Na Vermeer en Picasso een
Pharao als trekpleister
WAAR, WAT,
HOE
IS AMERIKA?
m
TONEEL-
fa
Inez van Dullemen op
zoek naar de olifant
Litteraire
Kanttekeningen
notities
ZATERDAG 1 APRIL 1967
Erbij
15
Reconstructie
Geconserveerd
De pharao op zijn elfde jaar,
toen hij de troon besteeg.
Suggestief
Inez van Dullemen
C olumhiade
Angst
Hulpeloos
C. J. E. Dinaux
S. K
mmmm.
TOETANCHAMON BEZOEKT PARIJS
(Van onze correspondent)
PARIJS Na Vermeer en Picasso is
nu Toetanchamon, de legendarische
Egyptische pharao, die 1346 jaar voor
Christus, nauwelijks meerderjarig, stierf,
aan de beurt. Tienduizenden, zo geen
honderdduizenden Parij zenaars hebben
bij zichzelf plotseling de onderdrukte
roeping van Egyptoloog of oudheidkundir
ge ontdekt, en onvermoeid schuiven ze nu
weer hun rijtjes, zoals ze vorige maanden
uren en uren geduld voor de meester van
Delft en de tachtigjarige Pablo hadden
opgebracht. Op het punt van kwantiteit
komen ze, als ze dan eindelijk, platge
drukt, de drempel van het Petit Palais
overschrijden, in vergelijking met de vo
rige monstershow niet aan hun trekken.
Slechts een twintigtal voorwerpen, die
eens aan de vermaarde koning hebben
toebehoord, hebben met toestemming van
Nasser voor het eerst in de geschiedenis
de grenzen overschreden. Dat die eerste
reis nu Parijs als bestemming had, heeft
ook nog een politiek kantje. Na de troos
teloze mislukking van de Suez-expeditie,
die tien jaar geleden vooral op Frans ini
tiatief werd ondernomen om daarna de
betrekkingen tussen Frankrijk en Egypte
voor lange jaren te vergiftigen, is nu, als
vermaardste zendbode van zijn land,
Toetanchamon (of althans zijn gouden
beeltenis) in het Petit Palais de strijdbijl
persoonlijk komen begraven.
Koningin Nefertite, die tweeëndertig
eeuwen geleden in Egypte resideerde.
Ter begeleiding van de expositie
en ter instructie van de bezoekers
heeft een van Frankrijks knapste egyp
tologen, die bovendien commissaris van
de tentoonstelling is, Christiane Des-
roches-Noblecourt intussen een uitvoe
rig boekwerk, „Leven en dood van
een Pharao", het licht doen zien, waar
in men het verhaal van Toetanchamon
tot in de kleinste details kan lezen.
Een verhaal, dat we danken aan een
steenrijke Engelsman, lord Carnarvon
die in de twintiger jaren zijn landge
noot Howard Carter in de arm nam
om samen te pogen een bijdrage te
leveren aan de kennis van de Egyp
tische oudheid, die toen nog wel enkele
lacunes vertoonde. De eerste vondst
van het ondernemende tweetal was de
toen nog volstrekt onbekende
naam Toetanchamon, die gegrift stond
op een scherf aardewerk, een houten
kistje en op enkele lemen emmers.
Met die magische naam voor ogen be
sloten zij hun krachten, hun doorzet
tingsvermogen en hun geld te
meten met de Vallei der Koningen, die
andere archeologen en plunderaars al
tot tientallen meters onder de kale
grond meenden te hebben afgegraasd.
Na zes jaar vergeefse arbeid stootten
de beide Britten, op het randje van de
wanhoop, op 4 november 1922 op de
(laatste) trede van een trap, die in
de rotsen was gehakt en die leidde
naar een deur, die nog verzegeld
was. Op die deur: de naam Toetan
chamon en achter die deur: een hoe
veelheid edelstenen, massief-gouden
beelden en maskers, drie sarcofagen
van puur goud, waarvan er een een
ton woog, meubels, documenten, en
tenslotte de mummie van de pharao.
Een collectie, waarvan de inventarisa
tie alleen al tien jaren arbeid ver
eiste.
