KRITISCHE TERUGBLIK OP HET HOLLAND FESTIVAL Igor Strawinsky SS cvv r Toneel Ballet Muziek (1) ZATERDAG 2 2 JULI 1967 Erbij 11 Simon Koster David, Koning J-. H. Moolenijzer 7. .-:T: 1® ®§1 I J. H. Moolenijzer HET IS VRIJ EENVOUDIG, in enkele woorden de balans op te maken van wat het Holland Festival 1967 op toneelgebied heeft geboden: acht opvoeringen, waarvan één Nederlandse, één Belgisch-Nederlandse en zes buitenlandse. En men is geen chauvinist door vast te stellen dat de uitschieter uit deze acht de Nederlandse bijdrage („Prometheus" van Erik Vos) was en dat onmiddellijk daarna, in kwaliteit, de Belgisch-Nederlandse opvoering van Hugo Claus' „Thyestes" kwam. De zes buitenlandse bijdragen waren: een voortreffelijke Amerikaanse „Empe ror Jones", een geslaagde Franse „L'Eté", een curieuze Zweedse „Ubu Roi", een experimentele Poolse „Akropolis"- voor-insiders, en twee Shakespeare-opvoeringen van de Bristol Old Vic, waarvan „Measure for measure" redelijk genietbaar maar „Hamlet" totaal ongenietbaar was. Voor een Festival van een maand niet veel om „over naar huis te schrijven". En over een Festival moet men nu juist, ook in de letter lijke zin, naar huis kunnen schrijven. Want het is onder meer, en niet voor een gering deel, opgezet om een inter nationaal publiek in de zomervakantie naar de Nederlandse schouwburgen (en concertzalen) te trekken. Daarin is men dit jaar maar matig geslaagd en het is daarom goed dat er de laatste weken een discussie op gang is gekomen over de vraag of men op de huidige weg moet doorgaan. Na twintig Holland Festivals is het wel een gunstig moment om eens te bezien op welke punt er een wijziging van de opzet ge wenst of misschien wel noodzakelijk is. In het programmaboekje heeft de Festival-voorzitter, mr. Reinink, gesteld dat het Holland Festival „van jaar tot jaar een weerspiegeling van actuele ontwikkelingen in het internationale kunstleven" zou moeten zijn, en dat dat dit jaar „vooral in het toneelprogramma" tot uitdrukking zou worden gebracht. Mijns inziens is dat in de praktijk niet gebleken. Het Bristolse provincialisme weerspiegelt bepaald geen actuele internationale (zelfs geen nationale Britse) kunstontwikkeling, en van de hier gebrachte opvoeringen van „Emperor Jones" en „L'Eté", hoe goed op zichzelf ook, kan men dat al evenmin zeggen. Het uitgangspunt van mr. Reinink moge in theorie gezond zijn, in de praktijk is het zeer aanvechtbaar. Want, indien consequent toegepast, zou het de horizon van het Festival doen inkrimpen tot experi mentele (althans toneel-vernieuwende) prestaties en die leveren elk jaar, wat de hoogste kwaliteit betreft, maar een heel beperkte keuze op. En kwaliteit zal tenslotte toch de doorslag moeten geven, kwaliteit van internationaal niveau, als men een inter nationaal publiek wil blijven trekken. Voor de televisie heeft mr. Reinink gezegd, dat de Festival-leiding er vooral naar streeft het publiek „informatie" te geven (omtrent wat er in het internationale kunstleven gaande is). Een loffelijk streven, maar een streven waarmee men meer de kleine kring van actief in kunst geïnteresseerden aantrekt dan het grote publiek van kunstminnenden. Een typisch voor beeld is het Pools Theaterlaboratorium van Jerzy Gro- towski, dat na verleden jaar ook dit jaar weer aan het Festi val heeft deelgenomen. De opvoeringen van Grotowski kunnen worden bijgewoond door maximaal tachtig per sonen; de zeven voorstellingen van dit jaar konden dus worden gezien door vijfhonderdzestig toeschouwers, nog geen halve Stadsschouwburg