I
De schat van de
Renate
Leonhardt
3
Relaas van kapitein
Naar IJmuiden
Sterretjes in de mist
Zaanse goudduiker
Gé van Berkel
t
V.
Volgens opgaaf van de assura
deurs August Knoop und Bauch
uit Hamburg bestond de lading van
de „Renate Leonhardt" uit: 454
kleine kisten baar goud, 16 kisten
zilver, 18 kisten kunstwerken (zil
ver edelmetaal)1 grote kist goud,
4 kisten sieraden en juwelen, 6
kisten schilderijen ter waarde van
1.110.000 Duitse marken, 5 kisten
diamanten ter waarde van
15.568.000 Duitse marken, 4 kisten
Japans porselein, 439 kisten choco
lade, 320 kisten rozijnen, 4980 li
ter rum in vaten, 780 balen cacao
boter en 100 ton cokes. Bij elkaar
vertegenwoordigend een waarde van
ruim honderd miljoen gulden.
N DE VROEGE OCHTEND van
16 juli 1917 vijftig jaar ge
leden dus werden de be
woners van de kuststrook tussen
Egmond aan Zee en Bergen opge
schrikt door het dreigende gebas
van scheepsgeschut op slechts lut
tele kilometers van het strand.
Nieuwsgierigen die zich, de slaap
uit de ogen wrijvend, aan de zee
kant waagden en zich daarmee
niet aan het denkbeeldige gevaar
bloot stelden getroffen te worden
door verdwaalde granaten de
slachtoffers bleven gelukkig be
perkt tot een tweetal koeien
zagen door de mistflarden het on
heilspellende flikkerlicht van vuur
monden.
Dichter onder de kust probeerden
zes of zeven vrachtboten als opgejaagd
wild aan de op hen gerichte salvo's
te ontkomen. De toeschouwers op het
strand namen waar hoe in het bijzon
der op twee van de schepen keer op
keer voltreffers werden geplaatst. Na
ongeveer een half uur verstomden de
kanons en verdwenen de oorlogssche
pen vier of vijf vrachtvaarders als
prijs meevoerend in zuidelijke richting
uit het gezicht. De twee overige sche
pen waren kennelijk te dicht onder de
wal gekomen om ze te kunnen „ente
ren". Het is ook mogelijk dat de aan
vallers meenden dat deze boten zo
zwaar waren gehavend dat ze de
moeite van het meenemen niet waard
waren. Hoe hebben de Engelsen
want het was een Brits flottielje tor-
pedobootjagers dat een Duits konvooi
had ingesloten zich op die ochtend
tijdens de eerste wereldoorlog vergist.
Indien zij geweten hadden dat een van
deze door hen achtergelaten schepen
een volbeladen drijvende kluis met een
inhoud van vele miljoenen aan goud,
zilver en edelgesteente was zouden ze
zich deze begerenswaardige buit niet
zo maar hebben laten ontglippen.
Het geheim van de „Renate Leon
hardt", de 6000 ton metende Duitse
cokesboot die in de nacht van 15 op
16 juli 1917 uit Rotterdam vertrok met
bestemming Hamburg, moet slechts
aan enkele opvarenden bekend zijn ge
weest. In nuchtere, zakelijke taal rap
porteerde de Commissie van plaatse
lijk bestuur van de Noord- en Zuid-
Hollandse Redding-Maatschappij te
Egmond aan Zee over het onderschep
pen van het Duitse konvooi door de
Engelse jagers het volgende;
„Gister, maandagmorgen, kwam om
de Zuid, in zicht van Egmond om
streeks half zes, een konvooi vracht
stoomschepen; toen deze even benoor-
de Egmond waren, kwam uit het N.W.
van Egmond opzetten een flottielje
oorlogsschepen, welke van Engelsche
nationaliteit bleken te zijn. Zeer spoe-
Goudduiker" Piet Visser uit Wijde
Wormer lacht opgewekt: „Vroeg of
laat komt de schat van de Renate
Leonhardt" boven water, dat staat
zo vast als een huis".
