SUPERIEURE DEENSE DANSKUNST IN KOPENHAAGSE FESTIVAL '67 Heinrich BÖll, maar tijdgebonden Koningshuis legde grondslag voor grote ballet-traditie ZATERDAG 2 SEPT^WB^ 196 7 1' Erbij 16 IS HET KARAKTER van de balletkunst internationaal of is het een kunstvorm met een over wegend nationale inslag? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Duidelijk is in ieder geval, dat ieder volk een eigen idee heeft over de uitbeelding van bepaalde onderwerpen. Balletten zoals „Les Sylphides", „Lac de Cygnes" en „Romeo en Julia", worden over de hele wereld gedanst, maar iedere balletgroep geeft haar eigen inter pretatie, die samenhangt met haar volkskarakter. Daarnaast zijn er balletten die nationaal bezit zijn en die zich moeilijk lenen voor inter nationaal gebruik. Men kan zich nauwelijks voorstellen, dat An American in Paris of de Westside Story gedanst zouden worden door het Russische ballet in Moskou. Verleden Strawinsky Bartók J. H. Moolenijzer. Duif se Ut i era tu ur auteur Verhalen Boeiend DE DANS is zo oud als de wereld als uiting van vreugde of als uitdrukking van smart, om te bekoren of om boze geesten te bezweren zo lang de mens leeft heeft hij zijn gevoelens in de dans uitgeleefd. Het ballet, de kunstzinnige dans door groepen op het toneel uitgevoerd, is echter een van de jongste kunstvormen. Vivi Gelker als verleidster in De wonderbaarlijke manda- ontstaan in de prinselijke paleizen en theaters van Ita lië ten tijde van de Renaissance en tot ontwikkeling gekomen by het beroepsballet in Parijs. In de loop der eeuwen transformeerde het ballet zich van een ver maak voor de adellijke kringen tot een volkskunst, die in alle grote steden ter wereld beoefend wordt. rijn op muziek van Bartók. Niels Kehlet als Joker in Jeu de Cartes van Strawinsky. EN ER ZIJN ook landen, die door hun volksaard ogenschijnlijk ver ver wijderd zijn van de balletkunst. De Nederlander bijv. staat nu eenmaal bekend als een boertje op klompen, dat hoogstens in staat is tot bokke- sprongen en van een Deen verwacht men ook al geen vlugvoetigheid. Toch is het Nederlandse ballet de laatste jaren bezig zich een internatio nale naam te verwerven, terwijl de Denen een ballettraditie hebben, die al begonnen is omstreeks 1760. Het ballet van Kopenhagen is terecht we reldberoemd en het Deense Dans en Muziek Festival 1967 behoort tot de beste der Europese kunstmanifestaties, in de eerste plaats door de toppresta ties van het Koninklijke Deense Corps de Ballet. OVER HET ALGEMEEN heeft het ballet in Denemarken dezelfde ontwik keling doorgemaakt als in Italië en Frankrijk. Dit hebben de Denen te danken aan hun koningshuis, dat door de eeuwen heen het ballet in stand gehouden heeft en daartoe aanvanke lijk Italiaanse en Franse balletmees- ters aanstelde. De maitre de ballet die het meest heeft bijgedragen tot de roem der Deense dansers was August Bournonville (1805-1879). Zijn naam is onverbrekelijk verbonden met de Deense balletkunst en hij wordt ook nu nog vereerd als een nationale held. Zijn kostuums en zijn pruiken, zijn spiegel en zijn schoenen worden zorg vuldig bewaard in het Hoftheater, een van de oudste theaters van Europa, dat op last van Christiaan VII in 1766 werd gebouwd door de architect Jar- din voor de uitvoering van Franse toneelstukken. De bloeiperiode die het Deense ballet nu doormaakt, is o.a. te danken aan het optreden van de jonge Deense choreograaf Flemming Flindt, zelf een danser van grote be gaafdheid. De balletten van Strawinsky en Bartók, gedanst door verschillende groepen van het Koninklijke Deense Ballet, hebben een diepe indruk op mij gemaakt en ik wil trachten u verslag uit te brengen over dit onver getelijke schouwspel. Daarbij moet ik vooropstellen dat ik dit onderwerp alleen kan benaderen vanuit een muzikale gezichtshoek. Ik heb mijzelf de vraag gesteld, hoe de dansers het klaarspelen te dansen op muziek waarin maat en melodie soms uiterst vaag zijn. De vrijheid van com positie in balletten van Strawinsky en Bartók en van nog jongere componis ten is zo groot, dat het uiterst moeilijk