De wind kan niet lezen
Drs. Thung: Leven omvat meer dan
wonen, werken, recreatie en vervoer
De streek op
de ontleedtafel
PANDA EN DE MEESTER-DRINKER
POLLE, PELLI EN PINGO
Successen voor
Sint Caecilia
^^ngestipt
KRAMMETJE FOK
Opmerkelijke bijdrage tot Noordzeekanaalberaad
RECHTER TIE HET GEHEIM VAN DE WIEROOKKLOK
Ö2RZN
MAANDAG 5 JUNT 1967
5
Ons vervolgverhaal
Eea romantisch verhaal door Richard Mason
„Huidige plannen geven
beeld van generatie
van levensgenieters
*4/
1 V"
gedacht!
Examens
IN HEEMSKERK
Kees Stip
r .7- -
Mïifi
59)
Deze vrouw was flink gebouwd
en ze droeg een tweed rok en ste
vige schoenen. Ze hield meer van
haar zoon dan van haar dochters,
misschien omdat hij verder weg
was, en misschien kwam het ook
daardoor, dat ze om het zo'n
beetje goed te maken al het mo
gelijke voor de meisjes deed. Ze put
te zich uit in vriendelijkheid jegens
Sabby en mij, ofschoon ze altijd
wat terughouding aan de dag legde,
alsof ze bang was dat we zouden
denken dat ze zich aan ons opdrong.
Ik geloof dat ze belang in mij stel
de, omdat ik een Engelsman was en
haar ogen jong twee dingen
die ik met haar zoon gemeen had.
En misschien stelde ze zich voor,
hoe het zou zijn als haar eigen zoon
met een Japanse was getrouwd. En
omdat ze daardoor uiterst gevoelig
was voor de moeilijkheden, wilde ze
die uit de weg helpen ruimen. Ik ge
loof niet, dat ze ooit vermoedde dat
wij niet werkelijk getrouwd waren.
We spraken nu als regel Japans en
dit moest wel de veronderstelling op
wekken, dat ik in Japan was ge
trouwd. Ik kon natuurlijk niets zeg
gen over de ware reden van mijn
kennis van de Japanse taal.
We deden het hier niet voorko
men alsof Sabby een Chinese was.
Zoals Headley al had gezegd, was dit
niet nodig. Iedereen was even aar-
digdig voor haar. Soms vond ik dat
er te veel werk van haar werd ge
maakt en dat ik haar niet voldoen
de voor mezelf had, maar ik was
ook menselijk genoeg, om in haar
succes een triomf te voelen, die op
mij terugsloeg. De verheven atmos
feer had me niet genezen van mijn
aardse egoïsme.
We gingen ook rijden. Er waren
mooie pony's glanzend en sterk en
zo vast ter been als men dat in
dit stoere land kan verwachten. De
twee meisjes tien en twaalf jaar
oud gingen er zonder angst mee om.
Sinds ze konden lopen waren ze
ieder jaar hier geweest; ze hadden
de vrijheid genoten en ze kenden de
dieren even goed als de inlanders en
de bomen en de valleien en de berg
toppen en er was niets dat hen bang
maakte of afschrikte. Als ze een he
le nacht aan het dwalen zouden zijn
en ergens strandden dan zouden ze
zich met de ervarenheid van bosbe-
woners volkomen uit de moeilijkhe
den hebben gered en bovendien
hadden ze als kinderen van het wes
ten een absoluut gemis aan bijgelo
vigheid. I
Ze leerden ons paardrijden, of lie
ver gezegd, ze lieten mij rustig aan
mijn lot over en gaven me alleen zo
eens af en toe aanwijzing, maar ze
draaiden voortdurend met hun pony
om Sabby heen en onderwezen haar
met ernstige wijze gezichtjes en ze
gebruikten technische termen, waar
ze niets van verstond. Als ze hen
dan verbijsterd aankeek, waren ze
even geduldig met haar als hun
eigen onderwijzeres op school en ze
legden het haar in eenvoudige woor
den uit, waarbij ze elkander steeds
hielpen, als waren ze zelf zo oud als
de bergen achter hen en praatten ze
tegen een kind. Sabby knikte maar
ijverig en leek inderdaad een kind
veel meer dan de twee anderen.