vol. Deze bevoorrechte groep bestond dan kunnen we aannemen uit professioneel geïnteresseerden die er wellicht iets van hebben geleerd. Maar is dat het doel van een Festival? Het kan het doel zijn van een „Studie-maand (of -week) voor toneelkunst", maar dat is heel iets anders. Een werkelijk Festival de naam zegt het duidelijk ge noeg moet een feest van de kunst zijn, en de daarbij on ontbeerlijke feestelijke stemming bereikt men alleen door prestaties te bieden van het allerhoogste artistieke niveau. Als die te duur mochten zijn om naar Nederland te worden gehaald, kan men er beter maar helemaal mee ophouden. Maar kwaliteit moet in de eerste plaats het wachtwoord zijn bij de opzet van een Festival, en niet informatie. Als die kwaliteit bovendien nog informatieve waarde heeft, des te beter. Dan is er dubbele reden om te juichen. Op het ogenblik zijn er teveel avonden waarop helemaal niet ge juicht wordt. Voor wat de danskunst betreft is het Holland Festival 1967 nogal teleurstellend verlopen. De voornaamste attrac tie voor het publiek is ongetwijfeld geweest het door Alvin Ailey en de zijnen geboden spektakel, een overwegend folkloristische revue met enkele opzienbarende hoogte punten van geraffineerd amusementsbedrijf. De eveneens in vrijwel alle Europese zomerfeesten verschijnende Ka- thakaligroep uit de Indiase deelstaat Kerala heeft zich in een groot prestigesucces mogen verheugen. Maar voor de rest denkt men met weemoed terug aan de glorieuze en opwindende beginjaren met het Ballet van de Markies de Cuevas, de diverse gezelschappen van Roland Petit en uit Amerika het Ballet Theatre en vooral het New York City Ballet, dat ons de meesterwerken van George Balanchine en Jerome Robbins uit eigen aanschouwing leerde kennen. Nu was er alleen het Ballet van de Twintigste Eeuw met de eigenzinnige „Romeo en Julia" van Maurice Béjart, dat uit Brussel niet verder naar het noorden dan tot Rotterdam is gekomen en dan nog maar voor drie voorstellingen. En dan te bedenken dat het Bolsjoi Ballet uit Moskou enkele weken geleden een paar honderd kilometer aan gene zijde van de grens in Duitsland optrad De komst van toonaangevende of nieuwe wegen banende ensembles is om uiteenlopende en toch weer samenkomende redenen van groot belang. Wil het Holland Festival een erkend ontmoetingscentrum blijven, om nu maar eens een stel modetermen te gebruiken, dan zal het ballet zich moe ten bewegen op internationaal niveau. Het is ook voor de eigen danskunst van onmisbare waarde als er uit het bui tenland vergelijkingsmateriaal wordt aangedragen in stan daarduitvoeringen of als resultaat van artistieke avonturen. Daarbij is het noodzakelijk temeer nu de Nederlandse gezelschappen meer en meer erkenning in het buitenland vinden dat men met de kunstzinnige ook de technische ontwikkelingen bijhoudt. Over het aandeel van die Nederlandse gezelschappen kan men intussen bepaald niet gelukkig zijn. Het Nationale Ballet kwam voor het voetlicht met een zeer ambitieus programma van maar liefst zeven premières. Het Neder lands Danstheater leverde drie keer een bloemlezing uit zijn repertoire voor de pauze en een noviteit daarna. Voor al voor het laatstgenoemde moet het ook uit zakelijk oog punt een deerlijke tegenvaller zijn geweest, dat het toe ristenbezoek aan ons land en dus ook aan het festival, dat men toch moeilijk een trekpleister kon noemen, beneden de verwachting is gebleven. De zalen waren dientengevolge slecht of althans onvoldoende bezet, want de inheemse bezoeker voelt er