TUNESIË: HET KLEINE ZUSJE IN DE ARABISCHE MANNEN-BROEDERSCHAP (I) door Bob Tadema Sporry I I ll i 'J PARTIJ KIEZEN VOOR NASSER WERD FATALE MISREKENING K 15 ZATERDAG 1 JULI 1967 Erbij Veilig achter smeedijzeren hekken: de kinderen van Simon Cohen. VAN ALLE ARABISCHE LANDEN was Tunesië het enige, dat zich lange tijd niet tegen Israel kantte. Wat echter helemaal niet betekende dat men pro-Israel was. De Arabische staten hebben dat Tunesië vaak verweten en er scherpe verwijten aan toegevoegd. Dat hoeft nu niet meer. Tunesië heeft duidelijk doen weten wat het van Israel dacht. Het sloot een overeenkomst met Nasser, en Bourguiba, die immer een verklaarde vijand was van de Verenigde Arabische Republiek, nam aan de zijde der Arabieren deel aan de oorlog. Zo'n vaart liep het echter met dat „deelnemen" niet. Wel werd er heel hard geschreeuwd, maar veel gedaan werd er niet. Belangrijker was dat Tunesië en Egypte hun diplomatieke betrekkingen herstelden en de ruzie, voorlopig althans, bijgelegd hebben in het belang van de Arabische eenheid. Jaren lang heeft Tunesië een houding aangehouden van koele Bourguiba, vader des vader lands. neutraliteit jegens Israel net als de jonge Afrikaanse staten die wel betrekkingen met Israel onderhouden en soms zelfs wel om experts vragen, maar voor de rest was hun houding er één van een kille ongenaak baarheid. IN EEN KLEINE ruimte van veertig bij honderd centimeter en veilig besloten tussen twee gesloten lui ken en het mooie smeedijzeren raster aan de straatkant, zagen we twee heel mooie kleuters zoetjes zitten spelen. Ze waren schoon en keurig gekleed en boven hun glanzende zwarte hoofdjes hing een groot en fraai beschilderd uithangbord: Simon, Cohen, Transitaire. Het huis was groot, keurig onderhouden en zat goed in de verf. De voordeur stond, als iedere Tunesische voordeur, gastvrij open. Simon Cohen, die uiterlijk in niets te onderscheiden was van andere Tunesiërs even min als zijn mooie kindertjes, hoefde niet bang te zijn al woonde hij in een Arabisch land. Tunesië had im mers ruzie met het agressieve Egypte dat zo graag de baas wilde spelen in de Islamitische wereld. En boven dien bestond er in Tunesië helemaal geen joods pro bleem. Het oude Tunesië leeft nog voort in dergelijke caravanserails in de „bied", het binnenland. Bob Tadema Sporry IN HOEVERRE deze toestand nu veranderd zal zijn, is moeilijk na te gaan. Is Simon Cohen vertrokken? Of heeft hij alleen zijn uithangbord bin nengehaald en zijn voordeur gesloten om te wachten op rustiger tijden? Gaat hij af op het feit dat er in Tu nesië praktisch nooit joden zijn ver volgd? Zelfs niet in de tweede wereld oorlog, toen Tunesië een van de zeer weinige landen was waar de Duitse bezetting de joden met rust liet? ER WONEN nog altijd tussen de vijf- en zesduizend joden in Tunesië, maar wel was er al sinds jaren een gestage uittocht, vreemd genoeg, on danks de zeer aktieve wervings bureaus niet naar Israël maar naar Frankrijk. Eén succes behaalde deze werving echter wel en dat was op het prachtige eiland Djerba het ei land der lotuseters" van de klassie ken waar zich sinds tweeduizend jaar, sinds de tempelverwoesting jo den hadden gevestigd in twee eigen dorpen, die men ghetto's noemt maar die die naam eigenlijk niet verdienen. In Hara Srira en Hara Kebira is nimmer een jood ook maar een haartje gekrenkt. Desondanks zijn ze, met uitzondering van de heel ouden, allemaal weggetrokken. Heb ben ze dan toch de situatie, waar wij nu mee zijn opgeknapt, voelen aan komen?. BIJ EEN BEZOEK aan Turfesië dat anders georiënteerd is dan een zui ver toeristisch reisje, ziet een scherp oog meteen dat het er al even droef gesteld is als in Algerije, dat nog on eindig veel krijgshaf tiger taal uit slaat. Ook in Tunesië hangt een druk kende sfeer van algehele malaise. De strijd om de onafhankelijkheid werd als in alle jonge Afrikaanse landen met succes bekroond en nu moet men er dan de „vruchten" van plukken die nog zeldzaam wrang smaken: werke loosheid, ondervoeding, overbevolking en een ontwrichte economie, die er door typisch-nationalistische opvat tingen de vloek van al die jonge staten niet bepaald beter op wordt. En nu, na de één-weekse oor log waaraan ook Tunesië heeft moe ten meebetalen, is men nog erger in het slop geraakt. Frankrijk steekt geen vinger uit naar Tunesië en voor al na het verlaten van Bizerta, de Franse marinebasis, kwam