EUROPA 1900
Igor Strawinsky 85 21
Het mysterie van de Brontës
Een studie van Johan van der Woude
Litteraire
Ka n ttekeni ngen
Erbij
C. J. E. Dinaux
Mocht u deze zomer in de buurt van
Oostende komen, dan moet u niet ver
zuimen de tentoonstelling „Europa
1900" te gaan zien die in het Kurhaus -
Kursaal zeggen de Vlamingen tot 30
september wordt gehouden. Er zijn uit
allerlei Westeuropese verzamelingen
meer dan duizend voorwerpen bijeen
gebracht die het dagelijks leven van de
„Belle Epoque" hebben gestoffeerd.
Oudere lezers, die de wereld van voor
de Eerste Wereldoorlog bewust heb
ben beleefd, zullen er genieten. Wie
kan aantonen dat hij vóór 1900 gebo
ren is, heeft bovendien gratis toegang.
Het is merkwaardig dat de kunst
uitingen van die tijd, waaraan onder
meer de naam „Jugenstil" i sverbon-
den, op de hedendaagse kunstzinnige
jeugd een onweerstaanbare aantrek
kingskracht uitoefenen. Des te merk
waardiger is dat verschijnsel omdat
bezoekers van middelbare leeftijd vaak
uiting geven aan hun felle afkeer van
bepaalde verschijnselen in de kunst
van die periode. „Je wordt draaierig
van de krullen", kon men iemand ho
ren zeggen die voor een uitstalling van
zilveren en glazen voorwerpen stond.
Behalve een tijd met een uitgespro
ken eigen kunst, was de periode rond
1900 ook een tijd met eigen kwalen.
De neerslag van dit alles is bijeen
gebracht in het Oostendse Kurhaus. In
de hal staat de vliegmachine waarmee
Blériot in 1909 over het Kanaal vloog,
in de afdeling Techniek en Wetenschap,
waar men ook het draaiorgel vindt dat
de Belgische zuidpoolexpeditie van 1897
1899 heeft opgevrolijkt. Er staat een
zonograaf, die evenals de tentoonge
stelde fonografen afkomstig is uit 'de
collectie Bleeker (Amsterdam). Er zijn
fraaie affiches te bewonderen voor
films van Mèliés, Pathé, Zecca èn
Lund (Bijvoorbeeld De Dame met de
Camelia's, Nordisk Film Denemarken
1907) en foto's, waarbij men produkten
aantreft van de Nederlanders Bers-
senbrugge, Huysen en Smith, afge
staan door het Leidse Prentenkabinet.
Het Haagse Gemeentemuseum heeft
verscheidene bijdragen geleverd voor
de afdelingen meubels, keramiek, por
selein en zilver. Koningin Juliana heeft
een portret afgestaan van koningin Wil-
helmina in Fries kostuum dat om
streeks 1898 is gemaakt door W. Mar
tens.
Men kan Oostende gemakkelijk per
trein bereiken uit Brussel en per au
to uit Zeeuws Vlaanderen via Brugge
over de weg. Parkeren is geen pro
bleem mits men de onmiddellijke om
geving van de boulevard vermijdt. De
toegang tot de tentoonstelling kost 40
frank voor volwassenen, 20 frank voor
kinderen (groepen 25 en scholen 10
frank per persoon). Voor de onmisba
re catalogus die niet geïllustreerd is,
moet men 60 frank neertellen, voor het
album met een groot aantal afbeeldin
gen 180 frank. Daar staat tegenover
dat men aan de boulevard voor een
redelijke prijs een goede eenvoudige
maaltijd kan krijgen.
A. Boerma
„ER ZIJN TWEE Strawinsky's
en ik houd van alle twee". Deze
markante uitspraak van Leonard
Bernstein dateert uit 1959 en is een
duidelijk antwoord op de veelge
hoorde mening, dat Strawinsky
sinds zijn eerste balletten ontstel
lend achteruit is gegaan en dat hij
niet meer in staat is het peil te be
reiken van zijn eerste grote crea
ties. Sommigen beweren dat het
ballet PULCINELLA (1919) op
motieven van Pergolesi het begin
is van de ondergang. Telkens op
nieuw worden, ook in Nederland,
vele pennen in beweging gebracht
bij een Strawinskypremière of bij
de herdenkingen van zijn verjaar
dagen.
