AMERIKA'S UNDERGROUND KOMT BOVEN WATER Toneel boekt enorme successen TWEE KAARSEN VOOR SAMMY ROSENBAUM ZATERDAG 4 MAART 196 7 Erbij 16 (Van onze correspondent) NEW YORK. Het ondergrondse toneel dat in New York te vinden is in koffiehuizen zoals café La Mama en café Cino of kerken zoals de Judson Memorial Church, heeft afgelopen herfst plotseling een onver wacht succes geboekt met „America Hurrah", drie een akters van de hand van de dertigjarige in Brussel ge boren Jean-Claude van Itallie. De critici overlaadden de stukken, de spelers en de regie met lof en Newyorks welgesteld publiek begon in drommen uit de bovenstad neer te dalen op het pocket theatre, „downtown" in Manhattan. De New York Times wijdde maar liefst drie artikelen aan de opvoering, plus nog een apart artikel aan de toneelspeler en regisseur Joseph Chai- kin, die een grote rol speelt in de ondergrondse toneel wereld. De reden voor dit enorme succes ligt in de eer ste plaats in de ontegenzeglijke kwaliteit van Jean- Claude van Itallies eenakters, verder in de vaak bril jante regie van Chaikin en Jacques Levy en het eerste klas acteren van de uit de experimentele toneelgroep „Open Theatre" voortkomende spelers. Maar ook is van belang dat Van Itallies werk satirisch is, waardoor het makkelijker is te volgen dan vele andere abstracte ondergrondse toneelexperimenten en waardoor het bovendien, voor diegenen die Van Itallies antipathieën delen, eerder te genieten valt. Scherp als cabaret Jean-Claude van Itallie, de der tigjarige Amerikaanse schrijver die in Brussel werd geboren en op zijn vierde jaar met zijn ouders naar de Verenigde Sta ten emigreerde. Open theater Het gehele gezelschap in de slotscène van „Interview". bare monoloog van een rood aangelo pen moeder tegen haar zoon aanhoort, maar in een andere een groepje „sla vinnen" tiranniseert. Filmisch het interessantste is een scène, waarin een narcistische jonge man een soort strip-tease uitvoert, waarvan Warhol tenslotte een fascine rende heksenketel van lichtflikkeringen en kleuren maakt waardoor het li chaam van de jongen een massa van kolkende kleuren en lichtschakeringen wordt, die een hallucinatoir effect heb ben. En dan is er tenslotte een scène waarin een jonge homosexueel zich zelf als paus van de verworpenen in Greenwich Village ontpopt en in een schrijnende, maar geestige monoloog spot met veel, dat miljoenen Ameri kanen heilig is. De boeiende film wil authentiek en direct zijn en vaak lijkt dat ook ge lukt, ondanks het feit dat Warhol spe lers gebruikt als Nico Ondine, Mary Might, Gerard Malanga, al genoemde Ingrid Superstar en anderen, maar, in tegenstelling tot commercieel filmen, laat Warhol zijn sterren maar wat doen. Hoe meer improvisatie hoe be ter, schijnt zijn these te zijn en heel wat scènes lijken inderdaad de vrucht van improviseren uit de vrije hand, vaak met kennelijk gebrek aan inspira tie. Desondanks is zijn antifilm toch boeiend. De drie uren en 28 minuten vliegen eigenlijk om, misschien ook wel omdat men altijd naar de andere helft van het brede projectiescherm kijken kan als de ene helft verveelt. Het gevoel dat men van de film mee naar huis neemt mag desolaat zijn, het blijft waar dat Warhols technisch primitieve film (de produktiekosten be droegen 5500) een helse wereld open- pelt, die vaak meer te maken heeft met het werkelijke bestaan en de in termenselijke gevoelens, zoals die on der het vernis der maatschappelijke verdoving kloppen, dan duizenden rol prenten die met groter technisch ver nuft en gepolijstere vorm gemaakt worden. „The Chelsea girls" is een produkt van de underground, dat een diep onder de grond van het geoliede welvarende leven bestaande antisa menleving tot thema heeft en dat in zijn vorm een antifilm genoemd moet worden. Het is kenmerkend voor de groeiende belangstelling onder het gro te publiek voor wat er onder de schil van de Amerikaanse maatschappij leeft en wat er onder menselijke hui den gevoeld en gedacht kan worden, dat uitgerekend deze film een succes is geworden. lijk te