uiteraard weinig voor om verhoogde toe gangsprijzen te betalen ter bijwoning van een voorstelling, die nauwelijks van een normale afwijkt. Waarschijnlijk zal men zich in de naaste toekomst dan ook sterker op de bin nenlandse belangstelling moeten gaan richten, waarbij het een gelukkige omstandigheid zou zijn als men zich (zie boven) in een concurrentiepositie kan opstellen. Het Nationale Ballet heeft dit goed aangevoeld. Jammer genoeg is het programma met choreografieën „Van Oost en West" zeer onevenwichtig uitgevallen: de balans sloeg door als gevolg van overbelasting met Poolse modernismen, ver moedelijk ontstaan uit vrijheidsbehoefte, die nogal ouder wets aandeden. Daartegenover stond alleen een met wat symboliek aangelegde bloemlezing van clichés en citaten door Michel Descombey in traditionele trant. Koert Stuyf zorgde met zijn slotnummer als het ware voor een bewijs ten overvloede, dat het allemaal niet nodig was. Deerlijk miste men de opzienbarende gastsolisten van voorheen. En nog meer te betreuren was het noodgedwongen uitstel van de aangekondigde première van een nieuw werk van Rudi van Dantzig, wiens „Romeo en Julia" het tweede program ma vulde, dit keer met een orkestbegeleiding die allerminst een verrijking betekende. Nog in twee andere manifestaties is de danskunst aan bod gekomen, zij het helaas op bereurenswaardige wijze. Het gaat hier om manifestaties, die in deze kolommen door muziekrecensenten zijn besproken: „li Combattimento di Tancredi e Clorinda" van Monteverdi en „Orfeo" van de zelfde componist, wiens geboorte (nu vierhonderd jaar ge leden) werd herdacht. Het is een raadsel wie op de on zalige gedachte is gekomen hiervoor twee choreografen aan te wijzen, die niets beters wisten te doen dan zich aan stijlloosheid te buiten gaan. Een volgende keer beter graag. Scène uit Orfeo. Mijn ervaringen van het jongste Holland-Festival be treffen, naast een drietal operaopvoeringen en een brass- kwintet-concert, in hoofdzaak de manifestaties van de Haarlemse Orgelmaand, die op dit ogenblik buiten het algemeen festivalprogramma nog voortgezet worden. De opening van de Orgelmaand met Monteverdi's „Vespro della beata Vergine" in de Grote Kerk, onder leiding van Felix de Nobel, is buiten kijf een stralend hoogtepunt ge worden, niet alleen in de reeks der Haarlemse manifestaties, maar ook in de Monteverdi-herdenking zoals die ingebouwd was in het Holland-Festival. Ze was op één lijn te stellen met de ophefmakende montering van de Orfeo in Carré, waarvan zij het geestelijk pendant vormde in het merk waardige oeuvre van de componist. Dat het in alle op zichten een succes geworden is, werd tekenend voor de rang die Haarlem in het H.F. inneemt. Het beduidt een vingerwijzing voor volgende festivals. Van het Internationale Improvisatieconcours kan gezegd worden, dat het een der meest spannende van de zeven- tientallige reeks was, dankzij de haast gelijkwaardige hoge kwaliteit van de vier mededingers. Opvallend waren de met veel bijval ondernomen uitbreidingen der manifestaties te Oosthuizen en Zandvoort, terwijl de gevestigde onder meer te Alkmaar en te Amstelveen zich stabiel bleken te handhaven. Was de montering van Monteverdi's „Orfeo" een artis tieke belevenis van eerste rang, ook de opvoering van Janacek's „Het sluwe vosje" door de Nationale Opera van Praag was met zijn feeëriek toneelaspekt een schot vlak in de roos. Een voortreffelijke opvoering van Cimarosa's „Die heimliche Ehe", gegeven in prima vocale bezetting door de Deutsche Oper Berlin, kon niet