AMERIKA'S UNDERGROUND
KOMT BOVEN WATER
Artis
tiek
verzet
tegen
starre
tradi
ties
EEN NIEUW BOEK VAN B. ROEST CROLLIUS
Meer getuigenis dan roman
lillik
Marzotto-keus in
het „Stedelijk"
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 25 FEBRUARI 1967
Erbij
15
M
Extreem
T.
C. J. E. Dinaux
v.-JJ
1
(Van onze correspondent)
NEW YORK. Er bestaat in Amerika zoiets als een
ondergrondse artistieke beweging. Litterair concen
treert deze zich rondom de uitgeverij „Grove Press"
en het tweemaandelijkse tijdschrift „Evergreen". Wat
toneel betreft is zij te vinden in de koffiehuis- en kerk-
DE NAAM „Unterground" is niet
door hatelijke tegenstanders van de
beweging uitgevonden, zoals de naam
„impressionisten" in de vorige eeuw.
De schrijvers, dichters, toneelschrij
vers, acteurs en filmmakers die erbij
betrokken zijn noemen en beschouwen
zichzelf als leden van een ondergrond
se, van een beweging die de gevestig
de en in hun ogen verfoeilijk gezapi
ge maatschappij en kunstwereld on
dergronds aanknaagt. Niet voor niets
wekt de naam Underground associa
ties met de verzetsbewegingen uit de
tweede wereldoorlog. Ook de Ameri
kaanse artistieke ondergrondse is een
verzetsbeweging, die even weinig be
langstelling heeft voor bovengronds
hervormen van de bestaande toestan
den als het verzet in de oorlog des
tijds had. De Underground verzet zich
tegen traditionele kunstvormen, tegen
de notie dat kunst de een of andere
verheffende boodschap zou moeten
brengen, tegen het idee: zinvolle, op de
zogenaamde dagelijkse werkelijkheid
betrokken, in houd. Dit verzet is abso
luut, de verwerping totaal.
Litterair houdt dit in een verwerping
van traditionele intriges en verhaal
trant, een duidelijk gefascineerd zijn
door de schaduwkant van de samen
leving (alcoholisme, verslaafdheid
aan verdovende middelen, prostitutie,
enzovoort). En een voorliefde voor het
schilderen van bonte, niet altijd samen
hangende taferelen van ondergrondse
vervreemding van het zelfvoldane keu
rige leven in kleuren, die zich aan
geen enkel taboe storen.
theaters van Newyorks kunstenaarswijk Greenwich
Village. Filmisch gezien is de pop-art-schilder Andy
Warhol de profeet van de bijzonder actieve en produk-
tieve groep ondergrondse filmmakers, wier werk te
zien is aan Newyorks Lower East Side of in een spe
ciaal theater aan de 41ste straat.
OP DE PLANKEN worden ook geen
taboes gespaard door de artistieke
verzetslieden. De stukken en hun pre
sentatie zijn vaak onthutsend, sparen
de gevoelens van het publiek niet en
proberen niet alleen een schril licht te
werpen op de geautomatiseerde, ge
mechaniseerde en vercommercialiseer-
de maatschappij, maar pogen ook een
daad, een gebeurtenis, een happening
te zijn, die het publiek omwoelt, raakt.
Het is dan ook niet te verwonderen
dat Artauds theorieën over toneel als
COKK.
een extreme daad, als een vorm van
wreedheid, hier populair zijn en dat on
dergrondse toneelschrijvers als Peter
Weiss, de schrijver van het stuk „Die
Verfolgung und Ermordung Jean Paul
Marats", diep bewonderen.
Underground-films vertonen een soort
gelijke instelling. Een plot, een intri
ge is er niet. Vaak met opzettelijk
primitieve filmische middelen concen
treert de ondergrondse filmmaker zich
op het doorlichten van alledaagse be
zigheden (slapen, eten, een schilderij
tje ophangen), zoekt hij naar een di
rectheid en waarachtigheid, die de
ogen van de toeschouwer beogen te
openen, zijn bewustzijn pogen te ver
ruimen.