kunnen zijn. En dat toneel in de huidige comfortorgie alleen nog zin heeft als het deze beide dingen doet: sociaal opvoeden zowel als diep schok ken door het gebeuren op de plan ken zelf, daaraan gelooft Chaikin even heilig als Jean-Claude van Itallie. Mis schien zelfs nog heiliger. De leider van het open theater is namelijk een beetje verontrust over het enorme succes van „America Hurrah" en vraagt zich af of er niet iets mis is als het welge voede, fraai geklede limousine-publiek zoveel behagen schept in een toneel avond, die het als een klap in het ge zicht zou moeten ervaren. DE EERSTE EENAKTER, getiteld „Interview", zet onmiddellijk het mes in de wonde plekken der Amerikaanse samenleving. De acht spelers, soms met obligaat grijnzende maskers voor hun gezicht, soms met blote maar al even ontmenselijkte gezichten, voeren een letterlijke zowel als figuurlijke dans uit, waarin de mechanisatie van het stadsleven wordt verbeeld. De spelers spreken als glad geslepen lagers in een stampende machine. Zij communi ceren niet, maar vervullen hun socia le rol. Hun conformistische klanken verstommen zelfs niet als er iets mis gaat, zoals bij het meisje dat veron gelukt op weg naar een party en daar na als dode zich komt verontschuldi gen bij de gasten, omdat ze met haar overlijden alles in de war gestuurd heeft. Zij blijven komen uit de mond van de politieke kandidaat, vormen de ana lyse van de psychiater (Van Itallie laat hem zeggen: „blah, blah, blah, blah, vijandig- blah, blah, blah, blah, penis- blah, blah, blah, blah, moeder - blah, blah, blah, blah, geld!) zijn de kern van de antivragen die aan sol licitanten gesteld worden. De eenakter eindigt met kwasi opgewekt gemar- cheer van alle acht spelers, die door elkaar zinloze clichés roepen zoals „Het spijt mij erg", „Helemaal mijn schuld", „Neemt u mij niet kwalijk". HET TWEEDE STUK, dat Van Ital lie kort geleden min of meer in haast schreef, fulmineert tegen de Ameri kaanse televisie. De afstompende werking van alle supermanprogram ma's, zakelijk opgediste gruwelijk heden in de nieuwjaarsberichten, gil lende reclames, alles goedpratende preken, moordfilms enzovoort neemt hij op de korrel. Dit gebeurt scherp en geestig als in een cabaret. Dat het stuk „t.v." zich daar toch van onder scheidt komt doordat Van Itallie si multaan met de onzinnige televisie programma's drie employés in een controlekamer ten tonele voert, die weliswaar niet of nauwelijks naar het scherm kijken, maar die in hun gedrag en relatie tot elkaar steeds min der menselijk, steeds meer getelevisio- neerd blijken te worden. DE DERDE en laatste eenakter „Motel" (vroeger in café La Mama ge speeld onder de titel „America Hur rah") gaat het verst, is het radicaal ste in vorm en verstijft de glimlach van de toeschouwer tot een grijns. Een meer dan levensgrote pop van papier- maché, de eigenares van het motel voorstellend, somt met metalen dreun de heerlijkheden van de oer-Ameri- kaanse, comfortabele, morsdode mo telkamer op, waarin zij staat. Terwijl zij het bed, het stromend water enzo voort prijst wandelen twee gasten bin nen, hun bovenlichaam ook van pa- pier-maché, hun hoofden driemaal de normale grootte. Zij beginnen zich uit te kleden, scheuren de vellen van hun lichamen, raken elkaar houterig aan en beginnen zwijgend de kamer te ont doen van al zijn heerlijkheden. Niets wordt gespaard. De hele kamer wordt kort en klein geslagen en de muren worden tenslotte met lipstick vol obscene woorden en spreuken ge kalkt. Ook de eigenares wordt uitein- delijk in stukken gescheurd, waarna de robotachtige vernielers zwijgend ver trekken. Een oorverdovende kakofonie heeft inmiddels de metalen stem van de trotse moteleigenares vervangen. „Motel" is een angstaanjagend stuk. De gewelddadigheid van de robot mens, de obsceniteit van zijn erotiek, de dwangmatige vernielzucht, die vlak onder de schil van zijn consumenten- dom zit, zij worden door Van Itallie het publiek in het gezicht geslingerd met de duidelijke bedoeling de toe schouwer een spiegel