Aan de hand van dat speurwerk en
die exploraties kon het korte leven van
Toetanchamon en de gebeurtenissen,
die zich na zijn vroege dood voltrokken
worden gereconstrueerd. Zo kwam men
ook te weten, waarom na zijn tienjarig
vruchtbaar bewind de jonge vorst ruim
dertig eeuwen van vergetelheid tege
moet ging. Nadat Toetanchamons
jeugdige weduwe eerst nog met haar
eigen grootvader was getrouwd, die het
regentschap van haar overnam, drong
zich in de militaire gouverneur, Ho-
remheb, een tweede usurpator op, die
zich als eerste doel voor ogen stelde
alle herinneringen aan de vorst van de
aardbodem weg te vagen. Onder die
aardbodem werden zijn persoonlijke
schatten en lijflijke resten dus verbor
gen waar zij 3268 jaar zouden slui
meren.
De afgunst van Horemheb heeft wel
bereikt, dat Toetanchamons inventaris,
•ver onder de grond, afdoende tegen de
tand des tijds werd beschermd. Naast
de gouden maskers en koppen, die van
een werkelijk hallucinant realisme zijn,
kan men in Parijs ook allerlei meube
len, bankjes, stoelen en bovenal
het brede ledikant op bokkenpoten be
wonderen, waarmee Toetanchamon
zijn hemelvaart ondernam; aan dit bed
heeft zelfs niet het kleinste houtworm
pje geknaagd. Zodat die tienduizend
Parijzenaars, na hun afmattende pel
grimage naar en door het Petit-Palais,
hun moeite toch ook wel weer beloond
igkOii.
MET VOLKEN is het niet an
ders dan met individuele mensen:
het is oneindig moeilijk elkaar te
kennen. Het is zelfs onmogelijk.
Steeds blijft er, hoe dicht ook de
toenadering, een onverdeelde rest,
een verborgen domein, een geheim.
Het lokt, dat onbekende. Het is een
mogelijkheid om buiten de eigen
verstarring, de gewoontedressuur,
de zelfverzekerdheid te komen,
zich te wagen, te toetsen, te ver
nieuwen aan het „andere". Inez
van Dullemen heeft met haar man,
de toneelregisseur Erik Vos, het
grote avontuur aangedurfd. Ze is
voor een verblijf van anderhalf
jaar naar Amerika getrokken, ze
heeft Amerika ontdekt, ze heeft
het verkend, zichzelf eraan ver
frist, haar menselijk inzicht ver
ruimd, haar schrijverschap, dat in
de begrenzing van een nationale
traditie dreigde te stagneren, ge
stimuleerd door haar indrukken
van een volstrekt verschillende
mensenwereld. Wat ze daarvan te
boek stelde en als „reisbrieven uit
Amerika" feuilletonistisch publi
ceerde in De Volkskrant, is nu ge
bundeld verschenen bij Uitgeverij
Em. Querido in een Reuzensala
mander: „Op zoek naar de olifant".
Avonturiers, die destijds het Gou-
ifniOTjn^i
den Westen binnentrokken, hoop
ten „to see the elephant": het won
der, het geluk, de „American
dream". Vandaar de titel.
EEN SCHRIJFSTER als Inez van
Dullemen zal een verlangen naar zo'n
geluksland stellig niet vreemd zijn ge
weest, zo min als een beduchtheid
voor de ontgoocheling. Ik ken haar
vroeger werk, de novellenbundel „De
schaduw van de regen" en „Een hand
vol vonken", verhalen van weemoed en
ontnuchterde dromen, van verwach
ting en verstoorde illusies, omsponnen
door een ragfijne doorzichtige stof
de melancholie van het aanwezig-onbe-
reikbare. Hoe zou zij, dacht ik, met
haar transparante levensgevoel reage
ren op het Amerika-van-nu, dat even
als het oude Europa niet ongeschokt
uit de nachtmerrie van twee wereld
oorlogen is wakker geworden? Hoe zou
zij er met haar op gevoelsnuances af
gestemd taalinstrument over schrij
ven?