verhinderen, dat het werk naar zijn ontknoping zwakke plekken begon te vertonen, die men nagelaten had door handige coupures weg te werken. Een in het Duits gegeven opvoering van een Italiaans werk is bovendien niet bevorderlijk om het publiek aan te trekken. Vorige festivals hebben de attrac tieve kracht van de opera buffa, als opmonterend element in de programma's overtuigend aangetoond. Maar dan gold het de authentieke vorm en gebracht met het rasinstinct van de Italianen. Jos de Klerk Anja Silja en Ramon Vinay in „Lulu". Nu de geruchten over een eventuele inkrimping van het programma voor het Holland Festival 1968 vastere vorm beginnen aan te nemen, kan het van nut zijn de balans op te maken van orkest- en kamermuziekconcerten. De orga nisatoren van het Holland Festival, die al jaren lang volgens een vaste formule te werk gaan, kunnen beter dan wie dan ook beoordelen welke concerten eigenlijk buiten het kader vallen. Indien het inderdaad noodzakelijk zou blijken om de bijdrage van de orkesten en de kamermuziek te be korten, dan moet rekening gehouden worden met de werke lijke muzikale waarde van het gebodene. Het is gebleken dat de orkesten zonder uitzondereing het bewijs geleverd hebben van een hoogstaand muzikaal verantwoordelijk heidsgevoel. De kamermuziekconcerten echter waren te veel gericht op óf het experimentele óf het overbekende repertoire. Het heeft geen enkele zin om de hedendaagse componisten aan het woord te laten, indien zij niet beseffen dat het Holland Festival niet gediend is n\et Hét ten gehore brengen van zwakke pogingen tot verbetering van het be staande. Indien zij niet werkelijk bijdragen tot de muzikale betekenis van het Holland Festival, kunnen dergelijke concerten beter achterwege blijven. Het is wel begrijpelijk dat er gezocht wordt naar een zakelijk verantwoorde programma-samenstelling, maar het is te hopen dat de muzikale waarde van een ensemble ten alle tijde in aanmerking zal worden genomen. Indien men tracht de beste ensembles uit het buitenland te halen en daar ook grote sommen aan besteedt, moet men anderzijds niet kritiekloos aanvaarden wat er op het gebied van mo derne kamermuziek van eigen bodem geboden wordt. In dien experimenten nodig geacht worden, dan kan men die beter in eigen kring organiseren, het is gebleken dat er bij het festival-publiek nauwelijks belangstelling voor bestaat. Het concert van het Radio-kamerorkest en het concert van Gaudeamus trokken slechts een handjevol mensen, voorna melijk vrienden en bloedverwanten van de componisten en enkele verdwaalde festival-gangers. De concerten van de grote orkesten, die verantwoorde programma's brachten, trokken volle zalen. Hoogtepunten van dit Festival waren de opvoeringen van Alban Bergs opera Lulu en van Brittens War Requiem. Zonder het instituut Holland Festival zou het niet mogelijk zijn om dergelijke belangrijke uitvoeringen te realiseren. I 5 -■ WKÊmti t I A# ET HOLLAND FESTIVAL heeft ons dusdanig in beslag genomen, dat een opmerke lijk feit dreigde onvermeld te blij ven. Op 18 juni jl. is Strawinsky 85 jaar geworden en wij haasten ons uw aandacht te vragen voor een beschouwing over het leven en werken van één van de belangrijk ste en meest beroemde componis ten van deze eeuw. AL 60 JAAR lang is de invloed van Strawinsky van groot belang voor de ont wikkeling van de cultuur en de muzikale smaak. Iedere poging om het verloop van zijn muzikale carrière te beschrijven moet uitdraaien op een overzicht van de voornaamste perioden van de moderne muziek. Heel