voor te houden. Het is primair de Amerikaanse consu ment, minnaar, toerist, vrijetijdsbe- steder, op wie Van Itallie het gemunt heeft, en geen titel van een toneel stuk is dan ook ooit ironischer ge weest dan het „America Hurrah", waaronder „Motel" oorspronkelijk werd uitgebracht. VAN ITALLIE roept geen hoera als hij denkt aan Amerika, waarheen hij als vierjarige kleuter emigreerde en waar hij opgroeide en studeerde (aan de Harvard-universiteit). Hij heeft dat gemeen met Joseph Chaikin, telg van Russisch-joodse ouders, zonder wie Van Itallies artistieke ontwikkeling een an dere weg zou zijn gegaan. Chaikin, vroeger acteur in het Living Theater van Judith Malina en Julian Beck dat juist in Nederland is geweest, is na melijk oprichter en leider van het open theater, een groep van veertig acteurs, toneelschrijvers en critici, die nieuwe wegen zoeken in de toneel kunst. Van Itallie is sinds 1963 lid van deze groep, die spontaniteit, openheid tegenover de eigen emotionele en fy sieke mogelijkheden en rechtstreeks contact met het publiek nastreeft (enigszins dus als het Living Theater van de Becks) maar die uiteindelijk toneel een sociale daad wil laten zijn, zonder dat het daarmee niet ook (in de woorden van Joseph Chaikin) „een theater van rituele dromen, fantomen, clowns, monsters" zou kunnen zijn. Brecht en Antonin Artaud Artaud, de didacticus en de man van het theater der wreedheid, zijn de bewonderde voorbeelden voor deze groep. HET OPEN THEATER neemt vaak een begrip als aanleiding voor zijn to neelexperimenten, bijvoorbeeld agres sie of moordlust. In groepsverband wordt op deze thema's geïmproviseerd en vaak zijn deze improvisaties aan leiding voor een toneelschrijver om tot schrijven te komen. Op de improvisa ties van agressie bijvoorbeeld baseer de een ander lid van het open theater, Megan Terry, het stuk „Viet Rock", dat een vlammend pleidooi is tegen oorlogvoering. En Van Itallies eenak ter „Interview" kwam ook tot stand als voortborduursel op een experiment van het open theater. Chaikin kent overigens geen beper king in zijn experimenteren met toneel vormen. Rituele handelingen worden in zijn groep soms geanalyseerd en ge bruikt, evenals documentair materiaal, dat bewezen heeft onder meer in „Die Ermittlung" van Peter Weiss) didactisch en gruwelijk schokkend tege- IN HET DOMEIN van de Ameri kaanse avant-garde gaat het nergens zo levendig toe als in de vleugel van de filmmakers. Als champignons schie ten nieuwe ondergrondse filmprodu centen die met hun werk een net van avant-garde-filmtheaters in heel Ame rika bedienen, uit de grond. Hoofd kwartier van de cineasten in het Film- makers's Distribution Center in New York, waar Jonas Mekas de scepter zowel als de camera zwaait. Hier con centreert zich de ondergrondse film wereld, die nu al een klassiek werk telt („Scorpio rising" van Kenneth Anger) en een aantal coryfeeën heeft: pop-artiest Andy Warhol, Stan Brak- hage, Shirley Clarke (haar films he ten: „Skyskraper"„The connection" en „The cool world") en Ed Emsh- wiler. KENMERKEND voor vrijwel alle films uit deze hoek is de totale min achting voor traditionele filmtechniek. De camera wordt door ondergrondse filmmakers vaak gebruikt als een te- kenstift of penseel: men springt er hoogst persoonlijk en intuïtief mee om en men schrikt niet terug voor het maken van schimmige, scheve beelden. De opzet is het leven te betrappen, overboord te gooien al die kunstmatige arrangementen van de commerciële filmers en visies te geven van een tijd loze indringende menselijke waarach tigheid, die de gepolijste schil van het gemechaniseerde, „ontmenselijkte" be staan in stukken doen springen. Voor de meeste ondergrondse filmmakers zijn alle films die van dit patroon afwij ken verwerpelijke vercommercialiseer- de produkten, die beheerst worden door concessies aan het halfdode wel- vaartspubliek. Slechts sommigen voe len verwantschap met filmers als An- tonioni of Godard. HET RESULTAAT van ondergronds gefilm is vaak inderdaad het tegen deel van commercieel