Zandvoorter Wiener:
geen eendagsvlieg
in de litteratuur
Veldslag
op zijn
Turks
*4:
getuigt
Oostfrontstrijders
behielden geloof
in hun idealen
I
CITATEN
ZATERDAG 15 JULI 1967
Erbij
12
Agressie
Waarheid
Aanstoot
Symboliek
2^
MET EEN BUNDEL van zeven
verhalen, onder de titel
„Seizoenarbeid" verschenen
In de Meulenhoff Editie, heeft de
jonge auteur Lodewyk-Henri Wie
ner zyn entree gemaakt in de
Nederlandse litteratuur. Het is, om
het maar dadelijk te zeggen, een
opmerkelyk debuut geworden,
opmerkelyk omdat de schrijver
voor zyn ervaring van de heden
daagse levensrealiteit een onmis
kenbaar persoonlijke uitdrukkings
vorm heeft gevonden. Hij maakt
geen gebruik van de zo langzamer
hand traditioneel geworden kunst
grepen zoals „flash-backs", abrup
te overgangen van de eerste naar
de derde persoon, onverwacht wis
selende gezichtshoeken van waar
uit de verteller de gegeven situatie
belicht. Hij verhaalt, op een enkele
uitzondering na, in de „ik-vorm",
zonder iets anders te willen doen
dan „gewoon maar" onomwonden
te verhalen van wat er om en in
zyn hoofdfiguur, die steeds dezelf
de „Henrie" is, gebeurt ten gevolge
van diens onzachte aanraking met
de alledaagse realiteit. Wie be
hoefte voelt aan een „indeling"
wat my betreft hoeft het niet
zou Wiener kunnen rekenen tot de
zogenaamde neo-realisten: de
auteurs, die de werkelijkheid
scherp waarnemen om niet de dupo
te worden van de onhoudbaar ge
bleken illusies die door de oudere
generatie werden gekoesterd om
zich te vrywaren tegen een rust-
verstorende confrontatie met de
steeds dichter opdringende „actua
liteit".
DE NEO-REALIST is koel-bespie-
dend, waakzaam, kritisch, wantrou
wend, sprongbereid, als het moet
agressief, soms provocatief wanneer
zijn reuk-orgaan de kwalijke geuren
van de schijnheiligheid bespeurt, en
allergisch voor de geringste dosering
van rozegeur-en-maneschijn-móra-
line dit alles zowel naar buiten als
naar binnen. Type: Jan Wolkers. Hij
is negatief en positief, het eerste in
zijn afwijzing van de verhulling van
de reële stand van menselijke zaken,
het tweede in zijn drang naar zuive
ring terwille van innerlijke zuiver
heid. „Naast de wereld van bloed be
staat een wereld van kristal", laat
Wolkers de Daniël-figuur uit ,,Een
roos van vlees" denken.
Uit deze spanning tussen neen en
ja, dood en leven, onmacht en strijd
baarheid, bezoedeling en klaarheid,
liefdeloosheid en liefde en daarmee
zijn de tegenstellingen nog lang niet
uitgeput komt de verzetsdrift voort,
de onwil om zich klakkeloos bij de
„menselijke situatie", zoals deze in
dit tijdperk van „Situationserhelling"
(Jaspers) aan de dag is getreden in
wat Freud als het „onbehagen in de
cultuur" en Ortéga Y Gasset als „de
opstand der horden" signaleerde, neer
te leggen. De voorgeschiedenis van
deze neo-realisten gaat tot ver <n de
ze eeuw, zelfs tot in de negentiende,
terug. Het is een trieste, in ruimer
verband gezien, een tragische geschie
denis, die vroeg of laat de rekening
moest presenteren aan de nabloei van
het positivistische optimisme van de
„belle époque".