Wat nu zo opvallend ls de laatste
tijd sommige „verzetslieden" vinden
het verontrustend) is dat de ondergrond
se beweging succes in brede kringen
begint te krijgen. In New York kan men
in zogenaamde commerciële theaters
een ondergrondse film van drieënhalf
uur lengte, alsook een drietal eenakters
afkomstig uit het koffiehuistheater zien.
Beide zijn niet te onderschatten com
merciële successen met toekomst en ik
zal in twee volgende artikelen uitvoerig
op film- en toneelavond ingaan.
DE UITGEVERIJ „Grove Press" is
op het litteraire vlak het grote succes
van de ondergrondse (al moet worden
toegegeven dat een deel van haar winst
voortkomt uit het publiceren van ver
talingen van pikante werkjes zoals
„l'Histoire d'O" van Pauline Réage,
boeken van Jean Genét en de Markies
de Sade, hand in hand met het al ge
noemde tweemaandelijkse tijdschrift
Evergreen,waarvan de oplage tegen de
honderdduizend loopt). Schrijvers, die
hun boeken bij Grove Press uitgeven
en nu en dan ook in Evergreen publi
ceren, zijn bijvoorbeeld Hugh Selby,
wiens gruwelijke maar pakkende boek
„Last exit to Brooklyn" een aantal ken
merkende trekken van de ondergrondse
beweging heeft, Leroi Jones, de radi
caal rebellerende negerschrijver die
in 1965 succes had met twee eenakters:
„The Slave" en „The Toilet", en vooral
William Burroughs.
VAN BURROUGHS kan men zeggen
dat hij in brede litteraire kring wordt
erkend als het genie van de under
ground. Behalve een hele serie critici
hebben schrijvers als Norman Mailer
en Mary McCarthy getuigenis afge
legd van hun enorme bewondering voor
deze 52-jarige schrijver, die pas in
1953 zijn eerste boek zag uitkomen:
„Junie: Confessions of an unredeemed
drug addict". Niet met dit boek overi
gens, maar met zijn tweede: „Naked
Lunch", verschenen in 1962, werd Bur
roughs met één slag bekend. Hoewel
hij sindsdien twee andere boeken heeft
geschreven: „Nova Express" en „The
Soft Machine" is „Naked Lunch" tot
nu toe zijn onomstreden meesterwerk
gebleven. Het is een boek, waarin ver
slaafdheid aan verdovende middelen
(waarvoor de auteur nog steeds hier
en daar, in Europa, Noord-Afrika en
Amerika, behandeld wordt) centraal
staat, maar al lezende merkt men dat
de hel van verslaafdheid die Burroughs
in gruwelijke, vaak sadistische of ho-
mosexuele beelden oproept, een schril
en onthullend licht werpt op de dage
lijkse werkelijkheid. Burroughs toont
aan dat de ziekte van het verslaafd zijn
aan verdovende middelen in veel op
zichten niet zo erg verschillend is van
de zogenaamd gezonde moderne mens.
Zijn figuren, de Liquefactionists en de
Divisionists, de Novamisdadigers of de
Heavy Metal boys zijn fantastische
symbolen voor types in de gevestigde
samenleving, die Burroughs met een
radicalisme en in wezen onverbidde
lijk absoluut humanisme zo volmaakt
verwerpt dat emigratie naar een an
dere planeet de enige uitweg lijkt.
BURROUGHS' taalgebruik tenslotte
is bijzonder gecompliceerd. Zijn boe
ken zijn grotendeels geschreven in het
jargon van de verslaafden aan verdo
vende middelen en van de onderwereld
Maar vaak komt de voormalige stu
dent aan de Harvard-universiteit in
Burroughs om de hoek kijken en zijn
zijn zinnen doorspekt met intellectuele
termen. Zonder James Joyce zou Bur
roughs waarschijnlijk nooit zijn gaan
schrijven als hij nu doet: direct note
rend wat er psychisch in hem omgaat.
Maar een epigoon van Joyce is hij al
lerminst. Zijn eigen talenten als een
extatische macabere satiricus, wiens
fantasie de meest bizarre gruwelijke
en adembenemende beelden oproept,
lijken onomstreden.