AANGEMOEDIGD door de gezag
hebbende stem van Willem Pijper
(1894-194 7) hebben vele Nederlandse
scribenten van tijd tot tijd stelling ge
nomen tegen de „decadente" muzikale
aristocraat van deze eeuw, die echter,
zonder acht te slaan op het gekrakeel
der omstanders, onverstoord zijns
weegs gaat. In 1926 schreef Pijper;
„zijn muzikale vermogen is naar de
duivel en hij baadt zich in roem en
eer want waarlijk de Strawinsky
van heden is niet meer dan de ruïne
van de meester van 1910". Geza Frid
schreef in 1948 in Mens en Melodie
over „de seniel geworden schepper van
de Sacre du Printemps" en in zijn
eigen vaderland werd door een Russi
sche musicoloog vastgesteld, dat zijn
terugkeer tot de klassieken moet wor
den beschouwd „als een panische
vlucht voor de eigentijdse realiteit."
Deze teleurgestelde en verbitterde
tijdgenoten vergeten echter, dat een
componist en elke werkelijke kunste
naar in feite geen keuze heeft -hij
is een gedrevene die door impulsen
wordt beheerst en hij kan daar geen
verandering in brengen.
EVENALS PICASSO gehoond wordt
om zijn „onmenselijke portretten" en
om zijn „potten- en pannenperiode",
wordt Strawinsky verguisd om zijn
voor anderen onbegrijpelijke ootmoed
voor de eenvoudige strenge stijl der
klassieken. De kunstenaars die om der
wille van de openbare mening conces
sies doen verloochenen hun kunste
naarsschap en verkopen zich aan het
publiek. De artistieke waarde van hun
werken daalt, zodra zij zich richten
naar de smaak van Jan en alleman.
Het is dwaasheid om te eisen dat een
componist regelmatig grote meester
werken aflevert en het is trouwens
dikwijls genoeg bewezen, dat de tijd
genoten niet in staat zijn om de kunst
waarde daarvan te beoordelen. Stra
winsky behoort tot de allergrootsten*
dat is boven elke twijfel verheven en
dat wordt bovendien bevestigd door
het tumult dat steeds weer ontstaat
bij het verschijnen van een nieuw
werk.
Van tijd tot tijd publiceert Strawins
ky een beschouwing over de produkten
van zijn geest. Aan deze publikaties
schijnt grote behoefte te bestaan, want
er wordt onmiddellijk een criticus ge
vonden, die in een hoge boom klimt
om zijn verontwaardiging ter kennis
van het publiek te brengen.
Tussen 1922 en 1962 verschenen er
een twintigtal geschriften en boeken
van Strawinsky zelf, dat lijkt veel,
maar als men de lijst van boeken en
artikelen ziet óver hemzelf, dan slaat
men de handen in elkaar van verba
zing: meer dan vijftig boeken in alle
talen (twee Nederlandse) en ruim
driehonderd artikelen van gezagheb
bende musicologen uit alle wereldde
len (hierbij worden geen Nederlanders
genoemd).
NOG INDRUKWEKKENDER is het
aantal composities dat Strawinsky op
zijn naam heeft staan:
Zes stukken voor piano, twee stuk
ken voor piano quatre mains en 2
stukken voor twee pianos;
Twaalf kamermuziekwerken, veer
tien stukken voor een zangstem met
instrumentale begeleiding, vijf stuk
ken voor koor a capella en negen
koorwerken met begeleiding;
Een vioolconcert, drie pianoconcer
ten, tweeëntwintig symfonische
werken en concerten voor orkest;
Achttien opera's en balletten
En nog steeds werkt deze geniale
schepper door met onblusbare geest
drift en niet aflatende ijver.
„Voor mij als componist is compo
neren een dagelijkse arbeid en ik voel
mij geroepen deze taak te verrichten",
schrijft hij in Mein Leben (uitgave
Paul List, München). Hij vervolgt:
„zoals elk organisch leven verschrom
pelt, wanneer het niet in voortdurende
toestand van werkzaamheid wordt ge
houden zo verdorren en verstarren
ook de vaardigheden van een compo
nist indien hij zich niet met volle
overgave inzet om ze in stand te hou
den. De leek gelooft, dat men om
scheppend werk te verrichten moet
wachten op inspiratie, maar dat is een
vergissing. Het is verre van mij om
de inspiratie te verloochenen, integen
deel. ik zie in haar een bewegende
kracht die besloten ligt in het men
selijke doen en die zeker niet het mo
nopolie van de kunstenaar is. Maar
deze kracht ontplooit zich alleen, in
dien zij door inspanning in het doen
wordt ingezet en deze inspanning is:
arbeid. Zoals de eetlust wordt opge
wekt door te eten, zo roept de arbeid
de inspiratie op. Maar niet de inspira
tie is het belangrijkste in de eerste
plaats komt het werk."