I '«gii
De 84-jarige Arie Wijker Jzn uit
Egmond aan Zee is een van de wei
nige nog in leven zijnde beman
ningsleden van de reddingboot, die
op 16 juli 1917 de onder zwaar En
gels vuur liggende Renate Leon
hardt" te hulp schoot.
jaar
verging
dig bleek het dat deze vrachtschepen,
welke van Duitsche nationaliteit waren,
in een val waren gelopen, 't welk het
gevolg had, dat twee der vrachtsche
pen de wal wisten te bereiken, en aan
de strand werden gezet tusschen mijl
paal 29 en 30; en bleken te zijn de
„Lavinia" en de „Renate Leonhardt".
De overige 4 of 5 werden van de wal
Tinus Koopman uit Egmond aan
Zee. Als vijftienjarige jongen hielp
hij de paarden spannen voor de red
dingboot, die op weg ging naar de
„Renate Leonhardt".
Renate
Leonhardt
afgesneden en door de Engelsche buit
gemaakt; men spreekt hier ook, dat
er een in den grond is geschoten, maar
dit kan door Uwe Commissie niet
worden bevestigd. Wel is door ons ge
zien, hoewel de schepen reeds aan de
strand stonden, dat er nog verscheidene
projectielen op de vaststaande schepen
werden geworpen, van welke enige
treffers konden worden geconstateerd.
Een heel wat gekleurder relaas van
de beschieting en stranding van zijn
schip gaf kapitein Methling, de Duitse
gezagvoerder van de Renate Leon
hardt:
„Toen de Engelse torpedoboot jagers
het vuur op ons openden trachtten wij
zo goed mogelijk in de boten te komen.
Door inslaande granaten werden twee
leden der bemanning dodelijk getrof
fen. De Engelsen bleven onafgebroken
doorvuren en ik zag hoe het schip her
haaldelijk getroffen werd. In de open
boten hadden wij het hard te verduren,
de kogels en shrapnells kwamen over
al en om ons heen terecht en toen
we eenmaal geland waren moesten we
plat over de grond verder kruipen,
want het vuren hield aan. Wij zijn door
de bevolking goed verzorgd en waarde
ren dit natuurlijk zeer, maar veel lust
in eten of drinken hadden wij niet. Aan
boord van het schip is thans een soort
wacht. De bevolking meent echter het
schip als strandvondst te mogen be
schouwen, wat ik ten zeerste bestrijd,
aangezien de Renate Leonhardt niet
gestrand is, doch ik het schip veran
kerd en daarna door oorlogsnoodzaak
verlaten heb. Toen wij later ons met
een vlet naar het schip begaven, bleek
het, dat noch de bewakingstroepen,
noch de prijsbemanning ons erg vriend
schappelijk gezind waren. Eén riep op
dreigende toon, dat het schip verlaten
was gevonden en weigerde de kapitein
toe te laten. Het werd ons daarbij dui
delijk, dat het hier feitelijk ging om
een concurrentie tussen twee bergings
maatschappijen, namelijk Dirkzwager
en Zur Mühlen. Laatstgenoemde had
een bemanning uit Petten aan boord
gebracht, die bezig was de lekken in
het achterschip te stoppen. Daar men
de vlet in de nabijheid van een stoom
boot der firma Dirkzwager had gezien
bestond de vrees, dat het buitenkans
je aan deze ten deel zou vallen. Der
halve weigerde men mij eenvoudig de
toegang tot mijn schip. Doch ik liet
het niet hierbij en zette met de vlet
koers naar een op enige afstand koer
sende Nederlandse torpedojager. Ik
zette hierop aan de commandant van
HBfc. If* W "trgcvtti pm* «skfcj» fmi «w
Am*««HfeM*.
-•
£.„--»rv.
l'i *8-'?
s«.9üö»*& «Ét?&u#öQat >,jut in dl
het oorlogsschip de toestand uiteen,
waarop deze verklaarde telegrafisch
instructies te Nieuwediep te zullen
vragen. Een half uur verliep. Eindelijk
bracht de Marconigraaf de beslissing.
„Aan kapitein mag de toegang niet
worden geweigerd". Onmiddellijk daar
op begaf de torpedojager zich naar de
Renate Leonhardt en gaf de comman
dant de bemanning van het schip last
de kapitein toe te laten. Aan dit bevel
werd gevolg gegeven en kort daarop
betraden wij het dek van het geteister
de schip. Het leverde een treurige aan
blik op. De brug was met houtsplinters
bedekt het kaartenhuis, door meerdere
kogels doorboord, de wanden der hut
ten midscheeps waren op verschillende
punten letterlijk doorzeefd. Verschillen
de kajuiten zagen er desolaat uit".