moet zijn voor een danser om tot een min of meer geordende beweging té komen. DE DANSER van gisteren vroeg om een herkenbaar ritme en als dat niet duidelijk genoeg was, om een inspire rende melodie. Het ritme in moderne muziek is dikwijls zo gecompliceerd en de melodie zo vreemd, dat de dansers in hun bewegingen vaak de indruk maken van geblinddoekte, tastende fi guren, die schijnbaar doelloos over het toneel ronddolen. De toeschouwer vraagt zich daarbij af wat de danser bedoelt of wat hij tracht uit te beel den. Er zijn nu eenmaal bepaalde nor men waaraan het publiek zich vast houdt en waarin de danser is opge voed */i maat, wals of menuet, snelle passages, snelle passen, langzame pas sages, langzame passen, paukenslagen noden tot een stappende beweging en pizzicatospel tot spitzendans. WANNEER deze normen worden losgelaten óf door de danser bewust worden genegeerd, moet daar een be weging voor in de plaats komen, die toch een vertellend karakter draagt, een als 't ware formulerende uitbeel ding van een gedachte. De bewegingen van het ballet moeten de toeschouwer blijven boeien en hem verklaren wat de componist en de choreograaf bedoe len. Soms kan de mimiek daarbij een hulpmiddel zijn, maar wanneer de danser een masker draagt, is hij aan gewezen op zijn bewegingen alleen. EEN VAN DE VOORSTELLINGEN die ik bijwoonde in de Koninklijke Schouwburg in Kopenhagen was ge heel gewijd aan Strawinsky. Naar aan leiding van de 85ste verjaardag van de wereldberoemde Russische compo nist schreef ik een tweetal artikelen in Erbij, die de betekenis van Strawinsky als ballet-componist in het daglicht stelden. Onder meer beschreef ik hoe hij na zijn aanvankelijke successen met l'Oiseau de feu, Petrouchka en le Sacre du Printemps, verguisd en ge hoond werd om zijn muziek bij het ballet Pulcinella (1919) in neo-klassie- ke stijl. De drie balletten die ik gezien heb, geven als het ware een overzicht van de verdere ontwikkeling van zijn componeertrant: Apollon Musagète (1928), Jeu de Cartes (1936), en Agon (1957). Het eerste laat de verschijning op aarde zien van Apollo en zijn ont moeting met drie der muzen. De mu ziek vertoont veel overeenkomst met de stijl der Oudfranse meesters (Lully, Couperin, Rameau), maar heeft toch een volkomen oorspronkelijke melo diebouw, die tot uiting komt in een prachtige fluitsolo. Jeu de Cartes is een realistisch, meer nog humoristisch ballet over het kaart spel naar een idee van Strawinsky zelf, en werd het eerst gedanst in 1937 door het American Ballet in New York. Het laat drie mogelijkheden van het pokerspel zien, het meest geroem de en verdoemde kaartspel, dat vooral in Amerika vele aanhangers heeft. August Bournonville (1805- 1879), grondlegger van het Deens ballet. van het twaalftoonsysteem plaat», waardoor een klankbeeld ontstaat dat het best te vergelijken is met d« non-figuratieve stijl in de schilder kunst. Iedere ronde begint met het schudden der kaarten, die als schilden snel over het toneel worden geschoven. In elk spel blijkt de joker de be langrijkste kaart, die ondanks zijn clowneske uiterlijk zelfs nog meer aanbeden wordt dan Hartenvrouw. Zelfs voor Schoppenaas gaat de joker niet opzij, maar in één geval toch blijkt hij een overbodige kaart te zijn nl. in de flush (vijf opeenvolgende kaarten van één kleur) en dit geeft aanleiding tot vele komische verwik kelingen. De muziek is geestig en il lustratief en veelzijdig geïnstrumen teerd. Agon tenslotte is een ballet voor twaalf dansers, dat zijn première be leefde in Los Angeles. De muziek werd in concertvorm uitgevoerd in Parijs in 1957 t.g.v. de 75e verjaar dag van Strawinsky. Duidelijk komt naar voren, dat de componist op de ze hoge leeftijd opnieuw een geeste lijke gedaanteverwisseling heeft on dergaan. Er wordt wel gebruik ge maakt van oude motieven, maar te gelijkertijd vindt er een toepassing VAN GEHEEL ANDERE AARD was het ballet de „Wonderbaarlijke Mandarijn" van Bartók, gecomponeerd in 1919 maar daarom niet minder modern. Het gegeven: drie souteneur achtige jongens van de vlakte gebrui ken de