Wiener is geen navolger van Wol
kers of van welke neo-realist ook. Hij
staat en gaat op eigen benen. F,n wan
neer er, wat niet te ontkennen is,
overeenstemming bestaat tussen de
ervaring van zijn „Henrie" en die van
de personages die men in Wolkers'
werk kan ontmoeten, dan is dat alleen
omdat hun onverbiddelijke observaties
van de menselijke gedragingen in een
op drift geraakte wereld samenvallen.
Ze zijn niet „opwekkend", die obser
vaties, ze zijn als men van de he
dendaagse auteur tenminste geen on
ware verfraaiing verwacht alleen
maar waar, beschamend waar, ver
ontrustend waar: waar, zoals men on
der een vergrootglas het object ver
kent en onderkent, tot zijn ontstel
tenis.
Dat verontrustende is deze jonge ac
teurs lang niet altijd in dank afge
nomen. Onlangs bracht een door de
humanistische stichting Socrates inge
stelde commissie een rapport uit over
„het mensbeeld in de hedendaagse lit
teratuur", dat als uitgangspunt zou
dienen voor een discussie over dit
thema op een congres van de Amers-
foortse school voor Wijsbegeerte He
laas heb ik op dit ogenblik nog geen
inzage daarvan gekregen. Maar wat ik
in de pers met name de dagbla
den „De Tijd" en „Het Algemeen
Handelsblad" las, geeft me niet
veel hoop op begrip voor wat een aan
tal jongeren als hun ervaring van de
hedendaagse levensstandaard kenbaar
maakt. Afgaande op de journalistieke
citaten uit het bewuste rapport mag
ik concluderen dat de commissie van
mening was, dat „de lezers er hun
wereld niet meer in herkennen". Dat
is, dunkt me, een nogal boute uit
spraak. Wie zijn „de" lezers, wat is
„hun" wereld? Herkenden en herken
nen ze deze in Kafka en Lawrence,
Joyce en Gide, De Mandriargues en
Michel Leiris (L'Age d'Homme"), An
na Blaman en W. F. Hermans?
IK WIL, ik wens me hier niet verder
in de twijfelachtige controverse te be
geven tussen wat „de" lezers als
„hun" wereld herkennen en wat het
merendeel van de moderne acteurs
als authentieke ervaring van „de" we
reld te boek stelt. Er is maar één cri
terium: is het wel of geen kunst, wel
of geen litteratuur als creatieve ui
ting van de menselijke bewustwor
ding? Ik moet vaststellen dat een au
teur als Lodewijk-Henri Wiener, over
wie het in deze kroniek gaat, een
wereld oproept, een realiteit onthult,
die hem misschien wel als „aanstoot
gever" zoals de Socrates-commissie
de „schokkende" auteurs meent te
kunnen signaleren doet schrijven,
maar niet met de opzet om nu eens
geruchtmakend te doen. Hij schrijft
zijn waarheid uit, zijn reactie (althans
die van zijn Henrie-figuur) op een le
venswereld, die en dat is essen
tieel een dergelijke reactie mogelijk
maakt, uitlokt en.authentiek doet
zijn. Ik neem eventuele aanstootne
mers, zonder wie men zich geen aan
stootgevers kan denken, de wind uit
de welvarende zeilen als ik vermeld
dat er stellig voor Wiener wel „an
dere kanten van het leven" zijn dan
die waartegen Henrie zich zo goed als
te pletter loopt. Ik zou bar slecht ge
lezen moeten hebben om er niet van
overtuigd te zijn geraakt dat Henrie
juist in gruwelijke situaties raakt om
dat hij zo bitter-vurig naar die andere
kanten verlangt. Maar ik7zou Henrie
evenmin verstaan hebben indien de
hard-nuchtere registratie van zijn we
derwaardigheden niet op me had in
gewerkt als een noodwendig démas
qué van de schijngestalten der men
selijkheid.
WIE IS deze Henrie? Hij staat aan
de grens van de volwassenheid op voet
van oorlog met zijn haat-liefde voor
de gefrustreerde jeugdjaren. Hij is
kwetsbaar, schuw, wantrouwend, op
standig, chaotisch, eenzaam, op z'n
hoede voor het sentiment en gewa
pend tegen de ontgoocheling door de
fatale afloop van zijn handelingen
vooraf te verdisconteren in zijn men
selijke relaties.