„Niet zo hard aan teugel trekken,
deze keer," zei Sabby. Als ze een
beetje van streek was, raakte altijd
haar Engels in de war.
„Ik zal dit keer niet zo hard aan
de teugel trekken", verbeterden de
meisjes in koor, met een afkeuren
de blik op mij, omdat Sabby hun had
verteld dat ik nooit de moeite nam
haar Engels te verbeteren; om die
reden hadden ze zich dadelijk vol
ernst met de taak belast.
„O hemel," zei Sabby. „Ik zal
nooit leren. Deze pony is erg boos op
me omdat ik zo dom ben."
„Hij is dol op je", zei een van de
meisjes.
„Denk je dat heus?"
„Natuurlijk. Hij vind je erg lief,
net als wij". Van de plaats waar ik
was kon ik haar gezicht niet van
kleur zien veranderen, maar ik wist
dat Sabby bloosde. „Maar je moet
hem niet laten denken, dat je hem
niet aan kunt, want dan probeert ij
zich aan te stellen. Je moet net
doen alsof je heel wat van paar
den afweet."
„Hoe dan net doen?"
„Je moet geluiden tegen hem ma
ken".
Sabby maakte een schuchter klok
kend geluidje en zei: „Kom dan, lie
ve ponu".
Ik wilde van verrukking lachen,
omdat ze het zo aardig zei, terwijl
ze de ponu helemaal niet lief vond,
nu ze er bovenop zat. Maar Marga
ret, de oudste, wierp me een vlugge
waarschuwende blik toe en Jennifer
liet Sabby zonder een spier te ver
trekken haar hoge goedkeuring blij
ken. Natuurlijk was hun psychologie
moutloos en binnen een half uur reed
Sabby met een gelukkig gezich op
een drafje rond. Steeds herhalend:
„Lieve pony", want ze begon wer
kelijk van hem te houden. Toen ver
klaarden de meisjes, die altijd op
hetzelfde ogenhlik. dezelfde ideeën
hadden, dat het tijd was om ermee
op te houden.
„Toe," zei Sabby, „toe, mag ik nog
wat blijven rijden?"
„Nee," zei Margaret. „Voor van
daag is het genoeg geweest".
„Zou ik dan vanmiddag een poosje
op pony mogen rijden?"
„Op de pony. Nee, niet eerder dan
morgen".
„Maar de pony zal mé helemaal ver
geten."
„O nee, je zult zien, dat hij je
dadelijk herkent. Voor een eerste
keer heb je het er heel goed afge
bracht."
„Eerlijk?"
„Eerlijk", zeiden we in koor.
Toen we eenmaal aan de paardjes
gewend waren, stelden de meisjes all
soorten van uitstapjes naar de heu
vels voor, die minstens een week in
beslag zouden nemen. Ze meenden
dat onze tegenwoordigheid mrs.
Mather met hun denkbeeld zou ver
zoenen en ik geloof dat ze zeker
zou hebben toegestemd, als ze geen
rekening had gehouden met Sabby e
mij,
(Wordt vervolgd.)
WWWMWAWIWIWIAAWWWWWWAWWWWWWWWWMWWWWHWWWWWWMWVWWVWWMIHWWWMMWWMWWIWMMIWIIWIII
Tijdens het tweedaagse congres in het buitengoed „Beeckestein" in
Velsen over de toekomst van het Noordzeekanaalgebied, heeft mej. drs. A.
Mady A. Thung, als co-referent na de inleidingen van prof. dr. R- C.
Kwant en dr. ir. R. v. d. Waal, waaraan wij in onze zaterdageditie uitvoe
rig aandacht besteedden, nog een interessante bijdrage geleverd voor de
discussie door de deelnemers aan de conferentie.
Mej. Thung is secretaresse van het Sociologisch Studiesecretariaat der
Nederlandse Zendingsraad en wetenschappelijk medewerkster van de Uni
versiteit van Amsterdam.
