KYE0ÜW KARNEN IN DE WASMACHINE OP HET POOLSE P LATTELAND AAN DE HAAK GESLAGEN Zoetwatervis zonder één enkel graatje ■P -HH! 1i;«vaS lf| g - M\ v t f^fe5 «V - M% «1 p >Mm 1 i A,. - |r -» p> W'#jlm; -^m m Mii ÉKy - - w>i Gaston Gourmet i ti i f® jft A WERF Een beetje spijtig erkent ze dat haar trein daar niet bij was. „Ik had dat wel eens willen meemaken". Wat zij gaat doen als het werk dit of begin volgend jaar afloopt weet ze niet. „Er komt wel weer wat. Je kunt moeilijk tot je dood blijven werken. Ik ben helemaal niet bang dat ik me zal vervelen. Vrouwen zijn niet zo als man nen. Die zijn eerst actief. Als het werk ophoudt zie je ze met het boodschap pentas,! e van moeder de vrouw over de straat schuiven. Dan denk je: die gaat ook hard achteruit". Juf Kuil voelt zich best thuis op haar woon schip in de vrije landelijke Nigtevecht- se omgeving. „Je bent betrokken in de dorpsgemeenschap. Ze komen langs met oliebollen voor de voetbalvereni ging en met de collectebus voor de muziekvereniging". Mogelijk komt zij er nu eerder toe een boek ter hand te nemen of een handwerkje te be ginnen. „Erg huishoudelijk ben ik ech ter niet aangelegd. Ik heb meer aan dacht voor mijn beesten, de ganzen en eenden, de papegaai, de vogeltjes en de honden als voor afstoffen". Toch zal het afscheid van haar werf juf Kuil zwaar vallen. „Je blijft alleen over. Alles valt weg waar ja een leven mee verbonden bent ge weest." Bruusk strijkt ze haar haren naar ach teren. „Je moet met beide benen op de grond blijven staan", zegt ze. Maar- of ze het ditmaal zelf gelooft? „JUF KUIL": VIJFTIG JAAR MANNENWERK OP DE OP BEDRIJFLEIDSTER mejuf frouw Gerda Kuil ligt bij de Amsterdamse scheepswerf Ceuvel een spoedkarwei te wach ten. Er moet werk worden aange nomen en een prijs gemaakt. Deze maand wordt „Juf Kuil" negenen zestig, vijftig jaar lang is haar woord wet geweest op de werf. Nu is het er stil. In de dodelijke tang van de spoorbruggen, de Katten- burgerbrug en de IJtunnelwerken verbloedde het bedrijf. Daarom is het onlangs overgeplaatst naar de andere kant van het IJ. „Ik vind het echt wel erg", geeft mejuffrouw Kuil toe, „maar je kunt er moeilijk om gaan huilen. Het is de beste op- lossing zo. De zaak gaat over. Ik niet. Dit deel van mijn leven is af gesloten". IN HET GROTE ouderwetse kantoor aan de Hoogte Kadijk is juf Kuil als enige overgebleven om de lopende za ken af te handelen. In strenge orde staan de groen beklede stoelen om de stijve tafel. Haar zware eikenhouten bureau is leeg. Onhoorbaar sluipt de poes Petertje, van een schip achtergebleven rond. De stilte wordt zo nu en dan verstoord door het gerinkel van de te lefoon. „Met Ceuvel", klinkt de stem van de bedrijfsleidster. Dan is het even stil aan de lijn. „Nee, daarvoor moet u de overkant bellen". Er volgt een num mer en er wordt opgehangen. „De mensen die hier komen denken vaak dat ik mevrouw Ceuvel ben. De weduwe J. L. Ceuvel is al honderd jaar dood. Ik zeg er dan maar niets van." VANUIT HET KANTOOR kijkt men uit over de hellingen onder de over kapping van de honderdtachtig jaar oude werf. Op deze plaats is destijds de N.D.S.M. begonnen en later is de in de scheepvaartwereld bekende naam van Goedkoop aan het bedrijf verbon den geweest. De naam werf Vredenhof veranderde later in 't Kromhout. De historische scheepsbouwhoek bij het marine-etablissement van waaruit Am sterdam groot werd, is ten dode opge schreven. Ook bij wed. Ceuvel is het geratel van de klinkhamer verstomd en de weeë scherpe lucht van gloeiend staal verwaaid. De bankwerkerij en de smederij liggen stil. Nog twee schepen liggen op de helling, en een sleepboot en een lichter in het dok. Over enkele maanden is ook dat voorbij en is alles wat nog achterbleef ook naar de over kant van het IJ gebracht. Ik kwam hier op mijn negentiende. Daarvoor werkte ik twee jaar op een pelterij. Ik vond het verschrikkelijk. Mijn ouders hadden een bergingsbe drijf in Delfzijl, dus de scheepvaart was me niet vreemd". Vijftig