De „Lavinia" en „Renate Leon
hardt", waarvan de machines nog in
tact waren, werden diezelfde dag nog
bij hoogwater vlotgetrokken. Zij
stoomden naar IJmuiden op waar de
ergste schade aan de schepen werd her
steld. De „Renate Leonhardt" voer een
maand later weer uit om nogmaals te
proberen de Engelse blokkade te door
breken. Het noodlot in de gedaante
van een op de loer liggende Engelse
onderzeeboot bleef de Duitser echter
achtervolgen en bij de Haaksgronden
ten westen van Texel werd het schip
met een torpedo tot zinken gebracht.
Een van de weinige nog in leven
zijnde bemanningsleden van de Eg-
mondse reddingboot die op 16 juli 1917
de „Lavinia" en „Renate Leonhardt"
te hulp schoot is de 84-jarige Martinus
Genet, toenmaals voorman-roeier van
de reddingboot.
De heer Genet, die in het bejaarden
centrum „Hugo Oord" in Heer Hugo-
waard woont, staat die dag nog helder
voor de geest. „Schipper van de red
dingboot was toen Phillip Stam, bijge
naamd Kalfie", vertelt hij ons. „Na
ongeveer anderhalf uur roeien kwa
men we bij het eerste schip, de Lavi
nia. Hoewel er geen kop op het schip
te zien was durfde niemand aan boord
te gaan. Ik was de jongste van de
reddingboot en nogal een branie. Zo
heb ik een been over de verschansing
of ik zie een man op het dek liggen.
Hij was dood. Overal zag ik gaten en
vernielingen door kogels en granaten.
Ik ga verder op onderzoek uit en zie
nog een man op het dek. Die leefde
nog want ik zie dat hij een koffertje
naar zich toe probeert te trekken. Ik
zag hallo tegen hem maar hij ver
voert geen vin meer. Ook dood dus. Ik
roep over de verschansing naar bene
den dat ik hulp moest hebben. Hier
zijn twee lijken, roep ik naar de schip
per. Ik ga verder kijken. De deur van
de kombuis staat open en er komt een
heerlijke geur van soep me tegemoet.
Nou in die oorlogsdagen waren we
niet erg verwend, hè? De ketel soep
stond nog op het vuur en daar zie ik
vlak bij het fornuis een blote arm
met een groot slagersmes in de hand
geklemd zomaar op de grond liggen. Ik
ben niet bang uitgevallen maar toen
trilde ik van de zenuwen. Overal zag
ik flessen drank op het dek. Toen heb
ik er maar een kapot geslagen en heb
een paar flinke slokken cognac geno
men. Die man van die arm hebben we
nergens kunnen ontdekken. Later
hoorde ik van al dat goud en die edel
stenen op de Renate Leonhardt. Toen
dacht ik wat stom om niet op het schip
te blijven. Het verhaal ging dat de
prijsbemanningen, zes man uit Kam
perduin en zes uit Egmond, voor hon
derdduizend gulden hun rechten heb
ben laten afkopen". Martien Genet
heeft vijfentwintig jaar op de Egmond-
se reddingboot gevaren. Als een van
zijn geslaagdste reddingen beschouwt
hij het afhalen van 52 Engelsen van
de „Shonga" die op 17 februari 1928
voor Wijk aan Zee strandde en in
tweeën brak.
Tinus Koopman, 61 jaar, uit Egmond
aan Zee herinnert zich dat hij als vijf
tienjarige jongen hielp met het inspan
nen van de paarden voor de redding
boot. „Ik zag duidelijk het vuren van
de Engelse schepen op de Duitsers. Het
waren net sterretjes in de mist", zegt
hij. Hij zat ook in de vlet waarmee
de sleepverbinding tussen de Renate
Dit is het telegram waarin de
K.N.Z.H.R.M. te Egmond aan Zee
ietwat voorbarig melding maakte
van twee Duitse schepen die bij
Bergen in de grond waren geboord.