verleidelijke kwaliteiten van een sletje, om mannen te vangen en te beroven. Ook de mandarijn loopt in de val, maar deze vreemde fi guur verandert plotseling in een van hartstocht bezeten minnaar die het meisje wil ontvoeren. De rover* trachten hem te doden. Zij doorsteken hem, zij wurgen hem. zij hangen hem op, maar de mandarijn herleeft telkens weer door zijn brandende hartstocht. Als het meisje hem zijn masker afneemt en hem haar liefde verklaart, sterft de mandarijn in haar armen. De muzeik van Bartók is meesle pend, boeiend en fascinerend. De re alistische en erotische taferelen heb ben in de loop der jaren meermalen tot een verbod der voorstelling ge leid. In de choreografie van Flemming Flindt echter is het realisme nergens opdringerig of provocerend. De Deen heeft de nadruk gelegd op de wonder baarlijke kracht van de liefde, die al les overwint, zelfs de dood. Het was een adembenemende voor stelling, weergaloos knap gedanst en geacteerd, zonder een enkele inzin king hielden de dansers de andacht gespannen. Maar vooral Flemming Flindt als Mandarijn en Vivi Gelker als de verleidelijke vrouw gaven danskunst te zien van de allerhoog ste orde. Het stormachtige applaus leverde het bewijs, dat de Denen heel goed begrijpen waarin een klein land groot kan zijn. HEINRICH BÖLL, geboren in 1917, is een auteur, die zich steeds zeer bewust bezig heeft gehouden met de pro blemen van zyn tijd. Hierin ligt zijn kracht en zijn zwak heid. Enige jaren na de oor log vervulde hij een zeer be langrijke functie, belangrijk in zoverre, dat hij de gevoe lens en problemen van de na oorlogse Duitse mens heeft geregistreerd. Het zal voor vele Duitsers toen een bevrij ding geweest zijn, hun moei lijkheden genoteerd en begre pen te weten. Dit was Bölls grote kracht, maar ook zijn zwakheid; tot de allergroot sten kan ik hem niet rekenen, hij is te tijdgebonden en zijn artistieke kwaliteiten zijn niet uitgesproken genoeg. Zijn werk zal de eeuwen niet trotseren, over enige tiental len jaren zal hij nog bij uit zondering gelezen worden door de liefhebber der schone letteren, wèl door degene, die geïnteresseerd is in leven en denken van het naoorlogse Duitsland. Het zal blijken, dat Bölls invloed op de ontwik keling der Duitse litteratuur niet doorslaggevend geweest HET is echter niet mijn be doeling met deze critische op merkingen Böll als onbelang rijk voor óns terzijde te schuiven. Hij is ook nu nog een onmisbaar schrijver, niet het minst, omdat hij zich als populair auteur van zijn grote maatschappelijke ver antwoordelijkheid bewust is. Daarvan getuigen ook nog zijn latere romans, zoals bij voorbeeld „Biljarten om half tien" en „Meningen van een clown". In veel van het proza uit de jaren na 1958 houdt hij zijn lezers een spiegel voor: hij laat niet na, zijn tijdgenoten op de gevaren van het materialisme, dat overal opleeft, te wijzen. In de korte roman „Het brood van mijn jeugd" wordt dit wel zeer duidelijk. Misschien is Bölls tijd zo langzamerhand voor bij, getuige de hier voor kort besproken roman „Einde van een dienstreis", een bewijs van een verslappende greep op zijn stof. HOOG niveau heeft Böll dikwijls bereikt als schrijver van het korte verhaal; dit blijkt bij de lectuur van de nieuwe bloemlezing uit zijn verhalen „Het dal der dreu nende hoeven", die bij de Uitgeverij Elsevier verscheen. In deze bundel is een zestal prozastukken verzameld in een goede vertaling, enige hiervan werden al eerder in Nederland gepubliceerd. De bundel bevat verhalen uit de latere perioden van Bölls schrijverschap. Veruit het langste is genoemde korte ro man „Het brood van mijn jeugd". De ik-figuur is hier een jonge man van ongeveer 25 jaar, als monteur in dienst bij een firma die wasmachi nes verhandelt. Hij is ver loofd met de dochter van zijn chef. Hij leidt het leven van een doorsnee-Duitser uit die tijd (ca. 1955), werkt hard en verdient goed. Een beeld uit zijn jeugd laat hem ech ter niet los; hoe hij in de laat ste oorlogswinter met zijn va der naar de bakker: ging om te proberen een brood extra te krijgen. Nu