HOEWEL IK OP mij genomen heb
om te verklaren van welk een grote
betekenis deze geniale kunstenaar is
voor het muziekleven van nu, is het
in dit verband verstandiger Strawins-
kij zelf aan het woord te laten.
„Ik besef ten volle, dat ik in de
loop der jaren een vreemde geworden
ben voor het merendeel mijner toe
hoorders. Men verwacht iets anders
van mij men mint de muziek van
de „Vuurvogel", van „Petroesjka" en
van de „Sacre", aan de taal van deze
werken is men gewend geraakt en men
is verbaasd dat ik nu eert, andere taal
spreek. Men kan de ontwikkeling niet
volgen, die mijn muzikale gedachten
hebben doorgemaakt. Wat mij ont
roert en wat mij vreugde schenkt laat
het publiek koud wat nu voor de men
sen een prikkel is heeft voor mij geen
bekoring meer. Wanneer het voor
komt dat het publiek en ik van de
zelfde dingen houden, dan is dat op
verschillende gronden. De kunstenaar
blijft verlangen dat de hele wereld met
hem overeenstemt, tot zijn ongeluk
echter blijft dit een ideaal, een onbe
reikbaarheid. Ik moet in de bres staan
voor datgene wat mij de waarheid lijkt.
Aan deze waarheid moet ik gehoor
zaam zijn en ik dien haar in volsla
gen onbevangenheid".
Het standpunt van Strawinsky be
hoeft geen enkele toelichting, onwille
keurig echter vraag ik mij af, hoe het
mogelijk is dat er mensen zijn die
trachten te bewijzen dat hij heeft af
gedaan. Vanzelfsprekend zijn er jonge
ren die hun eigen weg wensen te gaan,
maar juist zij moeten begrijpen dat zij
hun betekenis niet kunnen ontlenen
aan de minachting die zij uitspreken
over het werk van een man, die er zo
ernstig naar streeft, zijn roeping trouw
te blijven.
IN EEN VAN ZIJN gesprekken met
zijn discipel Robert Craft doet hij een
uitval naar critici die het hem lastig
maken. Hij neemt er twee op de kor
rel, de een noemt hij Mijnheer Verve
lend en de ander mijnheer Doof. „Zij
kunnen mij niet begrijpen, omdat zij
zelf niet aan scheppende arbeid doen
het zijn geen componisten". Het
zelfde verwijt heeft Strawinsky ook
weieens gemaakt aan musici die vol
gens hem zijn werken niet konden spe
len. Men kan hieruit opmaken, schrijft
Winthrop Sargeant (vermoedelijk
Mijnheer Doof) in de New Yorker, dat
Strawinsky's ideaal zou zijn: een we
reld, waarin muziek geschreven wordt
door goede componisten, wordt ge
speeld door componisten. Hoe kan
Strawinsky weten, dat het allen goe
de componisten zijn?
TER GELEGENHEID van Strawins
ky's 85ste verjaardag is Columbia uit
gekomen met drie platen, die ver
schillende perioden van zijn loopbaan
weergeven en er zullen wel weer de
nodige (en onnodige) artikelen aan
hem gewijd zijn. Ondergetekende doet
daar braaf aan mee. Tenslotte blijft
het boeiend om de verschillende fa
cetten te belichten, die het flonkeren
de licht uitstralen van die briljante
schepper: Igor Strawinsky.
J. H. Moolenijzer
VAN de vijf Brontës, die een levensspoor hebben na
gelaten in de Engelse litteratuur van de negentiende
eeuw te weten: dominee Patrick Brontë, zijn drie
dochters Charlotte, Emily en Anne, en zijn zoon Bran-
well is er één die gelezen zal worden zolang er men
sen zijn die zich verbonden voelen met de elementaire
levenskrachten: Emily Brontë. Onvermijdelijk is dan
ook zij het, die zich in de studie van Johan van der
Woude over „Het mysterie van de Brontës' (in een
voortreffelijk verzorgde uitgave verschenen bij Uit
geverij Contact) het scherpst aftekent: eenzelvig, trots,
ontoegankelijk, sterk in haar verborgen innigheid, on
verbiddelijk in haar grootscheepse passie een na
tuurwezen, een van die zeldzame „nomaden bij wier
geboorte (ik citeer A. Roland Holst) een deur heeft
opengestaan, al was het nog zo kort en op een kier,
naar wind en licht buiten de tijd. Van der Woude heeft
Emily Brontë niet geromantiseerd. Aan de hand van
de gegevens, die hij uit de beschikbare en zorgvuldig
geraadpleegde bronnen verzamelde, heeft hij haar
beeld zich als het ware zelf laten voltooien tegen de
achtergrond van haar milieu, haar landschap, de voor
geschiedenis van haar Ierse afkomst. Zó, als een leven
dat volstrekt in zichzelf besloten was, plaatst hij dat
beeld naast dat van haar zusters en haar noodlottig in
zichzelf verstrikte broer Branwell, confronteert hij
het met uitspraken die hij aan brieven en dagboeken
ontleende.