lang heeft Strawinsky gegolden als de tegenpool van Schönberg of dit juist is staat nog te bezien. Inmiddels is wel gebleken dat zij beiden de grondslagen van de mogelijkheden in de twintigste eeuw hebben vastgelegd. Partituurbladzijde uit „L'His- toire du Soldat". SCHÖNBERG is de eigenlijke grond legger geweest van het twaalftoons- systeem. Reeds in 1913 in de schets voor zijn oratorium „Die Jakobslei- ter" is de compositietechniek met de 12 tonen-reeks in kiem aanwezig. Hij bereikte een hoogtepunt in de nieuwe techniek in zijn Orkestvariaties (1928). Schönberg stierf in 1951 in Los Ange les. Als stichter van- de Weense school is hij ongetwijfeld de baanbreker ge weest voor de vernieuwing, die werd voortgezet door Anton Webern en Alban Berg. Hindemith en Milhaud, die in zekere zin als volgelingen van hem kunnen worden beschouwd, gin gen verder op de weg van de toon aard-loze compositie. Het is niet 'zo dat Strawinsky en Schönberg de grenzen bepaald hebben van de mo derne muziek, noch de banen voor de ontwikkeling daarvan, maar zij verte genwoordigen de twee polen: Pluri-to- naliteit en dodecafonie, waartussen de muzikale bewegingen zich ontwikke len. Het heeft er lange tijd naar uit gezien, dat zij vertegenwoordigers wa ren van een richting, die de vernie tiging van de bestaande normen be oogde. Nu zijn er duidelijke teke nen die erop wijzen, dat hun ogen schijnlijk afwijkende standpunten ten slotte zullen samensmelten en dat hun principes eerder aanvullend zullen blijken te zijn, in plaats van tegenge steld. De kiemende kracht in de moderne muziek is de noodzakelijkheid die dwingt om buiten de paden van het gebruikelijke harmonische systeem van majeur en mineur te gaan. Maar de vernieuwers kunnen zich niet on middellijk losmaken van het bestaan de patroon, zelfs Strawinsky kon dat niet. Meesterwerken als Petruchka en Le Sacre du Printemps mogen dan Strawinsky, getekend door Pi casso (1917). op het eerste gehoor werken als een uitbarsting, die gelijk staat aan een beeldenstorm; in wezen zijn zij slechts het gevolg van voorafgaande experi menten, die, uitgaande van de geldende grondslagen, moesten leiden tot kwa liteiten, die het karakteristieke ken merk werden van zijn persoonlijk heid. De symfonie in Es, die Stra winsky zelf als zijn opus 1 beschouw de en die in 1907 voltooid werd, droeg reeds de sporen van de geestelijke worsteling die in zijn onderbewust zijn gaande was. IGOR FEODORO WITCH STRA WINSKY werd in 1882 in Oranienbaum geboren. Hij groeide op in een muzi kaal milieu zijn vader was zanger aan de Keizerlijke O.pera van St. Pe tersburg. Aanvankelijk was het niet de bedoeling dat de jonge Igor het pad der muze zou opgaan. Zijn ouders zon den hem naar de universiteit om rech ten te studeren. Deze studie heeft hij ook inderdaad voltooid, in 1905 behaal de hij de Meester-titel aan de univer siteit van St. Petersburg. De drang om zijn muzikale kennis uit te breiden echter was groter dan de aantrekkings kracht van een carrière in de rechten. Hij koos zijn eigen weg om zich in de compositie te bekwamen (op zijn negende jaar was hij begonnen met pianolessen) en zocht contact met Rimsky Korsakov, die besloot om hem in de geheimen van de muziek in te wijden. Strawinsky heeft nooit het conserva torium bezocht en Rimsky Korsakov is gedurende 3 jaar zijn enige leermees ter geweest, vooral op het gebied der instrumentatie heeft hij zeer veel van zijn leidsman kunnen opsteken. Van zelfsprekend werd Strawinsky aan vankelijk zeer sterk door Rimsky Kor sakov