In het Stedelijk Museum te Am
sterdam is op het ogenblik de ten
toonstelling te zien van de twintig
Westeuropese schilders die meedin
gen naar de tweejaarlijkse schil-
dersprijs „Marzotto" De jury die
deze prijs van vijf miljoen lire toe
kent, kiest eerst de twintig schil
ders uit die mogen meedoen en no
digt dat twintigtal vervolgens uit
drie tot vijf werken in te zenden
voor een reizende tentoonstelling.
Er zijn drie Nederlanders bi.i het
gezelschap, dat verder zeven Fran
sen (onder wie een geboren Bul
gaar en een geboren Portugees),
drie Britten, drie Italianen, twee
Westduitsers, een Belg en een Griek
telt. Er is dit jaar niemand geko
zen uit de overige vier deelnemen
de landen: Denemarken, Ierland,
Luxemburg en Turkije.
De Nederlanders zijn Mark Brus-
se met vier stukken (hout en ijzer)
uit de serie ..Strange Fruit", de
nummers V, VI, VIII en X, Woody
van Amen met vijf assemblages
„Wie van de Drie", „Woody van
Amen corner", „New York calling",
„Glaasje op" en „Je vous aime", en
Wim T. Schippers met vijf assem
blages „Divisons", „The lump",
„Mnemosynum", „The eggs" en
„Oojah".
De jury heeft kunstenaars geko
zen die uitdrukking geven aan de
verschijning, de techniek en de
voorwerpen van de moderne stad.
Elk der juryleden geeft in de cata
logus in het kort zijn visie op de
hedendaagse kunst. Als laatste komt
daarbij de directeur van het Stede
lijk Museum te Amsterdam, mr. E.
de Wilde aan het woord, die zich
optimistisch uitlaat over de toe
komst van de kunst. Hij constateert
dat er in de kunst de laatse vijf
jaar meer veranderd is dan in de
afgelopen vijftien jaar en dat het
belangrijkste aspect van die veran-
Allen Jones Man and woman.
1963. Olieverf.
Paul van Hoeydonck. Icarus. 1966.
Assemblage.
dering is dat de kunstenaar het con
tact met de maatschappij heeft her
steld.
In plaats van de vlucht uit de
maatschappij is er nu een zoeken
naar contact gekomen, dat tot
uiting komt in de aanvaarding van
de moderne omgeving. De kunste
naar blijkt de nieuwe wereld aan
te durven en te kunnen vervormen
naar zijn eigen visie. Hij schrikt er
niet voor terug, maar gaat er speels
mee om. Hij is er niet doodsbe
nauwd voor, maar steekt er de
draak mee.
WWIAnAAfWWWIAItAAAfWIAIWWWWWWIAAAAIWIAIWWWWyWIIIIWWIfWWWIIWIfinWIfWWIIIIWWWIIIIIIWIflllfWIflllllllfWMnilflfWIIIIIIWV
iiiiiimiiiiiiiiHiiiHiiHiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiHiHiiiiiiHimiiiiiiiiiniiiiiiiiHiimiiiiimiiiiHiiiiiiiiiiiii
IN ZIJN nieuwe roman „De Ko
ningsmantel" (Uitgeverij Heijnis
n.v.) heeft B. Roest Crollius het
binnenste buiten gekeerd. Het cen
trale thema van het verhaal
voor zover er hier van een „ver
baal" sprake is is nauw verwant
aan zjjn in 1963 verschenen en met
de Marianne Philipsprijs bekroon
de boek „Bezwarend getuigenis".
Dok hier, in „De Koningsmantel",
is er sprake van een man die in
staat van beschuldiging verkeert,
met dit verschil dan dat Wim
Molenaar, de arts die als hoofd
figuur de last draagt van een sym
bolische koningsmantel, zichzélf
beschuldigt: niet van wat de bui
tenwereld hem zou kunnen aan
rekenen (want hij is een eerzaam
dokter en fatsoenlijk burger),
maar van zijn tekort, zijn onmacht
om zich van die burgerlijke eer
zaamheid te ontdoen en te zijn die
hij overeenkomstig zijn diepste
levensovertuiging zou willen zijn,
zou móéten zyn om de oor
spronkelijke waarde van zijn men
selijkheid geen geweld aan te doen.
