Schepper van de „Orfeo", de
eerste volwaardige opera
üll
Ironisch spel met melancholieke levensvisie
O
k - J) k J
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG
J L NI
1967
Monteverdi, naar een schilderij van Strozzi.
Hertogelijk paleis in Mantua
A
P R O L O G O-
Madrigalen
:0=^~="~~=
Lyriek en dramatiek
Orjeo ed Euridice, naar een gra
vure van Raimundi.
Orfeo
WOLFGANG HILDESHEIMER zal, vermoed ik, hij
het grootste deel van de Nederlandse lezers wel een
onbekend auteur zijn. Het is nauwelijks aan te nemen
dat men zich zijn naam zal herinneren als schrijver
van hoorspelen ik noem „Ontmoeting in de Balkan-
Expresen „Prinses Turandot" die ook door de Hol
landse radio werden uitgezonden. Tot een opvoering in
het buitenland van zijn „blijspel" „Der Drachenthron"
waarvan destijds in Düsseldorf de première ging, is het
niet gekomen en zijn in samenwerking met Hans Wer
ner Henze geschreven radio-opera Het einde der we
reld", waarover nog al wat te doen was, trok alleen in
Duitsland belangstelling. Datzeljde geldt voor zijn
eerste roman ..Paradies der falschen Vögel" (1952) en
zelfs voor zijn toch opmerkelijke bundels „Lieblose
Legenden" en „Vergebliche Aufzeichnungen"die on
miskenbaar blijk geven van een uitzonderlijk talent.
Uitzonderlijk, omdat zelden een melancholische levens
visie zo kwasi-speels het humoristische verbindt met
het ironische, sarcastische en als men het zo wil
noemen cynische.
Telefoonboek
Afgrond
Hierboven: Proloog uit „Orfeo"
naar de eerste partituuruitgave
uit 1609 (Zangpartij met conti-
nuobe geleiding). Daarnaast:
fragment uit „Orfeo"; zangpartij
met muzikale begeleiding.
Jos de Klerk
Claudio Monteverdi (1567*1643)
Bijzonder uitgebreid herdenkt de muziekwereld
dit jaar de componist Claudio Monteverdi, die
vierhonderd jaar geleden in Cremona geboren
werd en wiens geestelijke nalatenschap nog steeds
wonderlijke sensaties blijft wekken. Wat hij op
een belangrijk keerpunt van de geschiedenis voor
de muziekcultuur betekend heeft zal in het
komende Holland-Festival op tweeërlei wijze in
't licht gesteld worden.
DAT TWEEëRLEI betreft dan een
serie opvoeringen van zijn opera „Or
feo" (première op vrijdag 16 juni in
Carré te Amsterdam) en met een uit
voering van zijn „Vespro della beata
Vergine", waarmee op 4 juli de Haar
lemse Orgelmaand in de Grote of Sint
Bavo-kerk geopend wordt. Ziedaar
twee facetten van Monteverdi's kunst
vernieuwingen op het profane en
op het religieuze vlak die samen te
vatten zijn in de tendens de muziek
te laten groeien uit de tekst, door mid
del van de „stile rappresentativo",
welke de componist zelf omschreef als
zijnde gebouwd op de grondslagen der
waarheid. Daartoe doorbrak hij de ge
vestigde orde der „geleerde muziek"
die hij echter, waar nodig, tevens
meesterlijk te pas bracht. In vrijheid
wist deze revolutionair zijn stijl te
plooien naar zijn inspiratie en met
gebruikmaking van de middelen die
hij geschikt vond.
DE GROEIKRACHT van de poly
fone muziekstijl begon in het laatste
kwart van de bewogen zestiende eeuw
te tanen. Dit erfdeel van de Bourgon
dische cultuur met zijn ingenieuze
vlechtwerk van klanklij nen straalde
weliswaar nog in werk van topfiguren
als Orlando Lasso, Philips de Monte
en Palestrina; maar deze rijke, doch
ingewikkelde kunst werd belaagéL door
revolutionaire tendensen die vereen
voudiging en verstaanbaarheid van de
gezongen teksten voorstonden. Het in
dividu maakte zich los van de ge
meenschap: de solist trad naar voren
en liet zich begeleiden door een „volg-
bas" plus wat geïmproviseerd harmo
nisch vulsel. Onder drang van de
woordcultus der humanisten werd die
monodie echter een recitatiefstij 1, die
voorlopig alle melodische vlucht on
derdrukte. Intussen werden omstreeks
1600 te Florence met gebruikmaking
van dit schrale materiaal de eerste
opera's tot stand gebracht. Het was
een noviteit die insloeg, uiteraard
mede om de spectaculaire enscènerin-
gen.