In het zevende verhaal, „Het dag
boek van een kleine jongen", de
vroegst gedateerde (1964) en litterair
zwakste, maar voor Henrie's achter
gronden beslissende vertelling uit de
ze bundel voelt het kind zich do
delijk bedreigd door tegen hem sa
menspannende ouderen, die met voor
bedachten rade een spel mét en té
gen hem zouden spelen. Dat gevoel
van belaagd zijn blijft: het wordt zijn
gésel, zijn angst, de drijfkracht van
zijn agressie, die hij in zijn verbeel
dingsleven vrij spel geeft.
Dat alles is natuurlijk niet nieuw.
Het is in de moderne litteratuur zelfs
modezucht (afgezien dan van de na-
lopers), maar als expressie van een
seculaire gesteldheid, waarvan de vér
strekkende consequenties worden on
derschat als men het er voor houdt
dat „de" lezers er „hun" wereld niet
meer in herkennen en dat dus die
verstriktheid in een zwalkende we
reld niet zou bestaan.
Maar al is het gegeven de mens
in nood dan litterair niet nieuw,
Wieners vertelkracht is indringend en
overtuigend genoeg om zijn Henrie te
maken tot een van binnenuit en bui
tenaf bedreigde jongeman, die mach
teloos spartelt om „naar boven." te
komen en door het noodlot van zijn
bestaan steeds weer in de diepte
wordt getrokken. De zolder, de hoog
ste verdieping van de uitkijktoren, bo
venkamers, flatgebouwen, dat zijn
in deze verhalen steeds terugkeren
de symbolen, die de contrastwerking
tussen schuld en onschuld, doodsdrift
en levensverlanen, wraak èh liefde,
verwarring en bevrijding, accentue
ren. Het zijn niet de enige. Ondanks
alle „realisme" zijn deze vertellingen
vol symboolhandelingen. Men hoeft er
Freud of Jung niet op na te slaan:
ze slaan hier toe. Ze maken Henrie
waar. Wie goed leest, léést niet over
Henrie, hij ontmoet hem.
Is er in Wieners debuut een „amor
fati" werkzaam? Uit later werk
waarop deze eerste proeve van dit
gedreven schrijverschap recht geeft
te rekenen zal dat wel blijken Ge
leid door een niet alledaagse intuï
tie voor de compositietechniek heeft
Wiener blijk gegeven van een respec
tabel creatief vermogen. Het zal wel
rijpen, dit talent. Wiener is stellig
geen eendagsvlieg.
C. J. E. Dinaux
Een Britse filmmaatschappij
maakt in Turkije opnamen
voor de film „The charge of
the light brigade", met Tre
vor Howard in de hoofdrol.
Voor de massascènes werden
Turkse legereenheden ge
bruikt. Alleen Turkije be
schikt over een cavalerie van
voldoende omvang voor een
filmgevecht.