Waarom is dokter Wim Molenaar
een „ander", waarom speelt hij een
rol, waarom doet hij zich voor in
allerhande schijngestalten die zijn
ware „ik" verbergen en vermin
ken? Dat is wat hij weten wil, en
om dat te kunnen achterhalen moet
hij in de kronkelgangen van zijn
ziel doordringen, zich ten binnen
ste buiten keren en zichzelf ont
maskeren.
ROEST CROLLIUS' roman is dus
een psycho-analytische verkenning, de
projectie van een innerlijk conflict van
de eerste orde op het beeldscherm van
het menselijk bewustzijn. Verlangens,
angsten, afschuw, zelfbedrog, idealen,
demonen, alle krachten die in beroe
ring worden gebracht zodra de verhar
de bovenlaag van het afschermende be
wustzijn wordt doorbroken, verschijnen
in „De Koningsmantel" in menselijke
gedaante. Daardoor krijgt het boek een
allegorisch karakter, dat aan de overtui
gende kracht ervan lang niet overal
ten goede komt. Het is een fascinerend
en beklemmend schouwspel dat zich op
de grens van de binnenste en buitenste
werkelijkheid voltrekt, dat wel. Maar
de symboliek van de opzet, hóé uitge
werkt ook met de gedrevenheid van een
authentieke levensovertuiging, leidt on
vermijdelijk tot een ietwat geforceerde
constructie, die het psychische patroon
sluitend moet maken. Die constructie
verraadt te duidelijk de intentie en
schreef een in de kunstanalyse door
kneed musicoloog als Theodor W. Ador-
no „het eigenlijke van een kunst
werk begint daar waar dé intentie
van de schrijver ophoudt."
ROEST CROLLIUS is een „geënga
geerd" auteur: hij wil een boodschap
brengen, hij verlangt van zijn schrij
verschap dat het iets zal bijdragen tot
een bevrijding van de mens uit zijn
schijnwereld, tot een ontdekking van
zijn aanvankelijke zuiverheid. Die nei
ging, die tendens mag ik wel zeggen,
vindt men in al zijn werken terug en
bovendien heeft hij er destijds in een
dagbladartikel uitdrukkelijk melding
van gemaakt. Die innerlijke drang,
voortgekomen uit een diepe noodzaak,
heeft hem in zijn beste romans boven
de „bedoeling" uitgestuwd en hem
doen getuigen door het gehalte van het
kunstwerk en niet door het zinnebeel
dig betoog.
In „De Koningsmantel" zijn er pas
sages te over waarin de kracht van de
verbeelding het wint van de allegorische
opzettelijkheid, maar herhaaldelijk
komen storende „stijlfiguren" of te
zwaar aangezette symbolen tussenbei
de, die het effect bederven. Dat is jam
mer voor een werk dat met zoveel
vurige ernst is geschreven.
Als Wim Molenaar zich waagt aan
een verkennende terugtocht naar zijn
jeugd, zijn ouderlijk huis, noteert hi.'
want hij is het die het beklemmend
avontuur van de „zelf-ontdekking" op
schrift stelt zijn gewaarwordingen
als volgt: „Rondom zwijgt een voch
tig bos. Mijn voeten zakken in de
drassige bodem. Ik vorder langzaam,
verwar mij in stekelig struikgewas.
Moerasgeuren stijgen omhoog, zoetig,
walgelijk. Mijn armen verkennen het
aardeduister, stuiten op natte stam
men. Ik dring door, laat mij door af
werende takken niet weerhouden. Lia
nen omslingeren me. trachten me te
wurgen. Ze kunnen niet op tegen de
ontzaglijke levenskracht die mij voort
stuwt. Mijn handen herkennen mans
hoge varens. Kille druppels slaan te
gen mijn gezicht. Mijn schuifelende
voeten veroveren meter na meter.
Dat is barokke symboliek, die woe
kert op de verbeelding en tot „littera
tuur" wordt, tot woorden- en beelden
spel vèrwordt.
IN EEN ander fragment, waarin de
arts Wim Molenaar op een zolderka
mer in gesprek is met een door hem
geïdealiseerde prostituée (symboliek
van „de opperste sexualiteit als opper
ste godsbeleving", dat voor Molenaar-
Roest Crollius het eerherstel van de
mens in zijn oorspronkelijke onge
schondenheid betekent) krijgt de ge-
dachtenwisseling het karakter van een
essayistisch betoog, dat moeilijk te
rijmen is met de psycho-analytische
allegorie, die de auteur tegen de ver
steende en verziekte civilisatie uit
speelt.