3 Yiole da
braccia
Orfeo
Va Contrabasso
di Viola
\picmpiano Sol
tu, no - bi le
dar - mia-i, - ta
LA M V S I C A,
OOK elders bezon men zich op ver
nieuwingen, zij het dan veelal binnen
het raam van de meerstemmigheid, die
men van de kerktoonaarden wilde vrij
maken en opfleuren met chromatische
tonen, aldus met tussengevoegde hal-
vetoonschreden. Het madrigaal (her
derszang-profaan koorlied) was hier
voor het meestgezocht object.
Claudio Monteverdi maakte in zijn
vaderstad Cremona al vroegtijdig ken
nis met de stijl der madrigalisten, die
zich zoals reeds gezegd niet afwend
den van de polyfonie zij het dan
niet al te streng toegepast maar
naar melodische en beeldende karak
teristieken zochten, die wel eens tot
bedenkelijke overdrijvingen leidden.
Monteverdi werd in de compositieleer
alsmede in orgel- en violaspel opgeleid
door Ingegneri, een meester wiens mu
ziek wel eens toegewezen werd aan
Palestrina. Claudio publiceerde reeds
op 15-jarige leeftijd zijn eerste drie
stemmige geestelijke gezangen. Weldra
volgden Madrigali spirituali en Canzo-
netti. Toen hij twintig was lanceerde
hij de eerste bundel van zijn vijfstem
mige madrigalen, die later door nog
een zestal gevolgd zou worden. Met
deze composities vestigde hij zijn roem
en werd hij tevens berucht om de vrij
heden en rake dissonanten die hij zich
veroorloofde; dat hoorde er blijkbaar
bij naar de geest van de tijd, nu een
maal de remmen waren losgeslagen.
Hij was 23 toen hij in 1590 aan het
hertogelijk hof der Gonzaga's te Man
tua in dienst trad als violaspeler en
zanger.
TE Mantua vond hij een sinds
eeuwen gevestigd cultureel milieu, dat
naast Florence, Venetië en Ferrara
niet in de schaduw wenste te staan.
Hertog Vincenzo protegeerde Tasso en
Galilei, trok schilders van voornaam
gehalte als Rubens en Pourbus aan
naast vermaarde beeldhouwers en ar
chitecten, geleerde humanisten, astro
logen, magiërs en alchemisten, maar
ook toneelspelers en balletgroepen. Hij
hield van spectaculaire feesten, van
toernooien en bals en had als fervent
muziekliefhebber een ensemble van
twaalf musici zangers en instrumen
talisten in vaste dienst, die onder
leiding stonden van de Vlaamse com
ponist Jacques de Wert, met als twee
de kapelmeester de vermaarde ballet
ten-componist Gastoldi. In 1601 werd
de leiding aan Monteverdi toever
trouwd.
Wanneer de hertog zich met zijn
troepen op het oorlogspad begaf, moest
een deel van zijn muziekkapel hem
begeleiden om hem madrigaleske ver-
«trooiing en amusement te bezorgen
Almio pcrmcfloa mato a vomc vcgno lncm Eroi
fangucgentildc Rcgi Di cui narra Ja famma cc cclfi pregi Ncgiügca! vcrperth ctrop.
i 1-i LO; ZIIZZj"
p'alcoilfegno
Ritomcllo
tijdens de campementen. Zo'n uitstap
maakte Monteverdi mee naar Honga
rije. Later was hij ook in het reisge
zelschap van de vorst tijdens een tocht
naar de Nederlanden, waar hij vooral
in Antwerpen en Brussel contact vond
met de nieuwste instrumentale mu
ziek, die hem de ogen deed opengaan
voor nieuwe mogelijkheden van zelf
standig samenspel.
DE CONTINUOSTIJL met een ten
dens naar lyriek en dramatiek kwam
voor het eerst bij Monteverdi tot
uiting in zijn vijfde boek madrigalen.