jaar ge leden solliciteerde ze bij de werf, en werd aangenomen omdat „de directeur wel eens een vrouw op kantoor wilde proberen". Een vrouw op het werk, en zeker op een scheepswerf was iets ongehoords in die dagen. „Hij heeft er geloof ik nooit spijt van gehad". IN DE BEGINTIJD was juf Kuil ie dere avond op de smederij of op de werf te vinden om te leren wat er omging. „Met de stoommachines was het allemaal erg ingewikkeld, met ho ge- midden- en lagedrukketels. Iedere keer als een karwei klaar was, ging ik met de directeur erlangs om pre cies te weten wat ik op de rekening schreef". Zij bestelde de materialen, taxeerde schades met experts, nam werk aan en stelde prijzen vast. „Ik was volkomen vrij, met alleen de di recteur boven me. Een kwaaie baas was ik geloof ik niet". Met het ruige manvolk had juf Kuil nooit moeilijk heden. „Ik heb ze altijd wel de baas ge kund. Ze hebben me er nooit in laten lopen. Ik vind het stom als je ergens over praat en je weet niet waarover je het hebt. Ik wist het en daarvoor hadden ze respect. En wist ik iets niet dan vroeg ik het". Van trouwen is het nooit gekomen. „Ik was altijd erg druk en had er ge woon geen tijd voor. Ik was helemaal zelfstandig en je moet er tenslotte met z'n tweeën voor zijn. Ik geloof dat de mannen altijd een beetje bang voor me waren. Maar missen, nee, dat niet. Ik woon heel rustig met m'n nicht in een woonark". AAN AFLEIDING HEEFT het juf Kuil in haar leven nooit ontbroken. Haar vakanties bracht zij meestal in het buitenland door. „Het liefst reisde ik per schip. Heerlijk rustig, dan kon niemand je bereiken. Voor de oorlog proefde je het avontuur. Dat gaat er tegenwoordig een beetje af. Je gaat maar in een vliegtuig zitten. In mijn jeugd was ik in Algiers en er waren moeilijkheden met de Rifkabielen. Her haaldelijk werden treinen overvallen". „Juf Kuil op de plaats waar zij zich het gelukkigst voelt: de scheepswerf. HET COMMUNISTISCHE week blad „Kultura" meldt verdrietig, dat het zeepverbruik in Polen terugloopt. Op het platteland, waar de helft van de bevolking woont, wordt volgens het blad slechts 19 percent van de zeepproduktie afgezet. Sinds 1961 daalt de plattelandsverkoop van zeep met 3000 ton per jaar. En dat is vreemd, vindt het blad, want de aan schaffing van wasmachines is sinds dien snel gestegen. Kultura vraagt dan ook: „Wassen de mensen hun kleding in gewoon water". „Helemaal niet", antwoordt het blad zichzelf. „De wasmachines verrichten voortreffelijke diensten bij het maken van boter. Wij zouden wel eens willen weten hoeveel was machines worden gebruikt voor zo wel de was als het karnen van boter". Het pro-communistische dagblad voor r.-k. lezers, Slowo Powszechne, zegt het nog wat scherper: „Helaas houden wij niet van wassen het is schandelijk maar waar, dat wij per persoon en per jaar net genoeg zeep en zeepprodukten gebruiken om een arm en een been enkele maan den schoon te houden". Bij een onderzoek naar de wasge- woonten van 774 gezinnen op het platteland, in de dorpen en steden is komen vast te staan, dat op het plat teland vrijwel niemand zich dage lijks wast. Slechts 50 percent van de boerengezinnen neemt van tijd tot tijd een bad. In de stad heeft 33 per cent van de bevolking een hekel aan het bad in ruim 30 percent van de plattelandsgezinnen is geen was bekken, dat uitsluitend voor de ge zinsleden wordt gebruikt en in 82 percent van deze gezinnen is voor alle gezinsleden te zamen slechts één handdoek aanwezig. Vrijwel niemand poetst zijn tan den, aldus Powszechne. per hoofd der bevolking wordt in Polen ander halve tube tandpasta per jaar ge bruikt. Ook in de haakmode is de boe tiekstijl doorgedrongen. En in ons klimaat is iets van wol, or- Ion of een andere warme kunst vezel altijd wel welkom. Dit truitje is gemaakt in de kleuren koffiebruin met roze en linde groen. ZOETWATERVIS WAS bij ons thuis vroeger niet geliefd. De enige jeugherinnering aan de meest kolossale karper, die ik ooit heb gezien en gegeten is daarom