Dr. ir. R. v. d. Waal had als directeur van de Provinciale Planologische
Dienst een toelichting gegeven op de ontwikkelingsplannen voor Noord-
Holland en speciaal voor het Noordzeekanaalgebied.
Professor dr. R. C. Kwant hield een inleiding over het team „Mens en
ruimtelijke ordening", waarin hij zich trachtte in te denken welke eisen
de bewoners van dit gebied straks zullen stellen aan wonen, werken, recre
atie en vervoer. Mej. drs. A. Mady A. Thung benaderde de problematiek
vanuit een andere gezichtshoek.
Zij stelde: „De plannenmakers voor de toekomst gaan allen uit van
wonen, werken, recreatie en vervoer, maar het leven omvat veel meer
elementen die een rol spelen.
Wanneer we nu beslissingen nemen
over wonen, werken, recreatie en ver
voer dan nemen we in feite ook beslis
singen over het toekomstige gedrags- en
consumptiepatroon, de verhouding tussen
de generaties, de aard van het gezinsle
ven, de afstand tussen sociale klassen en
standen, de samenwoningsvormen, de
oriëntatie op de massacommunicatiemid
delen, enzovoort. Zij vroeg zich af, of
dit door de planologen wel in voldoende
mate wordt beseft.
Zij was zich ervan bewust dat men
wel plannen moet maken, omdat men ook
ingrijpt in het leven van de toekomstige
mens wanneer men geen plannen maakt
en mogelijkheden schept. Maar zij vroeg
zich af of men wel voldoende rekening
houdt met de consequenties van de plan
nen die men nu maakt. Uit de huidige
plannen rees voor haar het beeld op van
een generatie van levensgenieters.
„Men legt te sterk de nadruk op de
Uit de tekst van de speciale pagina die
wij zaterdag aan de problematiek in het
Noordzeekanaalgebied wijdden onder de
hoofdkop „De streek op de ontleedtafel"
zijn enkele regels weggevallen. Hierdoor
werden enkele uitspraken van professor
dr. R. C. Kwant zodanig verminkt, dat
de essentie ervan verloren ging.
De betreffende zinsneden waren:
„Heemskerk en Beverwijk moeten te
zamen een centrum krijgen, weliswaar niet
van het soort van de Amsterdamse bin
nenstad, maar toch wel een belangrijk en
aantrekkelijk centrum. Men is op dit punt
al wel rijkelijk laat, vanwege gemis aan
coördinatie".
En:
„Het rustige Velsen, het kleine streek-
centrum Beverwijk en het landelijke dorp
je Heemskerk groeiden uit tot middelgro
te bevolkingscentra die met enige schrik
ontdekten dat zij eigenlijk bij elkaar hoor
den en die, .gewend aan hun met Hol
landse taaiheid of moet ik zeggen stijf
koppigheid verdedigde onafhankelijk
heid, die saamhorigheid nog steeds niet
hebben kunnen verwerken".
64. „U wilt Uw zoon een bezoek brengen?" vroeg Jol-
lipop verrast. „M-maar wie is Uw zoon? Bent U wel
aan het goede adres?" „Wie is mijn zoon herhaal
de Joris mompelend van achter zijn baard. „Een aar
dige vraag! Mijn zoon is eh wie ben ik? Ach ja
Kalker is mijn naam! Mijn zoon heet Kalker, dat is
het!" „Komt U binnen!" sprak de bediende. „De pro
fessor is hier binnen! U hebt een zeer succesvol zoon!"
Joris volgde de huisknecht naar de voordeur en stapte
naar binnen. „Ach, wat aardig dat U mij dat vertelt!"