Dit kan als een gevolg worden gezien
van de geestdriftige verhalen, waar
mee hertog Vincenzo thuis kwam van
Florence, waar hij in 1600, ter gele
genheid van het huwelijk van Maria
de Medici met Hendrik IV van Frank
rijk, de opvoering had bijgewoond van
Peri's opera „Euridice". Wellicht is
toen te Mantua het woord gevallen:
dat moet hier ook kunnen! Maar Clau
dio zal dan gedacht hebben: als wij
het doen, dan doen wij het beter.
Want als hij de gedrukte partituur van
Peri's werk in handen kreeg, zal hij,
naast de voordelen der noviteit, tevens
de gemiste kansen om een levendige
muziek te scheppen wel bespeurd heb
ben. Hij had trouwens beter geslaagde
proeven van de stile rappresentativo
(onder meer van Cavallieri) onder
ogen gehad. Het was hem duidelijk
geworden dat het nieuwe genre niet
het werk was van doorknede musici,
maar van poëten, geleerden, dilettan
ten en zangers. Er zat meer in en hij
zou het tonen.
MONTEVERDI nam behoorlijk de
tijd om zich voor te bereiden op zijn
eerste opera. Het zou een „Orfeo"
worden, naar hetzelfde mythologisch
gegeven waarop de „Euridice" van de
Florentijnen Peri en Caccini steunde.
Maar het libretto van een Mantuese
hoveling stond daar zelfstandig tegen
over. Het tasten, overwegen, experi
menteren en noteren vorderde een in
spannende bezigheid van jaren. De ex
pressieve madrigalen in continuo-stijl
van 1605 toonden reeds waar het met
de uitdrukkingswijze in de beloofde
opera naar toe ging. Maar wat het uit
eindelijk in mengvormen van monodi-
sche en polyfone schrijfwijzen, ook in
solistische en koristische behandeling
zou worden, bleef geheim tot de eerste
opvoering in 1607, toen mede dank zij
de effecten van een tot dan toe onge
kende instrumentering het geheel zich
als een verrassend meesterlijke schep
ping openbaarde.
WOLFGANG HILDESHEIMER: „TYNSET"
kenen zijn van verval: „waarheen ver
vliegt verdwenen materie?"
Met die vraag is het thema gegeven:
waar in het vervloeiende, verij lende,
tenietgaande is een vast punt, waar is
in welke vorm dan ook een werke
lijkheidskern die stand houdt, die geen
hiaten vertoont maar een volstrekte
eenheid betekent? Waar is de grens
tussen „mist en geheim", schijnver-
klaring en zin?
HILDESHEIMER is een overtuigd
voorstander van het zogenaamde „ab
surde theater", van toneelwerken
waarvan de handeling buiten elke lo
gica om verloopt, het gestelde pro
bleem onopgelost blijft en het einde
zich voltrekt in het schemerduister.
Hijzèlf kon in zijn drietal „spelen waar
in het donker wordt" geen oplossing in
klassieke trant presenteren: hij wéét
er geen. In hem, vóór hem, is de we
reld in al haar verschijningsvormen,
op drift geraakt, zijn de stelligheden
onhoudbaar en de normen vlottend ge
worden.
zijden onvermijdelijk verstrikt raakt.
Dat is geen tot niets verplichtende fan
tasie meer, dat is geen roman waar
van men loskomt, maar de prozacom
positie van een man die door zijn ui
terlijke levenservaring diep is afge
daald in het labyrint van zijn inner
lijk om op de ultieme levensvragen een
houdbaar antwoord te vinden.
Hildesheimer, geboren in 1916 te
Hamburg, was als het ware voorbe
stemd om rusteloos te zwerven. Ber-
In geen van zijn werken is zijn in
nerlijke ervaring van een almeer naar
de afgrond glijdende wereld zo indrin
gend tot uitdrukking gekomen, in geen
ervan heeft hij een compositievorm ge
vonden die zo haarfijn zijn angst, zijn
twijfel, zijn verlangen naar verlossing
en zijn wanhopen daaraan registreert
als in zijn jongste roman „Tynset",
die zojuist bij A. W. Bruna Zoon
in een nauwgezette vertaling van T.