beslist ongunstig. Het beest was gestroopt, niet van zijn vel ontdaan, maar ge vangen in een kweekvijver. „Gestolen goed gedijt nietbleek van toepassing op dit visgerecht dat met veel liefde en naar nu pas is gebleken onkunde was toebereid. De geweldenaar bevatte zoveel fijne graatjes in zijn dikke rug, dat het on mogelijk was om van het vlees te genieten. Voeg iaarbij de fantasieloze worteltjes en de gewelde boter met aardappelen en u zult zich kunnen voor stellen, hoe ongelukkig ik mij bij die bevriende familie aan tafel heb gevoeld. Sindsdien heb ik de karper alleen nog maar be wonderd, wanneer hij legaal gevangen was. Een gesprek over vakantiebelevenissen met een maitre d'hotel, die mij van zijn culinaire ervaringen in Wenen verhaalde, heeft mij weer op dit onderwerp teruggebracht. Hij zei mij een eethuis te hebben bezocht waar de Joegoslavische kok een gerecht bereidde van een brasemachtige vis (eveneens zeer graatrijk) en daarbij op wonderlijke manier te werk ging. „Stel je voor", zei hij, „onze gastheer had alles al geregeld en besproken. We zouden vis eten, ter wijl hij weet dat mijn vrouw daar helemaal niet van houdt. En toen ik die brasemachtige vis had gezien voorzag ik grote ellende: hoesten en proes ten, onkies gepulk en alles barstensvol met van die nare kleine graatjes. Nee, mijn lol was er al af". „Nee het juiste recept heb ik nog niet," voorkwam hij mij onuitgesproken vraag. „Na de vakantie dit jaar, breng ik het voor je mee." „Nou, en wat denk je wat? (echt Utrechts idioom") vervolgde hij, „die Joegoslaaf had een soort scheermes in de hand, waarmee hij die visrug in no time van wel honderd heel diepe, maar ragdunne inkervingen voorzag. Waarom hij dat deed kon ik hier echter niet uitkrijgen, want de man sprak geen woord anders dan zijn moerstaal." „Toen we weer naar boven waren gegaan, naar de vrouwen, zeg ik nog tegen d'r: Zou je niet lie- ver wat anders hebben? maar neen hoor, ze bleef bij dat visgerecht, dat onze gastheer ons had aan geraden. „Enfin, om een lang verhaal kort te ma ken," zei hij, „de vis kwam op tafel, we begonnen er voorzichtig aan, dat wil zeggen: ik, want zij wist toch niets van die graatjes en zo. Ik denk ze merkt het wel. Maar ze zei niks. En ik heb geen graatje geproefd. Ze waren gewoon verdwenen!!!" „Kunststuk," opperde ik, „die heeft-ie er later toen jullie weg waren uit de keuken natuurlijk uitgehaald." „Nee," zei hij, „dat is 't 't nou juist. Hij heeft die schotel verder klaargemaakt en in de oven gezet waar wij bij waren." .Misschien heeft- ie ze d'r achteraf uitgehaald," veronderstelde ik wat naïef. „Ach nee, dat kan ook niet, de vissen waren helemaal gaaf toen ze op tafel kwamen". „Het geheim van die Joegoslavische kok heb ik toen niet kunnen ontdekken," zei hij. Wel, het grappige is, dat ik het mijn vriend, de Maitre, nu nog, voordat hij met vakantie gaat, kan vertellen, dank zij het oudste viskook- boek uit mijn verzameling, Daarin las ik bij het hoofdstuk „Erg gratige zoetwatervis, zoals baars, brasem en karper", en ik citeer: „om de kleine graatjes in dé rug fijn te maken worden karper, en brasem diep en heel fijn (dus dicht naast el kaar) ingekerfd met een heel scherp mes." Dat is het geheim, dat ik in geen ander kook boek, zelfs niet het duurste heb aangetroffen. Doe er uw voordeel mee, en waag u gerust eens aan de karper, brasem of baars die uw trotse vis- vriend in dit seizoen wellicht weet te verschalken. Nu is het de goede tijd ervoor. Karper deed het jongste weekeind op de markt bij de Scheveningse viskraam 1.50 per kilo. Dat er altijd een grond smaak zou kleven aan deze vis, waardoor hü on genietbaar zou zijn, is beslist niet waar. In Frank rijk bestaat zelfs een drie sterren-restaurant (vol gens de waardering in de Guide Michelin), dat deze onderscheiding, een zeer hoge, alleen te dan ken heeft aan het karpergerecht, dat er wordt op gediend. Het is terecht de trots van het huis.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 14