acceptabele film kunst. Het is dikwijls moeilijk een touw vast te knopen aan wat men te zien krijgt. De beelden springen soms over het scherm alsof de cameraman aan Sint Vitus-dans leed en het geluid in de meeste underground-films is slecht gesynchroniseerd, bij tijden oor verdovend, soms ook weer wegvallend. De vraag van een critische jongeman tijdens een recent debat over de nieu we film: „Kan een film, die scherp is, waarvan het geluid goed gesynchroni seerd is en waarbij niemand in slaap valt, ooit de kwalificatie new cinema of underground movie krijgen?" was dan ook zeker niet naast de roos ge schoten. Er is nu echter een onder grondse film, die vaak niet helemaal scherp is, waarvan het geluid verre van volmaakt klinkt en waarvan de duur (drie uur en 28 minuten) niet lijkt uit te sluiten dat nu en dan slaap de toeschouwer overmant. En toch is deze film: „The Chelsea girls" van Andy Warhol plotseling een commer cieel succes geworden. Al sinds een paar maanden is hij te zien in gewone (dus piet avant-garde) theaters in New York en binnenkort gaat het werk naar Los Angeles en andere grote steden in Amerika voor vertoning in theaters, die voor het grote publiek bedoeld zijn en niet alleen maar appelleren aan de voorhoede van Amerika's bioscoopbezoekers. „The Chelsea girls" is niet Warhols eerste film. Hij maakte al naam als cineast bij de ingewijden met een „film", waarin een man eindeloos en aandachtig een paddestoel verorbert; met een acht uren durend werk, waar in alleen een nagenoeg blote, slapende jongeman te zien is; met een produkt „The Kiss", waarin twee gelieven el kaar een uur lang kussen zonder door de verveling te worden overweldigd, waarvan de kijker weldra het slacht offer wordt, en met een filmpje waarop het Empire State Building te zien is en meer niet. Verder maakte hij juist een zeventig minuten durende film „My hustler". „THE CHELSEA GIRLS" is echter de eerste film, die in brede kring ge zien is en waarover in dagbladen en tijdschriften min of meer uitvoerig ge schreven is. Het doek in deze film is in tweeën gedeeld. Op de linker helft is steeds iets heel anders te zien dan op de rechter. Vaak is de ene helft in kleur, de andere zwart-wit. Beide geven een „kijkje", eigenlijk meer een blik door het sleutelgat, in een kamer van het Chelsea hotel, het centrum van Newyorks Bohème. Wat men daar ziet is zelden opwekkend, soms humo ristisch, dikwijls pijnlijk, maar bijna altijd boeiend. Warhols figuren zijn praktisch allemaal lesbische meisjes of homosexuele mannen, die elkaar treiteren, plagen en soms wat stoeien. Een paar figuren springen uit de lange film naar voren, bijvoorbeeld de dik ke cynische, maar geestige, domine rende lesbienne die al even verslaafd aan de telefoon als aan verdovende middelen blijkt te zijn. Of de lange sadistische Ingrid Superstar, die in één seconde als verpletterd een onverstaan- CHAIKIN lijkt graag „ondergronds" te willen blijven (en ook van Itallie heeft trouwens al gezegd het open theater niet vaarwel te zullen zeggen) en zal dat ook wel ten uitvoer bren gen, ondanks al het aanlokkelijke geld dat binnenstroomt nu een tipje van de toneel-underground in de vorm van „America Hurrah" boven water is gekomen. In „moordenaars onder ons" (zie ook de voorpagina van dit ERBIJ) vertelt Wiesenthal onder andere het aangrijpende verhaal van een kleine joodse jongen, Sammy Rosenbaum. Hij werd vermoord door de S.S.'er Rosenbaum, nadat die eerst zijn ouders en zuster had neergeschoten. Het is een van de gevallen die Wiesenthal kreeg te behandelen. De S.S.'er Rosenbaum werd in 1964 in Hamburg gearresteerd. Het leed dat hij veroorzaakte kon echter nooit meer worden uitgewist. Slechts twee kaarsen in juni herinneren aan Sammy en het lot dat hjj onderging. IN HET kleine stadje Rabka, in de Poolse Karpaten, woonde eens een kleine joodse jongen, Sammy Rosen baum. Zijn vader was een kleerma- kertje. Een goed gezin, arm en eer lijk. Sammy was een tere jongen. Dit vertelt Wiesenthal van zijn „geval". „Het was vrijdagmorgen in