IN het vierde deel van zijn boek, in
het hoofdstuk „De Brontës en tijdgeno
ten", geeft Van der Woude een kritisch
geselecteerd chronologisch overzicht
van de levensloop der Brontës, waarbij
hij zich beperkt tot een èn zakelijk èn
karakteristiek commentaar, dat de ge
citeerde passages verbindt. Wat ont
stond door deze wijze van geschied
schrijving die overeenkomst ver
toont met de struktuur van Rowohlts
Selbstmonographien en de „Ecrivains
de toujours" van de Editions du
Seuil is een biografie van de levens
feiten zoals deze in neergeschreven ge
tuigenissen werden vastgelegd. Wat
leest men daaruit? Het leven van een
door ziekte en dood zwaar beproefd ge
zin, van eenzaamheid temidden van
een irtensverlaten heidelandschap, van
beknotte levenskansen in een sombere,
verstilde pastorie, van ambivalente
menselijke verbondenheid, vergeefse
liefde, verlangen naar grootser leven,
onstuimiger driften die eén uiting vin
den in de verbeelding, en als men
goed leest balt dit alles zich samen
tot de stof, die het geniale schrijver
schap van Emily Brontë tot die éne,
grootse, door elementaire krachten be
speelde roman kon inspireren: Wuthe-
ring Heights, waarvan de vertaling
van Elisabeth de Roos onder de titel
De Woeste Hoogte (Uitgeverij Contact,
10e druk) moeilijk overtroffen zal kun
nen worden.
Vergeleken met dit grandioze werk,
uniek niet alleen in de literatuur van
het, Victoriaanse tijdvak maar in de
wereldletterkunde, komen de romans
van Charlotte Brontë haar veelgele
zen „Jane Eyre" en zelfs het door zijn
autobiografische inslag heel wat ster
kere „Villette" in de tweede plaats.
Wat Anne Brontë schreef, een tweetal
romans en postuum gepubliceerde ge
dichten, miste de allure van een ge
dreven creativiteit, de „cottage"-poëzie
van vader Patrick is alleen van belang
als voorteken van de aanleg, die de
Brontë-kinderen bij hun geboorte mee
kregen, en wat de ongelukkige, in zijn
schrijf-en schildertalent beknotteBran-
well naliet bleef rijmelarij. Geen won
der dus dat Van der Woude alleen aan
het werk van Emily een afzonderlijk
hoofdstuk wijdt.
ZIJN bondige analyse van de com
positie van „Wuthering Heights" brengt
tweeërlei ^Qt uitdrukking. Ten eerste
dat ondanks de „zwakke plekken" de
tragedie, die zich tussen de romanfi
guren voltrekt, van een huiveringwek
kende onafwendbaarheid is die zonder
een geniale intuïtie voor het menselijk-
mogelijke, voor de fatale wisselwerking
tussen gevoelens en driften (liefde,
ontgoocheling, haat, wraak), nooit zo
dringend, zo aangrijpend en diep-pei-
lend in een roman van een nog geen
dertigjarige verwerkelijkt had kunnen
worden. „In dit boek", aldus Van der
Woude, „vindt men alle aspecten van
de Griekse tragedie, van de tragische
idee terug: het tragische karakter van
Heathcliff en Catharine; de tragische
schuld, omdat wordt opgeroepen wat
niet werd bedoeld; de tragische situa
tie van het misverstand, met het on
vermijdelijke, gewelddadige einde,
want de dood van Catharine en van
Heathcliff is een vorm van zelfmoord;
tenslotte de tragische voorbeschikking
door het noodlot".