Wat waarde aan deze roman geeft
is het getuigenis, los van zijn betrek
kelijke betekenis als kunstwerk. Het
is lang niet onmogelijk dat juist dit,
het getuigen, voor Roest Crollius be
langrijker is dan de gaafheid van een
compositie, dan het kunstwerk zélf In
al zijn werken heeft hij zijn levenspro
blematiek, die identiek is met dishar
monie van de moderne mens zoniet
met het mens-zijn als zodanig, omcir
keld, gepeild, gevarieerd in telkens an
dere, maar gelijksoortige situaties. De
civilisatie heeft de elementaire kracht
getemd, de natuurlijke drift vervalst,
de kosmische eenheid verbroken, de
waarheid verminkt door de schijn, de
vrijheid geknecht tot een grimas, de
natuur verraden door de techniek,
het geweten verstard tot een moraal-
code, het geloof ontzield tot een ver
dord dogma dat is wat ik zijn „cen
trale thema" noemde.
IN „DE KONINGSMANTEL" NU
heeft Roest Crollius de arts Molenaar
in de situatie geplaatst van een dwang-
neurose. Sociëteitsvrienden zijn in Mo
lenaars gehanteerde verbeelding de ge
stalten gaan aannemen van samen
zweerders die hem tot hun koning uit
roepen, hem de koningsmantel omhan
gen en de kroon op het hoofd zetten.
Zowel zijn heerszucht als zijn hovaar
digheid kunnen in dit schimmige spel
rijkelijk genoeg aan hun trekken ko
men om het andere in hem wakker te
roepen: zijn verlangen naar „verlos
sing", naar onttroning, naar een in
keer tot zijn ongeschonden wezen, ge
vangene en bevrijder, zondaar en on
schuldige. Hij waant zich soms dan ook
in ten sanatorium, waar hij door een
psychiater tot op het merg ondervraagd
wordt, hetgeen in de symboliek van de
roman natuurlijk betekent dat hij zich
zelf onverbiddelijk rekenschap vraagt
van de diepste oorzaken van zijn on
behagen, zijn verzet, zijn verlangen.
Weliswaar doet dit sanatorium zich
voor als „het hoofdkwartier van een
leugenorganisatie", maar het is een
van de vele stadia die doorgemaakt
moeten worden, evenals de herkenning
van zijn gefrustreerde jeugd, de ont
goocheling in zijn toenadering tot de
prostituée, de koningsrol van zijn zelf
verheffing en machtswellust, zijn ver
wachting van een uitkomst aan „gene
zijde van de moraalgrens".
IN GEEN van zijn geschriften heeft
Roest Crollius een romanpersonage zo
dringend geconfronteerd met het chris
tendom, met de zin van het lijden voor
het heil van het mensdom, waarmee
de arts Molenaar zich in de doorwors
teling van al zijn gewetensvragen diep
gaand identificeert. Hij, deze Wim Mo
lenaar, zou een verlosser willen zijn,
niet alleen van en terwille van zich
zelf, maar om de mensheid van een
ondergang te redden. En als hij, ver
raden door zijn vrienden, aan het slot
zijn kruisdood sterft, dan is dat al
geeft de slotzin daaromtrent geen ze
kerheid om zich in te schepen in
het droomschip van zijn zielsverlangen
dat eerder zijn verbeelding gaande
maakte: een schip dat „vaart met ra
zende snelheid over de golvende steen
zee naar onbekende verten, naar ge
droomde eilanden van geluk", waar
„de valse wetten van een zieke stad
niet gelden".
ER STAAN kernachtige uitspraken,
scherpe formuleringen genoeg in deze
roman. Men moet ze 'osmaken van
de overladen beeldspraak, ontdoen van
de opzettelijke symboliek. Ik ben me
ervan bewust dat ik, dit schrijvend,
vóór het getuigenis pleit en tegen de
roman als creatieve compositie. Maar
zo zij het dan, al is mijn sympathie bij
de intentie van dit gekweld schrijver
schap.