zei hij. „Maar eh wilde U iemand zien?" „U wilde
iemand zien!" riep Jollipop. „Ik niet!" „Wat doet U
hier dan?" vroeg de bezoeker. „U neemt mijn tijd in
beslag! En bovendien dienen leveranciers zich aan de
achterdeur te melden! Goedendag!" Met die woorden
begon hij de deur voor de verbijsterde knecht te slui
ten
IK ZAL 016 6R0T6 VIS DIE JUDtlE GEVAN
GEN HEBBEN, EENS VAN DICHTBM GAAN
acwi il'ai I
OH, WAS t>AT MU Dl 66KK6 VfS ?J
HAD IK
HET NIET
DAT GAT CE HELEMAAL VER
KEERD - WACHT, IK ZAL HET
WEL 61/ÊM V/OOR JUtME ZA6EN
mens als consument en te weinig op de
mens als verantwoordelijk wezen. We
maken plannen op basis van cijfers die
gebaseerd zijn op een voortzetting van
ons eigen levenspatroon, op ons denken
en op onze wensen. Maar als het om het
menselijk handelen, om het menselijke
gedrag gaat zijn alle prognoses bedriege-
lijk.
Attent
We moeten er vooral op attent zijn
wat wij wensen en welke mogelijkheden
wij scheppen om die wensen te realise
ren, want de toekomstige mens zal zich,
gegeven de mogelijkheden die wij voor
hem scheppen, daar min of meer naar
richten. Daarin schuilt een grote verant
woordelijkheid. Zijn we voldoende bedacht
op de consequenties? Moeten we die
wensen niet beter analyseren?", aldus
mej. Thung, die nader inging op de
Mendelcollege, Haarlem. Geslaagd voor
het eindexamen h.b.s.-B: H. P. J. Alles,
H. C. H. Bergfeld, F. J. Braak, H. J. M.
Bijnsdorp, F. A. Fransen, H. J. M. van
Gijlswijk, Th. W. Heeremans, W. B. A.
Janssen, J. H. S. G. de Jong, L. M. van
Kampen, J. A. I. Klooster, C. J. J. Lange-
veld, H. J. C. P. Liesting, R. B. M. Mathöt,
C. G. van der Meij, Th. A. van de Molen,
J. J. Mul, L. C. Muntz, J. A. B. Nagel, J. K.
L. Offenberg, P. J. J. M. van der Ploeg,
M. P. J. Strunk, P. Theel, G. P. S. Veringa,
R. R. M. M. Visser, R. P. P. Vogelsang, G.
J. J. van Wees, P. F. W. Ootes, W. M. Rie-
gen, I. H. Steevensz, allen Haarlem; F. J.
van Asdonk, P. H. van Asdonk, Th. A. J.
Cornelissen, B. J. A. RooZekrarts, allen
Bloemendaal; A. M. Bos, W. S. P. Fortuijn,
J, G. Meijer, J. L. Min, allen Driehuis; R.
Kuiken, J. H. G. Veen, Th. E. Z. van der
Vlugt, E. J. van Yzendoorn allen Santpoort;
P. I. M. Clazing, J. P. M. Neve, J. F. M. de
Weers, allen IJmuiden; J. Th. de Wolf, Be
verwijk; J. M. M. Vreenegoor, Lisse; C. E.
M. Hamers, Velsen; R. J. M. Lourijsen,
Aerdenhout; C. J. Rusman, Haarlemmer
meer; F. M. Terwijn, Zwanenburg; J. P.
van der Kruijf, Heemstede; A. A. M. Ge-
raedts, Amsterdam.
taakstelling van de toekomstige mens
die mede bepaald wordt door de moge
lijkheden die wij nu scheppen.
De mogelijkheden bepalen nu eenmaal
het gedrag van de mens. Daar moeten
wij bij het scheppen van mogelijkheden
rekening mee houden. Dat was een van
de kernpunten van het betoog van mej.
Thung, die zich afvroeg, of we de toe
komstige mens niet te veel uitsluitend
een levensgenieter maken. Zij gaf als
haar mening, dat men bij het plannen
maken naast de cijfers ook de formule
ring van het maatschappij-ideaal moet
stellen.
Mej. Thung legde tevens een accent op
de betrekkelijkheid van alle plannen. Zij
stelde dat bijvoorbeeld de evolutie in de
ontwikkelingslanden een dermate grote
invloed op onze toekomst kan hebben, dat
die toekomst wel eens heel anders zou
kunnen zijn dan waarvan wij bij het
plannen maken uitgaan. Een der deelne
mers aan de conferentie stelde later in
dit verband, dat de situatie in Zuid-
Limburg thans een geheel andere zou
zijn wanneer er bij Slochteren geen aard
gas was aangeboord.