V,
HET grootste aantal buitenlandse
vrijwilligers, dat zich in de oorlog voor
de Waffen S.S. aanmeldde, kwam uit
Nederland. Het rijksinstituut voor oor
logsdocumentatie noemt het cijfer
twaalfduizend, de, nationaal-soci-
alistische schrijver Paul vdn Tienen
schat het aantal op zestigduizend en
de vrijwilligersgeneraal Felix Steiner
spreekt van vijf- en vijftigduizend vrij
willigers, van wie er twintigduizend ge
sneuveld zijn of vermist. Uit nieuws
gierigheid, zoals ze zelf zeggen, heb
ben de journalisten Armando en Sleu
telaar een boek „De S.S'ers"
samengesteld, (De Bezige Bij) waarin
acht ex-S.S.'ers zonder hun verleden te
verloochenen over hun oorlogsdaden en
denktrant vertellen. In dagenlange,
emotionele gesprekken zijn de zeven
mannen en 'n vrouw over hun ervarin
gen ondervraagd.. Het resultaat is een
schokkend document van 455 pagina's,
een getuigenis van mensen, die nóg
geloven dat zij voor een goede zaak
hebben gevochten. Ze hebben de oor
log verloren, maar hun geloof in het
nationaal-socialisme is gebleven. De
vertelde zelfportretten van deze men
sen die elkaar niet kennen tonen her
haaldelijk een gelijkenis, die opmer
kelijk en begrijpelijk is. Zij waren na
tionalistisch („dit volk hoort op deze
bodem") en zij waren tegelijkertijd
voor een sterk verenigd Europa onder
Duitse leiding, omdat daardoor alleen
„het gevaar van het bolsjewisme"
kon worden gekeerd. De maatschappij
waarin zij na de oorlog terecht kwa
men is niet die waarvoor zij gevoch
ten hebben: als ze konden, zouden
ze onmiddellijk weer tekenen om de
strijd opnieuw te beginnen. Dit is wat
zij zeggen:
S.S.-er 1: „Ik moet zeggen, en dat
wordt maar al te vaak uit het oog
verloren, die eerste jaren van de oor
log was er van enige anti-Duitse hou
ding in Nederland nauwelijks sprake".
„De SS-gedachte is eerder geweest,
nou ja, een zuiverhouding van dat ras".
„Ik geloof nooit dat men zonder
meer.de joden heeft willen ver
nietigen. zonder meer.die zes
miljoen is natuurlijk waanzin".
„Nou sliepen wij (tijdens de oplei
ding) alleen maar in een bruin hemd,
verder mochten we niets aan hebben.
Dan werd dat hemd (van een jongen,
die gestolen had) omhooggetrokken in
het donker en dan gingen die zware
koppels erover heen. Daar zat een
grote zware gesp op, waarop stond:
Meine Ehre heisst Treue. En dan werd
dat Meine Ehre heisst Treue in zijn
body geslagen. Een paar maal. Dat
was der heilige Geist. Zo'n jongen ging
wel voor een paar weken het ziekenhuis
in hè".
„Niet dat we (tijdens het verlof)
naar de ellende terug wilden, maar
wij voelden ons aan het front.ja,
dat was.dat was zoiets onontkoom
baars. dat was ons in vlees en bloed
gegaan.
„Soms loop ik op straat en dan voel
ik: dat is een man die bij ons is ge
weest. een zelfbewustheid, die je ei
genlijk bij andere mensen niet ziet.
ze zijn zich bewust van wat ze zijn,
zonder overdrijving, ze weten het".
SS-er 2: „Je kan alles zeggen, je
kan alles doen maar ben je bereid
om een offer te brengen? Dat is de
maat. De enige maat. En dat vond
ik in Mussert". „Als een volk in oor
log is geweest en ze hebben het stuk
ken land afgenomen.dan zal een
staatsman nooit kunnen rusten, voor
dat hij deze stukken land terug heeft.
Dat vind ik normaal. Dus ook Adolf
Hitler kon niet rusten Nou, en daar
kwam een oorlog van".
„En daar kwamen ze dan, deze men
sen met die ingedeukte gezichten, mon
golen. De pet met de Sovjet-ster. En
op dat moment ging hpt hè. Alles luk
te. De mitrailleurs liepen niet vast. In
een seconde was alles afgelopen".
„Ik heb vaak bewondering voor on
ze invaliden, die zich zo als één man
gedragen en zich naar voren gewerkt
hebben onder de moeilijkste omstandig
heden ik ben trots op de Waffen-
S.S."
„Adolf Hitier heeft problemen aan
gesneden, waar ze nu helemaal niet
aan toekomen".
„Nee, in democratie zie ik niets.
Voor mij is het een afgetakeld schip".
S.S.-er 3: Hier (aan het front)
was het echt dat je dacht: ik doe hier
iets dat nodig is. Ik bedoel, naderhand
heb ik nooit meer zo'n gevoel van vol
doening gehad hè.als daar".