ALS HAAR reisverhaal niet tevens
een litteraire creatie was geweest zou
het, hoe waardeerbaar als „Ameri-
kaanse ervaring", niet voor een kro
niek als deze in aanmerking zijn ge
komen. Maar Inez van Dullemen heeft
van haar ontmoeting met de Nieuwe
Wereld een proza gemaakt met ver-
rassend-suggestieve fragmenten. Be
schouwelijke passages worden afge
wisseld door scherpe close-ups, histo
rische anecdotes door beeldende be
schrijvingen van landschappen, steden
en mensen, schetsmatig vastgestelde
waarnemingen door boeiend-informa-
tieve samenvattingen van het wisse
lend patroon men reist mee in on
metelijke ruimten, tussen gigantische
steenkolossen door, men ziet wat zij
zag: de highway als symbool van „dy
namiek, vrijheid en macht", de na het
einde van de goldrush verdorde stad
Calico, een oude Indiaan in zijn curio-
sity-shop die zich noodgedwongen heeft
aangepast, de donkere vlek in het
kleurengamma: de neger, het „eiland
der verdoemden" in de veel geprezen
en veel misprezen stad San Francisco,
de paradijselijke tuin van de doden
Forest Lawn, en zo via het „idyl
lische" Kentucky en het door staal en
geld grootgeworden Pittsburgh, naar
de Pacific, dwars door het Continent,
langs de grote meren, door de „erup
tie van steen" die Chicago heet, door
de oerwildernis van de Siskiyou Moun
tains een mozaïek van impressies,
een immens krachtveld van tegenstel
lingen, een wereld die niet jong ge
noeg, niet onbedreigd genoeg meer is
om er als Goethe van te dichten dat
„Amerika het beter heeft dan ons con
tinent, het oude".
Is dit, zoals Inez van Dullemen het
zag, nu „het" Amerika? Natuurlijk niet.
Het is haar Amerika, evenals er een
Amerika is van J. Huizinga, J. Presser,
P. J. Bouman, J. W. Schulte Nordholt,
Herbert von Borch, H. L. Mencken, een
Amerika gezien door Europese ogen,be
oordeeld volgens Europese begrippen
waarin zich de cultuur van eeuwen
heeft samengetrokken. Elke Amerika-
reiziger schept zich een eigen Columbi-
ade. Zelfs voor wie als in het Indiaanse
gebed, dat Inez van Dulleman als mot
to aan haar reisboek meegaf, zeven
mijlen ver is gegaan in de mocassins
van zijn buurman blijft de andere een
vreemde, blijft hij zelf een vreemde
in een vreemd land. En misschien ver
vreemdde Amerika wel van zichzelf,
van zijn idealistische jeugd, zijn ge-
luksdroom, zijn verlangen naar een
menswaardiger wereld; misschien
werd het de dupe van zijn snelle
groei, zijn welvaart, zijn technische
vermetelheid en riep het zoals overal
in de mensenwereld krachten op die
het niet meer kan beheersen.
Na haar bezoek aan Walt Disney's
„happy happy kingdom", het amuse
mentspark waarin hij „een oase heeft
willen scheppen voor alle opgejaagde
mensen", een domein van vergetelheid
dat de illusie verzichtbaart van een
voorbije tijd, noteert Inez van Dulle
men: „dikwijls heb ik de indruk dat
de Amerikanen zelf niet meer zo erg
geloven in de slogans over het geluk
en de droom. Het lijkt me soms dat ze
vermoeid zijn tot in hun botten ver
moeid van al het dromen en streven
naar geluk van het vechten voor zich
zelf en een betere wereld".
IN NEW YORK, waar dé eenling
„probeert een eigen bestaan te ontfut
selen" aan deze massale opeenhoping,
heeft de schrijfster iets van een be
dreiging gevoeld die van binnenuit
komt, een heimelijke epidemie van on
zekerheid, van angst. Is het de atoom
bom, zijn het de geweldplegingen, de
roofmoorden, de rassenrelletjes? In
Greenwich Village stelt de „beat gene
ration", de ontzenuwde of tot het uiter
ste geprikkelde, jeygd. zich ten toon:
„de smalle witte pukkelige gezichtjes,
de paars of wit geverfde lippen, bont
capes op vuile lange broeken, oude le
gerkleren, cocktailjurken en rijbroe
ken, eskimobontmutsen, de ravenzwar
te Spaanse heraldo's met lokken tot
op hun schouders, woest behaarde ar-
tiestelingen, al die onvolgroeide, haast
gedrochtelijke wezens, die in het half
duister van de straat richtingloos rond-
wielden en ronddreven als in een
spookachtige embryonale wereld
„give it me now", geef het me nu,
nü" jeugd van goeden huize, afkerig
van de hedendaagse wereld, oorlogs
dreiging, maatschappelijk succes, col
lectiviteit, vrijgevochten „cats", eroto
manen, belust op het extreme, op de
uitwerking van de drugs, op heftig le
ven, op zelfvernietiging als het moet,
zij allen, de Japanse Suntribers, de
Engelse Teddy Boys, de Amsterdamse
nozems, dulden de wereld niet die de
ouderen aan hen willen overdragen.