Leonhardt en een van de sleepboten
tot stand werd gebracht. „We hadden
geen flauw benul dat er zoveel poen
aan boord zat".
In de Prins Hendrik Stichting in
Egmond, waar hij van een rustige
oude dag geniet, vertelt Arie Wijker
Jzn, 84 jaar: „Ja, ik zat ook als roeier
in de reddingboot die ochtend toen die
Duitse schepen bij Bergen aan de
grond liepen. Twee lijken hebben we
aan wal gebracht. Een geluk was dat
de schroef van de schepen bleef
draaien, daardoor hielden ze voor zich
zelf een vaargeul naar dieper water
open".
De verhalen over de rijkdommen die
de „Renate Leonhardt" bij haar onder
gang mee in de diepte zou hebben ge
sleurd bleven echter de fantasie en
ondernemingsgeest voeden van hen die
hun gouden dromen graag in klinken
de munt omgezet wilden zien. De be
kendste onder deze figuren die door-
dik-en-dun aan een geslaagde berging
van de Renate-milj oenen geloven is de
58-jarige Piet Visser uit Wijde Wor
mer. Wij troffen de door geen proces
sen, verdachtmakerijen, spot of tegen
slag van zijn stuk te brengen „goud
duiker", zoals hij alom in de Zaan
streek wordt betiteld, aan terwijl hij
zijn enigszins vervallen woning aan de
Zuiderweg met een nieuw verfje wat
trachtte op te fleuren.
De eerste poging om de schat van
de Renate Leonhardt boven water te
brengen, vertelt de heer Visser, da
teert uit 1928. Een zekere Steenber
gen uit Amsterdam liet door duikers
een onderzoek instellen op de plaats
waar het schip was gezonken. Onver
richter zake moest het duikerschip,
een trawler, terugkeren. Piet Visser:
„Op de een of andere manier was ik
tegen de bevrachtingspapieren van de
Renate Leonhardt opgelopen. Ik wist
dus precies waaruit de lading bestond
en hoeveel die waard was. In 1938
kreeg ik de vergunning uit Duitsland
om het spul te bergen. Een jaar later
ben ik er voor het eerst een kijkje
gaan nemen met een botter. Toen
kwam de oorlog er tussen en moesten
we noodgedwongen met het duiken op
houden. In 1953 hebben we een coöpe
ratieve bergingsmaatschappij opge
richt. Over de daaruit voortvloeiende
moeilijkheden zeg ik liever maar niet
veel. Zeven processen zijn er gevoerd
en ik heb ze alle gewonnen. Zelfs
heeft het maar een haartje gescheeld
of een rechter-commissaris was de
laan uitgestuurd geweest. Ze hebben
me voor alles wat lelijk is uitgeschol
den, maar ik heb nooit teruggeschol
den. Dat is mij te min. Vorig jaar heb
ik de zaak opnieuw op touw gezet. Ik
ben nu met een Zwitserse combinatie
in zee gegaan. Er is een hoop buiten
lands geld in de onderneming gesto
ken, maar dat komt er, daar ben ik
vast van overtuigd, dubbel en dwars
uit".
De heer Vissser kijkt ons onbevan
gen aan. „Ondanks alle tegenslag en
samenspanningen is mijn vertrouwen
ongeschokt dat de Renate Leonhardt
vroeg of laat haar kostbaarheden prijs
zal moeten geven", zegt hij. „Toch lig
ik er 's nachts niet wakker van en
weet ik niet wat goudkoorts is. Ik pro
beer alleen maar te slagen waar an
deren gefaald hebben. Eens zullen ze
me hartgrondig benijden, daar ben ik
zeker van". En „goudduiker" Piet Vis
ser glimlacht zo vol zelfvertrouwen
dat Vrouwe Fortuna er zich misschien
toch nog op zekere dag zal door laten
verleiden hem als haar gunsteling aan
te nemen.
Vergrijsd in het reddingwezen dat
hij 25 jaar diende is Martinus Ge
net, 84 jaar. Hij was de eerste van
de Egmondse reddingboot die de
verlaten „Renate Leonhardt" betrad.
„In de kombuis vond ik alleen maar
een arm met een slagersmes in de
hand geklemd", herinnert hij zich.