Etty is verschenen. „Tynset" behoort
tot de boeken die men argeloos en ge
amuseerd begint te lezen en waarin
men na de lectuur van enkele blad-
lijn, Kleef, Nijmegen en Mannheim
waren een voor een voorbijgaande le
vensstations van zijn jeugd. Na zijn stu
die in Engeland vertrok hij naar Je
ruzalem. Hij keerde terug naar Lon
den, hield verblijf in Cornwall en Zwit
serland om tenslotte toch weer domi
cilie te kiezen in Jeruzalem. Toen de
tweede wereldoorlog uitbrak nam hij
in Palestina dienst als verbindingsof
ficier in het Engelse leger. In de ja
ren 1946-1950 werkte hij als tolk bij
het Neurenbergse gerechtshof in de pro
cessen tegen de nazimisdadigers. In
middels had hij textielpatronen ont
worpen, geschilderd, zichzelf als
schrijver ontdekt, dit laatste op de
ochtend van de achttiende februari 1950,
zoals hij met dubbelzinnige humor ver
telde. Het was te koud om te schilde
ren. Toen nam hij met een gevoel
van wrevel een blad papier en begon
plompverloren te schrijven. Het werd
een verhaal, „en zo werd ik schrij
ver".
Wat aan „Tynset" voorafging was,
voor zover het prozawerk betrof, vin
geroefening, een aftasten van de mo
gelijkheden van zijn schrijverschap,
een afstemmen van zijn taalinstru
ment. Het was hem niet te doen om
„geschiedenissen" te vertellen, hij wil
de, hij moest zijn waarheid uitschrij
ven. „Tynset" werd daarvan de
authentieke expressie.
Het is nacht. Een man, wiens naam
ongenoemd blijft, ligt in een oud huis
in zijn bed, zijn winterbed. Hij is al
leen met zichzelf, met zijn rusteloos
heid, zijn beklemmende luciditeit, die
zijn zintuigen in de nachtelijke stilte
tot het uiterste scherpt. Hij hoort het
houtwerk van de lambrizering kraken
en weet dat die minieme geluiden te-
Hl J grijpt een willekeurig boek dat
op zijn nachtkastje ligt. Het is een
telefoongids, een nummer- en adres-
senbeeld van de realiteit, maar alles
behalve een „totaliteit", een volledige
eenheid van een stad: er vallen
grote gaten, waar degenen verborgen
zitten, die geen telefoon hebben: de
kleine gaatjes van een derde etage,
waar wordt gesloofd, waar de muren
brokkelen en bladderen en vergelen,
de grote gaten van hele straten vol
onverbloemde, weerloos makende el
lende Nee, het telefoonboek
geeft geen kans op een relatie met
iets in deze wereld dat onverdeeld is.
Hij neemt een tweede boek in de hand
een spoorboekje van de Noorse spoor
wegen. Hij bladert, leest plaatsnamen,
die verbonden zijn en vastgelegd wer
den in een vaste dienstregeling. Zijn
blik blijft hangen aan Tynset. De y is
een blikvanger, de klank van de naam
bekoort, betovert hem: misschien is
daar een „ankerplaats in een zee van
dwaling", een samenbundeling van
alle raadsels, een zekerheid, zij het
dan ook die van het absoluut onzekere.
Want het staat van te voren wel zo
goed als vast dat de poging om een
nauwsluitende samenhang te ontdek
ken vruchteloos moet blijven.
Niettemin speelt de slapeloze man
met een vleugje hoop. Zijn verbeel
ding komt op gang, de éne vraag wekt
de andere, elke onhoudbaarheid ver-
Vervolg zie pag. 19
L'Orftc del Monte veide»
MONTEVERDI had er naaf ge
streefd de instrumentale timbres 'der
mate afzonderlijk of in combinatie aan
te wenden, dat zij een verrassende at
mosfeer schiepen. Het operaorkest was
geboren en kreeg een adequate rol in
de dramatische handeling.
Dit orkest omvatte 2 violi, 10 violi di
braccio, 1 dubbele harp, 4 trombones,
2 zinken, 4 trompetten, 2 blokfluiten,
1 flageolet, 2 clavecimbels, 2 pijporgel-
tjes, 1 regaal, 3 gambas en 2 contra
bassen.