Inez van Dullemen. heeft de diagnose
van de beat-woord voer der John
Clellon Holmes, zoals hij deze vast
legde in zijn inleiding tot het boekje.
„The Beats", kunnen toetsen aan die
jongeren uit Greenwich Village, mis
schien ook aan de outcasts" die het
eiland der verdoemden in de duistere
wijken van St. Francisco bevolken. En
ze vraagt zich af: „wat is het dat hem
zo ver heeft weggedreven?"
De Amerikanen, steeds bereid tot
zelfkritiek, bezitten meent ze al
tijd nog een soort onschuldig geloof
dat men met goede wil en energie veel
kan veranderen. „Maar misschien heb
ben zij ook nog nooit zo hulpeloos ge
staan als nu tegenover het probleem
van deze eigenzinnige kinderen, die
Amerika's welvaart en macht de rug
hebben toegekeerd en op een andere
planeet zijn gaan wonen. Een rim
pel-van twijfel is ontstaan aan het op
pervlak van Amerika's zelfbewustzijn,
van het Amerika dat schijnbaar alles
heeft en alles kan. En misschien is
dat op zichzelf een gezond teken." En
nogmaals „misschien" doet die twijfel
zich niet alleen voor „aan het opper
vlak", maar komt hij diep van binnen
uit als wereld verschijnsel van de
onmacht, wie weet de onmogelijkheid,
om waarden van gisteren te enten op
de fundamenteel veranderende wereld
van vandaag en morgen.
Deze boeiend, soms fascinerend ge
schreven reisbrieven geven heel wat
stof tot nadenken, niet enkel over het
probleem-Amerika.dat nog geen eeuw
geleden zo onproblematisch was, maar
over een aantal aspecten daarvan die
van internationale betekenis zijn. Viet
nam, rassenstrijd, atoombombedrei
ging, gangsterterreur, onwil van revol
terende jeugd om de op drift geraak
te wereld te aanvaarden en er de dupe
van te zijn, overspannen welvaart,
dat zijn symptomen die zich onver
mijdelijk mengen in de reiservaring
van een fijnzinnig schrijfster -als Inez
van Dullemen, die er alles voor gege
ven zou hebben om de olifant te vin
den waarnaar ze op zoek w*as. Wie zou
niet zielsgraag een droom van men
sengeluk in vervulling zien gaan?
HET PARIJSE internationale to
neelfestival, Théatre des Nations,
zal dit jaar op 3 mei worden ge
opend. De artistieke leiding berust
van nu af permanent bij Jean-Louis
Barrault, die tevens directeur van
het Théatre de France (het voor
malige Odéon) blijft. Gezelschap
pen uit Italië, Tsjechoslowakije,
West-Duitsland, India, België (het
„Théatre d'Aujourd'hui" met
„Thyestes" van Hugo Claus), Tune
sië, Engeland, de Verenigde Staten
(een Newyorks neger-ensemble) en
Cuba zullen eraan deelnemen. De
Engelse bijdrage is deze kee* een
muziekdramatische: Benjamin Brit-
tens opera „A midsummer night's
dream", naar Shakespeare, die in
Parijs zal worden vertoond nog
vóór de première in Londen.