nog vraagt hij zich af bij zijn contacten met mensen in de opkomende wel vaartsstaat, hoe ze indertijd gereageerd zouden hebben op zijn verzoek om brood. Slechts bij zeer weinigen zou het antwoord op deze vraag positief zijn uitgevallen. De ik-figuur komt in contact met HIERMEE verwant is het enige jaren later ontstane zeer korte verhaal „Precies als in een slechte roman", een der beste en bekendste, die Böll geschreven heeft. Technisch gezien is de opzet geheel anders dan die van de hierboven besproken korte Heinrich Böll een vroeger buurmeisje: in het verhaal symboliseert zij de natuurlijkheid en mense lijke warmte. Voor haar ver breekt hij zijn verloving, ziet daarmee ook af van een in materieel opzicht zorgeloos bestaan. Het verhaal is sober, boeiend en suggestief ge schreven. roman, de acht bladzijden die het verhaal telt bevatten geen woord te veel of te weinig. De schrijver gaat zeer econo misch met situaties en taal om. Het is een schoolvoor beeld van het korte verhaal. Met zeer weinig middelen wordt een situatie opgeroepen en direct begint de verrassen de ontwikkeling, flitsend en zich telkens in een andere richting ontwikkelend dan de lezer zou verwachten. Onder werp is het complex van ge beurtenissen, dat voorafgaat aan de ondertekening van een contract ter uitvoering van grondwerken. Ook hier vindt men weer critiek op de le vensstijl in het naoorlogse Duitsland. Anders dan in „Het brood van mijn jeugd" legt de hoofdpersoon zich hier bij de ontwikkeling neer met de woorden: „Maar ik zou dat nooit begrijpen, het was on begrijpelijk". Een der weinige verhalen in Bölls gehele oeuvre, waar voor hij het decor niet zocht in onze tijd, is „De weeg schaal". Het heeft een onder werp dat in de periode van het naturalisme (1890) niet zou hebben misstaan: namelijk de uitbuiting van toch al arme mensen door rijke groot grondbezitters. Met deze ver telling wordt de sociale bewo genheid van de auteur nog eens extra onderstreept, een dergelijk onderwerp is ech ter wel erg gedateerd. Afge zien van dit bezwaar houdt „De weegschaal" de aandacht van de lezer voortdurend vast. IN het titelverhaal „Het dal der dreunende hoeven" staan drie kinderen op de grens der volwassenheid in het middel punt, namelijk twee jongens en een meisje van omstreeks vijftien jaar. Eén van hen, Griff, weet met zijn tijd geen raad, ligt op bed in de provi siekamer en gooit uit verve ling en gedreven door een ge voel van doelloosheid weck flessen in scherven tegen de muur. Paul, zijn vriend, zal voor hem het pistool van zijn vader gaan halen, waarvan deze bij het einde van de oorlog niet heeft kunnen scheiden. De jongens willen schieten, niet uit verniel zucht, maar uit verveling. De derde figuur is het meisje Mirzowa, dat de stad moet verlaten omdat er aanstootge vende briefjes over haar in het stadje circuleren. Wan neer Paul het pistool gaat ha len, komt hij korte tijd ook in het huis van het meisje. Zeer fijnzinnig is getekend, hoe zij eikaars anders-zijn ontdekken. Het verhaal speelt zich af op een zonnige zon dagmiddag; op de rivier vin den roei wedstrijden plaats. Door de microfoon gedane mededelingen over nummers en tijden vormen de achter grond der gebeurtenissen. De woordsymboliek, waaraan door de schrijver een belang rijke rol is toebedeeld, over tuigt niet, zij verdiept of ver duidelijkt het verhaal niet. Afgezien hiervan is ook dit verhaal weer zeer boeiend. Steeds weer dwingt het be wondering af, te zien, hoe Böll in staat is een situatie op te roepen. Zie hiervoor de eerste passages van deze ver telling. De bundel bevat nog twee korte stukken, „Hier is Tib- ten" en „En het werd avond en morgen", dit laatste de be schrijving van een huwelijks crisis. De mogelijkheid tot het herstel der harmonie wordt aan het slot aangeduid. De bundel opent met „Over mijzelf", voortreffelijk van stijl, kort, puntig en to the point. Het zal voor velen een ge noegen zijn deze verhalen te lezen, dank zij Bölls uitste kende verteltechniek. JA. Braaf-Brandenburg

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 16