S.S.-er 4: „In Hamburg (tijdens de
opleiding) kregen we ook Weltanschau
ung. Het heeft altijd weinig indruk op
me gemaaktnatuurlijk, want ik
vond mezelf in de regel linker dan
die man die daar stond te praten".
„De oorlogstoestand is eigenlijk de
natuurlijke toestand".
„Ik heb nooit gruwelen meegemaakt.
Niet in het minst. Het is maar wat
je onder gruwelen verstaat".
„Gevallen als Oradour of Putten ma
ken me in het geheel niet onrustig.
Niet in het minst. O God, nee".
„Over vergassingen heb ik hier in
Sleutelaar
Armando
Holland pas voor het eerst gehoord.
Toen dacht ik: dat zit erin".
„God, ik heb zo'n respekt gehad voor
het opleidingssysteem en terecht. Zeer
terecht. Geen vergissing".
S.S.-er 5: „Hitler was een man die
tot de verbeelding sprak".
„Koekoek kan ook niet met een ideo
logie komen. Dat is een onmogelijk
heid. Want als Koekoek met een ideo
logie komt, daar ben ik van overtuig!
dan staat die zo dicht bij het nationaaV
socialisme, dat zijn partij onmiddellijk
verboden zou worden".
„De Blut- und Bodengedachte was
nodig. Een ideologie, die ons boeren
heel erg paste".
„Als het weer 1940 was, zou ik het
precies net zo doen, want voor mijn ge
weten heb ik niet het gevoel, dat ik
verkeerd heb gedaan".
„Wat er met de joden gebeurd is,
is een van de redenen, dat het natio
naal-socialisme niet kan heropleven.
Tenminste niet bij mijn leven".
S.S.-er 6: „Nederland en Oranje, in
die geest ben ik eigenlijk groot gewor
den".
„Ik ben zoekende geweest. Mijn hel»
leven ben ik zoekende geweest. Nou
nog".
„Ik heb scherp aangevoeld, dat ze
een bepaalde taktiek hadden, namelijk
om je zo gauw mogelijk te leren aan
vaarden dat je je persoonlijke wil en
je persoonlijke mening uitschakelen
moest".
„Je was (bij de SS.) een beter soort
soldaat. En dat alles maakte het zeer
aanlokkelijk om het te doen".
„Van de S.S. hebben ze mekaar op
de terugtocht ook nekschoten gegeven.
Dan zeiden ze, jongens, schiet me even
dood".
„Soms zei je, god, moet je kijken,
dat moet nou ook een jodin wezen".
S.S.-er 7: „Ik werd lid van de
N.S.B. om mee te strijden dat we het
met mekaar wat beter kregen".
„Ik nam dienst bij de Waffen-S.S.
Hoofdzakelijk om Duitsland in z'n
strijd om het bestaan te steunen".
„Wij kwamen bij het huis, waar
nog iets zou moeten zitten maar niks
te vinden. Ze hadden zich achter
een schuur ingebouwd. Maar daar
hadden we onze methode voor.dus
dan blijft er maar één ding moge
lijk: je laat de boel in de lucht sprin
gen".
„Ik had die jaren toch voor geen
geld willen missen".
S.S.-er 8: „Mijn armen, mijn buik,
mijn benen, mijn hoofd, het zag
zwart van de scherven."
„Er zijn heel veel Nederlanders ge
sneuveld bij Narwa."
„Toch heb ik er geen spijt van, om
dat ik weet, persoonlijk heb ik geen
misdaad begaan".
„Ik heb eens een dokter meege
maakt, die me de huid volschold (na
de oorlog), vlak voordat ik onder
narcose ging. Zo van: godverdommese
S.S.-er, ze hadden je kapot moeten
schieten, nou moet ik je maar weer
oplappen".
„Echt, dan spreek ik uit met volle
overtuiging: ik hoop, dat ik een goed
kameraad ben geweest".
i