Tegelijk met Shakespeare heeft
ook Eugene O'Neill de stof geleverd
voor een nieuwe opera. Zijn op het
Griekse thema gebouwde tragedie
„Mourning becomes Electra" (twee
jaar geleden door het Nieuw Rot
terdams Toneel her-opgevoerd) is
door de Amerikaanse componist
Marvin David Levy als opera-libret
to gebruikt. De première van zijn
werk is verleden week in het New-
yorkse Lincoln Center door het en
semble van de Metropolitan Opera
gegeven, met Evelyn Lear als Lavi-
nia (Electra) en de Australische
Marie Collier als Christine (Cly-
temnestra).
De roman „Howard's End" van
E. M. Forster, die in het eerste
kwart van deze eeuw een interna
tionaal succes was, is door twee
Engelse toneelschrijvers, Lance Sie-
veking en Richard Cottrell, gedra
matiseerd. Het stuk werd door de
Londense pers over het algemeen
zeer gunstig beoordeeld, maar de
belangstelling van het publiek was
gering, zodat het over enige dagen
weer van het repertoire zal ver
dwijnen.
DE ZWITSERSE auteur Frie
drich Dürrenmatt debuteerde pre
cies twintig jaar geleden met een
drama over de Wederdopers, geti
teld „Es steht geschrieben". Het
was geen succes. Maar het thema
heeft Dürrenmatt al die jaren niet
met rust gelaten en tenslotte heeft
hij zijn eersteling geheel herschre
ven. Ook de titel heeft hij veran
derd. Het stuk heet nu „Die Wie-
dertaufer" en onder deze titel is het
verleden week in het Schauspiel-
haus te Zürich opnieuw in première
gegaan. Het „Dramatisches Spiel"
van toen heet nu „Komödie". Vol
gens de Neue Zürcher Zeitung heeft
het spel tal van fascinerende mo
menten, maar „laat het vele vragen
open".
„MACBIRD", de politieke persi
flage van de jonge Amerikaanse
schrijfster Barbara Garson op Sha
kespeare's „Macbeth", bedoeld als
een satire op het bewind in Wash
ington, zal in Londen onder regie
van Joan Littlewood in het Theatre
Workshop worden op gevoerd. De
première wordt in de loop van april
verwacht.
DE FRANSE regisseur André
Barsacq, die tot veler misnoegen
t— Dostojevski's roman „De idioot"
heeft gedramatiseerd, heeft nu in
samenwerking met Georges Coutu
rier de novelle „Het duel" van
Tsjechov aan een zelfde lot onder
worpen. De première ging dezer da
gen in het Parijse „Théatre de l'ate
lier". De criticus van Le Monde
schreef erover: „Men herkent in dit
stuk Tsjechov, maar dan een Tsje
chov, die niets van het toneel zou
hebben afgeweten!"
HET GOETHE-THEATER m
Lauchstadt, Oost-Duitsland, dat in
1802 naar aanwijzingen van Goethe
werd gebouwd, zal dank zij de be
moeiingen van het Britse Instituut
voor klassieke Duitse litteratuur ge
heel worden gerestaureerd. Het
werd tijdens de oorlog ernstig be
schadigd.
EEN NIEUW STUK van de En
gelse toneelschrijver Robert Bolt
(vooral bekend geworden door zijn
drama over Thomas More, „A man
for all seasons") zal deze maand
tijdens de Internationale Kunstwe-
ken te Brighton voor het eerst wor
den opgevoerd. Flora Robson zal de
vrouwelijke hoofdrol spelen in dit
stuk, dat „Brother and sister" heet,
RACINE's tragedie „Phèdre", de
achttiende - eeuwse „modernise
ring" van „Hippolytus" van Euripi
des, is nu zelf gemoderniseerd tot
een twintigste-eeuws drama door de
Amerikaanse schrijver Frank Gil
roy. Hij heeft de handeling overge
plaatst naar New York, waar het
stiefmoeder-stiefzoon-conflict zich
nu voltrekt in een gezin van Ita
liaanse emigranten. De première
van het stuk, dat „That Summer
that Fall" heet, heeft verleden week
in New York plaatsgehad.
EEN FRANS toneelgezelschap,
met Jean Vilar als regisseur en
hoofdrolspeler, beëindigt dezer da
gen een toernee van een maand door
de Sovjet-Unie. Het repertoire be
stond uit „L'avare" van Molière en
„L'heureux stratagème" van Mari
vaux. De voorstellingen werden vol
gens berichten in de Franse pers
geestdriftig ontvangen.