Vincenzo Gonzaga spaarde geen kos
ten om Monteverdi's „Orfeo" zo luis
terrijk mogelijk te doen vertonen. De
rivaliteit van de renaissancevorsten zal
daar ook deel aan gehad hebben. Voor
de hoofdrol wist Gonzaga de Floren
tijnse zanger te verwerven, die de Or
feo in „Euridice" van Peri gecreëerd
had, alsmede een castraat van de Tos-
kaanse hofmuziek ter vertolking van
de vrouwelijke hoofdrol. Het staat niet
vast welke kunstenaars belast waren
met het theaterdecor. Het is niet on
mogelijk dat niemand minder dan Ru
bens er bij betrokken was.
De eerste opvoering werd een door
slaand succes. Men ervoer dat hier
het geheim blootgesteld werd hoe tref
fend sentimenten in muziek konden
worden weergegeven. De aanleiding
daartoe was in Florence geboren, maar
te Mantua ontstond de eerste complet*
opera, die na eeuwen van haar waar
de blijft getuigen.
Het werk vangt aan met een proloog
van de solosopraan, die spreekt in naam
van Vrouwe Musica. In vijf akten ont
rolt zich dan het bekende my-
tisch verhaal, hoe Euridice, na een
gelukkig samenleven met Orfeus sterft
en in het dodenrijk wordt opgeno
men; verder hoe Orfeus de be
tovering van zijn vocale en instru
mentale vermogens aanwendt om haar
levend te herwinnen, waartoe Pluto de
hellegod zich laat verbidden, op voor
waarde dat hij Euridice niet zal aan
kijken, voorwaarde waarin Orfeus
faalt, zodat hij haar verliest. Volgens
de mythe zou hij vervolgens door bac
chanten verscheurd zijn, maar Monte
verdi's librettist zorgde voor een ver
helderend slot: na een wanhoopsscène
van Orfeus verschijnt Apollo, die hem
de eeuwige glorie op de Parnas be
looft, vanwaar hij Euridice in hoger
sferen zal mogen aanschouwen.
De opera wordt besloten met een
ballet-apotheose.
Tot de zeer merkwaardige scnes uit
de partituur behoren het verhaal van
de boodschapster die aan Orfeus de
tijding brengt dat Euridice door een
slang dodelijk gebeten werd, alsmede
de klaagzang "l'odiosa luce" waarin
Orfeus het licht vervloekt. Ziedaar
„Tristan" avant la lettre; er is
trouwens meer in Monteverdi's mees
terwerk dat op de concepties van Wag
ner vooruitloopt.
De volgende opera van Claudius was
„Arianne", waarvan slechts een kort
fragment bewaard bleef: de beroemde
aria „Lasciate mi morire". Intussen
was ook zijn zesstemmige polyfone
Missa op thema's van de Vlaming Ni-
colaas Gombert, alsmede de „Vespro
della beata Virgine" ontstaan: merk
waardige composities, die stof te over
bieden om er een aparte beschouwing
aan te wijden naar aanleiding van de
Haarlemse uitvoering van de „Vespro"
op 4 juli aanstaande.
In 1612 beëindigde Monteverdi zijn
dienst bij de Gonzaga's. Zijn dertig
laatste levensjaren sleet hij te Venetië,
waar hij een veelzijdig oeuvre aan
kerk- en theatermuziek tot stand bracht.
Bij het realiseren van Monteverdi'»
werken in onze tijd rijzen tal van pro
blemen, inzonderheid wat de orkestre
ring betreft, daar veel van de door hem
aangewende instrumenten in onbruik
zijn geraakt. Verscheidene pogingen om
daar praktisch in te voorzien zijn in
de loop der jaren gedaan. Zo kennen
wij een bewerking van de „Orfeo" door
Vincent d'Indy uit 1905; wij weten dat
Carl Orff een eigen arrangement van
hetzelfde werk in 1916 te Berlijn diri
geerde; verder dat Respighi, Redlich
en Hindemith het eveneens onderhan-
handen namen, en wel met stijgend
succes, mede te danken aan het feit,
dat het bespelen van oude instrumen
ten in de laatste jaren gaandeweg toe
nam. De belangstelling gaat nu uit
naar de nieuwe bewerking van Bruno
Maderna, de Italiaanse avantgarde-
componist en dirigent, die de Holland-
Festivalopvoeringen van „Orfeo" (co
productie van de Nederlandse Opera
stichting en het Nationaal Ballet) zal
leiden.