Wensen
Bij de groepsdiscussie op de tweede
conferentiedag bleek, dat de woorden
van mej. Thung niet nagelaten hadden
indruk te maken. Uit de discussies kwa
men enkele punten algemeen sterk naar
voren. Als wensen geformuleerd waren
dat een betere communicatie tussen de
overheidsorganen onderling en tussen de
overheid en de bevolking; het gelijktij
dig met de aanbieding van bijvoorbeeld
een streekplan voorleggen van alternatie
ve oplossingen die een keuze mogelijk
maken en een grote flexibiliteit van de
plannen om aanpassing bij nieuwe ont
wikkelingen en tendensen mogelijk te
maken.
Met betrekking tot het streekplan voor
het Noordzeekanaalgebied maakte men
zich zorgen over de synchronisatie bij de
realisering van de verschillende onderde
len en over de financiering, vooral van
die onderdelen die niet direct economi
sche belangen dienen.
De muziekkapel en de drumband van
St. Caeculia in Heemskerk hebben zondag
met veel succes deelgenomen aan het in
Bovenkarspel gehouden Bondsconcours. In
de eerste afdeling behaalde de muziekka
pel met 288 punten een eerste prijs als
mede een promotie en wel met de „So
natine" voor fanfare en de „Suite in
klassieke stijl." De druinband bleef hier
bij niet achter en verwierf in de afde
ling uitmuntendheid met 130 Vz pt. een
eerste prijs met de marsen „Sint Barba
ra" en „Trompetgeschal".
Kapel en drumband namen gezamenlijk
deel aan de marswedstrijd en behaalden
daar het hoogste aantal punten, dat zon
dag is toegekend, namelijk 68Vz pt. met de
mars „Groot Breda". Met gerechtvaar
digde trots zijn de werkende en niet-
werkende leden van Sint Caecilia later
op de dag naar Heemskerk teruggekeerd.
Bij velen is verbazing gewekt door
het bericht dat 'n Engelse zwerver, die
onlangs op 75-jarige leeftijd overleed,
f 350.000 heeft nagelaten aan een'zan
geres bij het Leger des Heils, en
tweemaal f 5.000,- aan twee danseres
sen van de Folies-Bergère.
Het komt meer voor dat mannen
op deze leeftijd deze twee instellingen
beginnen te verwisselen, maar gewoon
lijk verwisselen ze dan ook de bedra
gen.
De zaak wordt nog eigenaardige als
men weet dat de zwerver overdag met
zeep leurde, en 's avonds de vermoei
de benen uitstrekte voor het open
haardvuur van zijn luxe landhuis.
Daarbij komt dat hij af en toe een
reisje naar Parijs maakte, waar hij
een vaste plaats had op de voorste rij
van de Folies-Bergère. Sommigen la
ten nu een zacht gefluit horen. Dat
doen ze daar ook, maar hier is het
bedoeld als een teken van afkeuring.
Hieruit blijkt hoezeer men 's mans
bedoelingen miskent. Wat was het ge
val?
De zwerver verkocht zeep. Hij had
hart voor zijn koopwaar. Zelden zag
hij er echter de resultaten van. Een
enkele keer kwam het hem voor dat
het gezicht waarmee de klant in het
luikje van de deur verscheen er wat
schoner gewassen uitzag dan de vorige
keer. Het kon ook verbeelding zijn. Bo
vendien, een schoon gezicht is nog
geen schoon lichaam. Een schoon
lichaam daarentegen is een schoon ge
zicht. En twintig schone lichamen een
nog schoner. Daarvan genoot deze man
op de eerste rij. En dat sterkte hem in
zijn zelfopgelegde taak: de mensen
schoonheid te brengen in de vorm van
zeep. Hij moest daarvoor wel de rol
blijven spelen van een, in goed gewas
sen lompen gehulde zwerver.