de finan ciële klap behoorlijk aan, want de prijs voor Bizerta door de Fransen be taald was zéér hoog. Geen wonder dus dat Tunesië evenals Algerije een ietwat verlepte indruk maakt. OP HET eerste gezicht lijkt er niet eens zo erg veel veranderd, be halve de straatnamen DE AVENUE BOURGUIBA, waar langs zich op gezette tijden het krik kemikkige witte trammetje naar Car thago met veel lawaai voortbeweegt, is met zijn twee rijbanen en twee, een enkele maal drie verkeersagen ten rijkelijk in staat, het weinig flo rissante verkeer van Tunis te ver werken. In het midden ligt onder twee rijen schaduwbomen het voornaamste deel van de straat: een breed en ge plaveid vlak waarop het goed flane ren is, een kunst die de Tunesiërs als alle oosterlingen uitnemend verstaan. Er staan talloze kraampjes, het is er koel, druk en gezellig. Maar daar moet nu een einde aan komen. Alle oude bomen worden gerooid want er komt een zesbaans autoweg met tot overmaat van ramp feestver lichting en nog veel, veel meer ver keersagenten. Hopelijk zal dit vol maakt overbodige plan afstuiten op geldgebrek zoals er zoveel afstuit dat heel wat nuttiger is. Er bestaat een oeroude zegswijze in Noord Afrika: de Marokkanen zijn leeuwen; de Algerijnen zijn man nen; maai4 de Tunesiërs? Dat zijn vrouwen! Niet erg complimenteus maar niet ontdaan van waarheid. Spreekt men met een Marokkaan of een Algerijn over Tunesiërs dan wekt dat een ietwat malicieus lachje op. Je krijgt het gevoel dat ze hen niet helemaal serieus nemen, zichzelf des te meer. En het is een feit dat de Tunesiër, hoe hij dan nu ook ge schreeuwd heeft, in wezen een heel vriendelijk en zachtzinnig mens is die graag en veel praat en lacht. Hij is niet overvlijtig en een meester in het lijdelijk verzet. Dat heeft hij wel ge leerd tijdens eeuwen bezetting, eerst door de Romeinen, toen de Vanda len, vervolgens de Arabieren, de Tur ken en de Fransen. Bovendien is hij meestal boer of handelsman en dat wekt ook al niet op tot heldhaftig en krijgszuchtig gedrag. Op zijn tijd denkt hij weliswaar net als alle andere Islamieten „Arabisch", maar dat is meestal in noodtoestanden wanneer het gezonde verstand het even laat afweten. Want inderdaad heeft Tunesië oneindig veel meer te ver wachten van het toch altijd nog goed geefse Europa dan van Afrika dat lijdt aan alle kwalen van Tunesië zelf plus nog een dozijn andere. SINDS de onafhankelijkheid ligt één woord de Tunesiërs in de mond bestorven: Hervorming. En dan her vorming op alle denkbare gebieden, want zoals het reilt en zeilt gaat het werkelijk niet langer en nu zeker niet meer. Er moet iets gedaan worden en dat iets is hervorming. De landbouw moet op de helling maar ook de vee teelt; de mijnbouw zo goed als de in dustrie; niet alleen de handel maar ook de kredieten (een netelig punt!), de administratie en de inkomens der Tunesiërs. En natuurlijk steigert menigeen die iets meer bezit dan een ander, tegenover deze laatste maat regel, die er zo weinig hoopvol uit ziet voor de „haves", al zijn natuur lijk de „have-nots" er hevig vóór. TERWILLE van de hervorming stel de men een schema op voor de jaren tussen 1962 en 1971. Een mooi sche ma, dat kortweg Het Plan wordt ge noemd. Dat Plan moest in negen ja ren Tunesië opwerken van achterge bleven gebied naar een moderne staat. En nu is daar in 1967 al een einde aan gekomen voorlopig althans door de oorlog tegen Israël waarin Bour- quiba zijn volk voorging door de Ara bische zijde te kiezen. Geen doorsnee- Hollander had dat verwacht; iedereen die Noord-Afrika kende natuurlijk wel. Het Plan zag er voor een „Oosterse" staat merkwaardig nuchter uit in zo verre dat het klare taal sprak en de bijna niet te overkomen moeilijkheden onder het oog zag. De uitvoering was natuurlijk een tweede, want Tunesië is niet bepaald een land dat uitlokt tot grote investeringen van het buitenland. De eeuwige nationalisering in geval len van nood was en blijft er een zeer reëel gevaar. En nu komt die oorlog er ook weer bij. Voor Tunesië ziet de toekomst er wel roetzwart uit. IN TUNESIE wonen bijna 4,5 mil joen mensen. Van hen is ruim veer tig percent onder de veertien jaar of jonger, en negentien percent zelfs on der de vijf! Ongeveer de helft der be volking is ouder dan vijftien en om dat eigenlijk alleen de mannen werken komt dat op een aantal van ongeveer een miljoen potentiële werkers tussen de vijftien en zeventig