juni 1942. De ooggetuigen kunnen zich de juiste datum niet meer herinneren, maar ze weten dat het een vrijdag was. Een van deze getuigen had ge werkt in een huis dat grensde aan de speelplaats van de SS-opleidings- school. Hij zag precies wat er ge beurde. Twee SS'ers escorteerden „de jood Rosenbaum", zijn vrouw en hun vijftienjarige dochter Paula. Daar achter liep SS-Führer Rosen baum. „De vrouw en het meisje werden om de hoek van het schoolgebouw gevoerd en toen hoorde ik schoten," heeft getuige onder ede verklaard. „Ik zag hoe SS'er Rosenbaum onze Rosenbaum met zijn rijzweep begon te slaan. Hij schreeuwde: „Jij smeri ge jood, ik zal je leren mijn Arische naam te dragen"'Toen trok de SS- er zijn revolver en schoot Rosen baum, de kleermaker, neer. Hij vuur de twee of drie keer. Ik kon de scho ten niet precies tellen. Ik was te zeer geschrokken." KORT DAARVOOR waren de SS- ers met een kleine truck de Rosen- baums komen halen. Rosenbaum, zijn vrouw en zijn dochter zaten rond de tafel in hun voorkamer te ont bijten. Sammy was al in de grote steengroeve bij Zakryty, waarheen hij direct na zijn twaalfde verjaar dag als arbeider was gestuurd. De SS stuurde een ongewapende joodse politieman naar de groeve om Sam my te halen. Die heeft later het ver haal verteld. Iedereen in de steengroeve hield op met werken en keek toe de joodse werkers en de twee SS'ers die hen bewaakten. Sammy legde de steen die hij in zijn handen had op de truck en liep naar het wagentje. Sammy wist wat er ging gebeuren. „Waar zijn ze'", vroeg hij. „Vader, moeder en Paula? Waar?" De poli tieman zei niets, hij schudde slechts zijn hoofd. Sammy begreep. „Ze zijn dood." Zijn stem was zacht. „Ik wist immers al lang dat het zou gebeuren. Omdat we Rosenbaum heten." „En nu kom je voor mij." Hij sprak op zakelijke toon. Er klonk geen emo tie in zijn stem. Hij klom in het wa gentje en ging op de bok naast de joodse politieman zitten. Die vertelde Sammy wat er die morgen was gebeurd. „Sammy vroeg of ze eventjes konden stilhouden bij hun huis. Daar aangekomen stapte hij uit het wagentje en liep de voor kamer binnen, de deur open latend. Hij keek over de tafel waar nog de halfvolle kopjes van het ontbijt ston den. Hij keek naar de klok. Het was half vier, Vader, moeder en Paula waren al begraven en niemand had de kaarsen voor hen ontstoken. Lang zaam, methodisch, ruimde Sammy de tafel af en zette er de kandelaars op. Hij zette zijn kalotje op en begon de kaarsen aan te steken. Twee voor zijn vader, twee voor zijn moeder, twee voor zijn zusje. En hij bad. Ik zag zijn lippen bewegen. Hij zei de kad- dish voor hen." DE KADDISH is het gebed voor de doden. Vader Rosenbaum had al tijd de kaddish gezegd voor zijn overleden ouders. Nu was Sammy de enige man in zijn familie. Hij stond doodstil, naar de kaarsen kijkend. De joodse politieman buiten zag Sam my langzaam zijn hoofd schudden, alsof hij ineens ergens aan dacht. Toen zette Sammy nog twee kaarsen op de tafel, nam een lucifer en stak ze aan en bad. „De jongen wist dat hij al dood was", zei de politieman later. „Daarom stak hij de kaarsen aan en zei de kaddish voor zichzelf". Toen kwam Sammy naar buiten, de deur open latend. Hij ging rustig op de bok naast de politieman zitten. Die zat te huilen. De jongen huilde niet. De politieman veegde met de rug van zijn hand de tranen weg en pakte de teugels. Maar de tranen ble ven komen. De jongen zei geen woord. Zachtjes raakte hij de arm van de oudere man aan, alsof hij hem wilde troosten, hem wilde vergeven dat hij hem wegbracht. Toen reden ze naar de open plek in het bos. SS-Führer Rosenbaum en zijn „stu denten" (van de SS'school) wachtten al op de kleine jongen EN WIESENTHAL besluit dit ver haal als volgt: Geen grafsteen draagt Sammy Ro- senbaum's naam. Geen mens zou hem zich herin nerd hebben als die vrouw uit Rabka niet naar mijn kantoor was geko men. Maar elk jaar, op een dag in juni, zal ik twee kaarsen voor hem ontsteken en de kaddish zeggen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 16