Had hij zich door zijn chauffeur in
een van zijn twee limousines laten
voorrijden, dan zou iedereen gedacht
hebben, dat het wel erg slechte zeep
moest zijn, waarvoor zo'n dure re
clame werd. gemaakt. Misschien twij
felden zijn klanten ook nu wel 'n beet
je aan de kwaliteit, maar daar stond
tegenover dat ze schoonheid met goed
heid konden betalen. Dat was meer
waard dan geld, vooral voor iemand
wiens nalatenschap ruim zes ton bleek
te bedragen. Zijn status van zwerver
bracht hem ook in aanraking met het
Leger des Heils. Hij moet zich daar
mee sterk verwant hebben gevoeld.
Immers, ook deze organisatie begint
met het reinigen van het lichaam,
voordat het zingend de ziel zuivert.
Verklaart dit niet de op het eerste
gezicht wat zonderlinge keuze van de
begunstigden uit dit testament? En
pleit het niet voor zijn nederig
heid dat hij daarin van beide institu
ten een paar eenvoudige medewerk
sters huldigde in plaats van de direc
tie, zoals maar al te vaak gebeurt?
Voor de hardnekkig wantrouwigen
blijft nog één vraag over. Hoe verdien
je zoveel geld met het verkopen van
zeep? Ik weet het niet. U kunt het eens
informeren bij deUnilever.
nsau:
34. Als de reder Hwa Min blijft zwij
gen, zegt Rechter Tie:„U bent schuldig
aan woeker, omkoping en machtsmisbruik,
en u zult daarvoor zeker gestraft worden.
Maar op het ogenblik zoeken we een
moordenaar. De feiten schijnen erop te
wijzen dat de moord is gepleegd om half
vijf. Ik heb echter reden om aan te nemen
dat hij veel eerder werd gepleegd. U was
vroeg in de middag in de tuin van Ho,
en ik geloof niet dat een eerloos man als
u zou terugschrikken voor een moord."
Hwa Min valt op zijn knieën en roept uit:
„Ik zweer u dat ik er niets mee te maken
heb, Edelachtbare. De andere vergrijpen
geef ik toe. Ik ben een heel zwak mens."
„U had zeker een motief om mevrouw
Ho te vermoorden en de schuld op Fung
te laten vallen," vervolgt de Rechter. Op
die manier schakelde u twee lastige ge
tuigen uit, die u hadden kunnen aankla
gen van een poging tot machtsmisbruik
tegenover een getrouwde vrouw. Maar ook
als u onschuldig bent aan deze misdaad,
staat u er heel slecht voor, meneer Hwa.
U kunt daarom maar beter een eerlijk
antwoord geven op mijn vraag: hebt u Ho
ingelicht over de verhouding tussen zijn
vrouw en de schilder Fung? Sta op en
antwoord!" Hwa Min komt overeind en
zegt onderdanig: „Het is waar, Edelacht
bare. Ik praatte mijn mond voorbij tegen
over Ho, ongeveer een week geleden. Hij
was ontzettend kwaad."
847. Met open mond keek Brammetje
het dorpshoofd aan. Niet alleen gaf de
man toe, dat zij het geluksolifantje had
den weggehaald, maar hij scheen er bo
vendien niets bijzonders in te zien.
Het dorpshoofd merkte de verbazing
van Bram op. Hij was vriendelijk ge
noeg om een nadere verklaring te willen
geven.
„Kijl$ eens", zei hij kalmpjes. „Je hebt
zelf gezien, wat een tegenslag wij hebben
gehad. De oogst is bedorven, het land
staat onder water, in onze hutten kunnen
we niet meer wonen. Het Geluk is er voor
iedereen, en nu wij zo'n pech hebben,
vond ik dat wij dat geluksolifantje wel
even mochten lenen.We kunnen hem pas
missen, als het water zakt".
Hij wees voor zich uit. Tussen de bo
men door kon Bram met enige moeite het
olifantje zien staan, dat door zwaarbewa
pende krijgers bewaakt werd.
„Zie je wel, hij wordt verzorgd en hij
heeft het erg naar zijn zin", zei het dorps
hoofd. Bram wilde iets zeggen, maar deed
het niet. Hier viel niet meer te redeneren.