In een van haar gedichten het
vers met de aanvangsregel „how clear
she shines" staat de „stroke of
Fate" (het toeslaan van het noodlot)
temidden van het vele dat ten leste
de mens murw maakt, hem neerslaat
en tot nietig instrument doet worden
van duistere machten. Van der Woude
weet terdege, wat hij zegt en dat
is de tweede conclusie van zijn ana
lyse als hij de poëzie van Emily
Brontë als een wezenlijk voorstadium
beschouwt van De Woeste Hoogte. Al
les is daarin bijeen; de moed om te
leven „without the aid of joy" (zonder
de hulp van de vreugde!; het vurig
verlangen naar een „ongebonden ziel";
de dreiging van de dood; het gepant
serde hart dat geloven blijft in degene
„for whom I wait". En als men dan
in het gedicht „Stanzas" leest van een
voortdurende terugkeer naar de vroeg
ste gevoelens „die met mij geboren
werden", van de verzekering dat zo
min gegaan wordt in heroïsche sporen
als langs de paden van „high mora
lity", van hooggestemde moraal, maar
enkel daar waar „mijn eigen natuur
mij leiden zal", dan spreekt daar al
Catherine het sleutelwoord, zoals Johan
van der Woude het terecht noemde,
van Wuthering Heights: „ik ben Heath
cliff, hij is altijd, altijd in mijn ge
dachten als mijn eigen wezen".
Van der Woude noemde op goede
gronden Emily Brontë's gedichten een
autobiografie van de ziel, een comple
ter getuigenis dan de roman, waarin
Emily ten dele schuil gaat. Maar ook
haar poëzie blijft ojnhuld door het my
sterie, waaruit paradoxaal gezegd
alleen verklaard kan worden hoe het
mogelijk was dat een jonge vrouw, die
de pastorie te Ha worth alleen tijdens
haar schooljaren en haar werkzaam
heid van hulplerares aan meisjespen
sionaten en dan nog kortstondig ver
liet, kon putten uit een levenservaring
die in een zo geringe mate door reële
gebeurtenissen werd bepaald en deson
danks zo algemeen-menselijk, zo door
leefd kon zijn, zo gedreven door de
verborgen motieven van het menselijk
doen en laten. Zijzelf was Heathcliff,
was Catherine ,was de in het nauw
van zijn levensonmacht gedreven Hind-
ley ze was ze één voor één die
„De Woeste Hoogte" bevolken en dat
wil zeggen: ze was een groot schrijf
ster.
HET IS BEST MOGELIJK dat de
verhalen van haar vader Patrick over
het Ierse voorgeslacht, over zijn jeugd
en zijn land van geboorte, haar een
stof verschaften, die wonderwel weer
klank vond in haar verbeelding. Van
der Woude heeft in het derde hoofd
stuk van zijn studie „Spoor naar
het verleden", geschreven in opdracht
van het voormalige Ministerie van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
het accent gelegd op een vrijwel
verwaarloosd onderzoek van William
Wright naar de Ierse oorsprong van de
Brontës. „De theorie van Wright is"
schrijft hij, „dat de geschiedenis van
de Earnshaws van de Woeste Hoogte,
van de Lintons van Thrushcross Gran
ge" de beide families tussen wie
zich door tussenkomst van de vonde
ling Heathcliff een fatale vete voltrok
zich tussen de voorouders van Bron
tës heeft afgespeeld en dat Emily,
Charlotte, Anne en hun broer Branwell
ze hebben gekend uit de verhalen die
hun vader aan zijn kinderen heeft ver
teld."
Litterair-historisch en bezien uit het
oogpunt van de relatie tussen gegeven
„stof" en de wijze waarop deze crea
tief werd verwerkelijkt, is Wrights
zienswijze, die naar wat Van der
Woude er over meedeelt niet onaanne
melijk is, stellig van belang. Maar ten
slotte is het uitsluitend het kunstenaar
schap, dat uit welk materiaal dan ook
een werk schept als „De Woeste Hoog
te", figuren in het leven roept als.
Heathcliff en Catherine, die als Don
Quichotte, Koning Lear, Madame Bova-
ry, de gebroeders Karamazov tot per
sonen werden, tot mensen die door de
wereld gaan alsof er geen romans wa
ren die hen geschapen hadden.
De drie zusters Brontë, geschilderd door Branwell: Anne, Emily en Charlotts
(van links naar rechts).
Tot besluit: er mag wel eens een
woord van waardering gezegd worden
voor een boek, dat onder leiding van
Tessa Fagel door de uitgever zowel
typografisch als illustratief zo perfect
werd verzorgd. Het is in deze pocket
wereld dus nog mogelijk om een waar
devol manuscript als „boek", als
kunstwerk van uitgave, te publiceren
De massaproduktie heeft nog niet het
laatste woord. Aan de latente kopers
om dit te honoreren
A