jaar. In werke lijkheid zal er na aftrek van onge schikte arbeidskrachten niet veel meer dan een half miljoen overblijven. Is de samenstelling van de bevolking al niet te best, het gemiddelde inko men geeft nog meer te denken. Met Brazilië, Marokko en Libië behoort Tu nesië tot de groep met de op één na laagste inkomens ter wereld: gemid deld 530 gulden per jaar! Als men rekent dat hiervan 350 gulden beschik baar is voor eten dan is het duidelijk dat de honger in Tunesië 'n zeer grim mig monster is. Waar de bevolking bovendien onverantwoord snel aan groeit, zit men ook nog met het pro bleem der overbevolking, want meer dan 4.5 miljoen mensen kan het land onmogelijk een menswaardig bestaan verschaffen. Dat is dan „menswaardig" naar Tunesische maatstaven en die zien er wel heel anders uit dan de onze! DE MOEILIJKHEDEN van Tunesië zijn nog oneindig groter dan die van Algerië, dat tenslotte over heel wat goe de grond beschikt. In de eerste plaats is er een ontstellend gebrek aan ge schoolde arbeiders. De kennis en kunde van de Tunesische boer kan men zich niet laag genoeg voorstellen. Het land schreeuwt dan ook om onderwijs. Op iedere 55000 hectaren beschikt men over één landbouwkundig ingenieur; per 20.000 hectaren over 1 leraar! Ver der is er een totaal gebrek aan kapi taal, technici, installaties. Alleen de mijnen fosfaat, ijzer, lood en zink kunnen bogen op enige welvaart. ALS MEN op het enige goede terras vroeger waren het er tientallen van Tunis zit en de langs slenterende Straatscène in Tunis bij een wafelbakkerskraampje. mensen bekijkt, ziet men de Tunesiër niet eens direct zijn miserabele toe stand aan. Daarvoor moet men op het platteland zijn, in de „bied" en de oasen. Maar na een paar dagen begin je in de drukke menigte bepaalde din gen te onderscheiden. De graatmagere kinderen met hun hongerogen, die weg schieten als schichtige ratten als een boze blik uit beter doorvoede gezich ten hen treft. De overwerkte en tot in het merg vermoeide boeren. De werklozen die wegkruipen in de sloppen en stegen met de namen van hel den in de achterbuurten, waar d« doorsnee-westerling niet pleegt te ko men. Langs de Avenue Bourguiba lo pen broodmagere, hongerige oude man nen die kranten verkopen aan wie daar het geld voor heeft. Kranten die in 10 minuten gelezen zijn. Het nieuws is immers heel gering, de scheldpar tijen uitgebreid, het sportnieuws over donderend. EN DAT ZIJN dan de mensen die leven van minder dan het gemiddeld inkomen, namelijk van 150 gulden per jaar. Het lijkt onbestaanbaar maar de mens is een taai wezen. In Tunesië ga je net niet dood met 150 gulden per jaar. Op de terrassen zitten zij die meer hebben en die dan ook kranten kunnen kopen en vette taartjes en li monade en dure maatpakken en par fum voor het kalende hoofd. En juist voor deze categorie ziet het er somber uit als Het Plan daadwerkelijk succes zou hebben. Ze zijn er dan ook vierkant tegen en dus ook tegen de Neo Destour die Het Plan voorstaat. Zou het erg gewwagd zijn te veronderstellen dat deze men sen er alles aan gelegen is, Het Plan in de wielen te rijden en te saboteren op de bekende, voorzichtige Tunesi sche wijze? Klinkt het erg onwaar schijnlijk dat juist déze mensen een oorlog als die nu achter ons ligt, pro pageren omdat in de verwarde en eco nomisch nog ziekere tijd die er op volgen móet Het Plan heel weinig kans zal hebben? DE NEO DESTOUR is een machtige partij en een tegenpartij komt er heus niet. Maar de anti's bedragen onge veer een achtste van de bevolking en dat is niet gering. Zij zijn degenen met de hersens en de opleiding, nodig voor het uitvoeren van Het Plan. Door zure ervaringen wijs geworden, zijn ze nu meesters in een onvoorstelbare glibberigheid in het doen van concrete verklaringen. Glimlachend en charmant weten ze zich overal langs en uit te draaien. Afschuiven heet een van hun liefste methodes. En afschuiven kun nen ze, de hemel kan het getuigen. En Tunesië is het kind van de reke ning. Al houdt Bourguiba iedere twee weken donderredes voor de radio om het hoe en waarom van Het Plan uit te leggen, en al trok Bourguiba ver leden jaar door Europa en ook door Nederland, op zoek naar geld en be leggers voor Tunesië, een oorlog ach terhaalde hem en van alle schone plan nen kwam bitter weinig terecht. Maar daarover volgende keer meer. (Nadruk Terboden)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 15