
geschreven. Het heeft hem niet mogen
baten. Het zal wel een hele tijd duren
eer er een regeltje van hem wordt
gedrukt, Aardolie of niet, want van zo
iemand kun je van alles verwachten.
Een actueel partij gedicht maakt dat
overduidelijk:
Vol woede sloeg de gouden aap er
met de reusachtige knuppel op los.
Toen was het firmament van jade
wederom vrij van kwalijk stof.
Die gouden aap, dat is duidelijk, is
het volk van China; de knuppel is het
verzamelde werk van Mao Tse-toeng.
VOORLOPIG zit die gouden aap
weer stevig in het zadel, maar wij
weten ook dat de Chinese kunstenaars
gedurende veertig eeuwen meesters
zijn geweest in de soepelheid des gees-
tes die wel vergeleken is met de bam
boe: wel buigen met de storm, maar
niet breken.
De gouden aap die de Drie Families
neerknuppelt en de Avondgesprekken
beëindigt, is een van de weinige komi
sche intermezzo's die opdoken uit de
afschuwelijke vloedgolf van de cul
tuurhistorische en proletarische revo
lutie die China op het ogenblik onder
steboven keert!
(Nadruk verboden)
De favoriete „litteratuur" van de Chinezen in Peking en andere steden
vormen op het ogenblik de aanplakbiljetten vol strijdbaar proza, waar
mee de pro- en contra-Mao-groeperingen elkaar bestoken in een soort
van affiche-oorlog.