beïnvloed, die ten aanzien van de moderne componisten van die da gen zijn mening niet onder stoelen of banken stak. Zo gaf hij zijn leerling de raad niet te veel naar de muziek van Debussy te luisteren: „Men loopt gevaar om aan deze muziek gewoon te raken en tenslotte zou men er ook nog van gaan houden!" Na de dood van Rimsky Korsakov kwam Strawinsky op eigen benen te staan en het heeft enige tijd geduurd voor hij zijn krachten ging ontplooien. De kennismaking met Serge Diaghilev had verstrekkende gevolgen, de inspi ratie die van deze grote ballet-leider en kunstenaar uitging bracht Strawin sky tot zijn eerste meesterwerk: het ballet l'Oiseau de feu (de Vuurvogel), dat in 1910 zijn première beleefde in de Parijse opera. Het succes was over weldigend en zijn naam was gemaakt. De vriendschap met Diaghilev leidde tot verscheidene opdrachten en in 1911 vond de eerste opvoering plaats van Petruchka. Dit ballet, waarin het tra- gi-komische lot van Jan Klaassen ten tonele wordt gevoerd, werd gedirigeerd door Pierre Monteux, die hiermee zijn loopbaan als dirigent van het Russische ballet in Parijs begon. De hoofdrol werd gedanst door Nyjinsky en men kan zich voorstellen, dat de eerste uit voering een grootse belevenis is ge weest voor hen die het voorrecht had den hier getuige van te zijn. Het vol gende grote werk, Le Sacre du Prin temps (de Inwijding van de Lente), onderging bij de eerste opvoering in 1913 hetzelfde lot als zovele stukken, die later als meesterwerken werden aangemerkt. Het ballet werd uitgeflo ten het kabaal in de zaal over stemde de muziek en de dansers kon den het ritme niet meer volgen, het werd een totale chaos. Toch heeft het publiek zijn houding herzien en de Sacre geaccepteerd en op de duur zelfs toegejuicht. Strawinsky bewerkte de balletten l'Oiseau de feu, Petruchka en le Sacre du Printemps tot orkest-suites, zodat ook een uitvoering in de concertzaal mogelijk werd. Hierdoor kon een veel groter publiek kennis nemen van deze scheppingen en in deze vorm droegen zij veel bij tot de verbreiding van de roem van de Russische meester. Ook in Holland deden de werken van Strawinsky hun intrede, maar de directie van het Concertgebouw in Am sterdam ging niet over één nacht ijs! Pas toen het succes vaststond door het bekend worden van de reacties in het buitenland werd in 1925 Pierre Monteux uitgenodigd om de Sacre aan het Amsterdamse publiek te presente ren. De ovaties die Monteux in ont vangst mocht nemen hebben geleid tot de aanstelling van de sympatieke Franse dirigent als „vaste gastdiri- gent" naast Willem Mengelberg. Een tiental jaren opende Monteux zijn se rie toncerten onveranderlijk met een werk van Strawinsky. Wie ooit een van deze concerten heeft meegemaakt weet welk een stralende kracht er uit ging van zijn directie, zijn optreden was voor iedereen een onvergetelijk evenement. In 1914 voltooide Strawinsky het ly rische tableau Le Rossignol en in 1918 Histoire du Soldat, gedurende de oor logsjaren verbleef hij in Zwitserland, Een recente foto van de beroemde componist. waar hij een groot aantal werken com poneerde en vriendschap sloot met de dirigent Ansermet. Het ballet Pulcinella. dat in 1919 ont stond en dat was gecomponeerd naar motieven van Pergolesi, luidde het be gin in van zijn z.g. Neo-klassieke pe riode. In een volgend artikel „Stra winsky en de anderen" wil ik u de verdere ontwikkeling schetsen van de man, die wij de nestor zouden kunnen noemen van de moderne componisten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 11