Y uur proef als godsoordeel Geen werk meer voor vrijetijds-spionnen Chinezen In Maleisië eren hun negen keizerlijke martelaren 15 VRIJDAG 15 SEPTEMBER 1967 HET OUDE CHINA moet honderden goden en half goden gekend hebben. Aan hen waren ontelbare feest- en hoogtijdagen gewijd, die veelal gepaard gingen met uitgebreide rituele ceremonieën. In het nieuwe China mag formeel nog slechts een godheid aanbeden worden: de groter Leider Mao en diens Rode Boekje. De hele santekraam van vóór de rode revolutie is er afge zworen of vergeten. Wat niet wegneemt dat vele oudere Chinezen nog een huisaltaar in stand houden waar zij de goden-van-weleer, maar vooral de geesten van hun prive- voorouders, eren. OOK BIJ DE Chinese kolonies in het buitenland zijn de oude go den in het vergeetboek geraakt. Een uitzondering is het feest van de Negen Keizerlijke Goden, dat ieder jaar in Maleisië gevierd wordt. Dat feest betreft een kleur rijke mythe, die al van voor onze jaartelling dateert en waarvan de oorsprong nogal duister is. Het is een mondeling overgeleverd epos over negen martelaren, alle broers van keizerlijke geboorte, die in het toenmalige Hemelse Rijk wegens hun vele goede werken een grote populariteit genoten bij het gewone volk. Op een kwade dag liet de kei zer himself, gekweld door afgunst, de negen broers door moordenaars om zeep helpen. Alle negen, zou men in de kegelsport zeggen... - - - -Hduii» jfe i GEEN WONDER dus dat de Chi neess-in-the-street de moord op zijn negen idolen diep betreurde. Daarin voorgegaan door enkele sociaal-voe lende monniken, werden de negen martelaars postuum heilig verklaard en tot de goddelijke staat verheven. En als heiligen zijn zij sindsdien door talloze generaties Chinezen ijverig aanbeden, totdat Mao's ijzeren regime ook daaraan een eind maakte. Op Ma- lakka echter worden de Negen nog elk jaar herdacht met een 9-daags feest, dat zijn hoogtepunt vindt in het dorp je Ampang, niet ver van de hoofdstad Koeala Loempoer. Tienduizenden ver eerders van de Negen, voornamelijk nakomelingen van Chinese emigran ten uit de gebieden rond Kanton en Hokkien, bidden en zingen er acht da gen lang. De climax komt op de laat ste dag met een barbaars „godsoor deel": de vuurproef. Op het plein voor de tempel is een brandstapel ingericht: een breed bed van gloeiende houtskool, dat zo'n twin tig meter lang is. Al sinds de dage raad is men druk bezig geweest met het oprakelen van het vuur. Vrouwen en meisjes waaieren met grasmatten de brand aan. Als alle houtskool don kerrood opgloeit, gooit men met em mers en pollepels grote hoeveelheden rotszout in het vuur, dat onder hevig gesis dikke witte rookwolken doet op stijgen. Mannen springen, extatisch zingend, op de gloeiende kolen en ren nen over de brandstapel. Dan komt het slotstuk. Een reusachtige draag stoel, gevormd als een pagode, nadert getorst door een dozijn vrijwilli gers, gehuld in smetteloos witte kle ren. Twee tempelwachters met zwar te vlaggen wachten hen op. Een priester geeft het teken en dan stort de vreemde stoet zich in de wit te rook op de gloeiende houtskool. Het vuur kraakt en sist onder hun blote voeten. Terwijl zij, gillend van pijn of opwinding voortsnellen, nadert een tweede draagstoel, daarna een derde. Ook zij worden door hun dragers over de volle lengte van het vuurbed ge dragen. Een der mannen struikelt half. De draagstoel wankelt, maar wordt op het nippertje weer in evenwicht ge bracht. En dat is goed, want als er een zou kapseizen, was het leed niet te overzien. De fraai bewerkte, met goud en rode lakornamenten versierde draagstoelen herbergen namelijk de relikwieën van de Negen Keizerlijke Goden en als één daarvan in het vuur zou vallen, dan wacht de ganse sekte een jaar van onheil en ramp spoeden. MAAR ALLES gaat goed. De dra gers, die negen dagen gevast en „rein geleefd" hebben, brengen hun kostba re last veilig over de brandstapel. Hun blote voeten vertonen slechts op pervlakkige brandwonden, die spoedig genezen zullen. Als dat alles deugde lijk geconstateerd en bekendgemaakt is, barst uit de toeschouwers een orgie van juichkreten los: de goden hebben zich goedertieren betoond en het vuur- offer aanvaard. Een vol jaar lang kan men nu weer op hun hemelse voor spraak en bescherming rekenen. MET HET houtskoolvuur dooft daar na ook, heel langzaam, de vervoering. Een paar fanatici kastijden of verwon den zichzelf op soms gruwzame wijze voor de ogen der menigte. Uit hun wonden vloeit evenwel geen druppel bloed. DAN KOMT het einde van het feest in zicht. Vrouwen, mannen en kinde ren wachten tot de houtskool is uit gegloeid en rapen dan wat sintels en as, die zij in emmers of oude kran ten verzamelen. Thuis krijgen die dan een ereplaats op het huisaltaar, opdat er bij deze goede voortekenen weer een jaar lang gobeden en gemediteerd kan worden DAT ALLES moet gebeurd zijn in een tijd dat men iu ons werelddeel nog in dierenhuiden rondliep en ste nen bijlen hanteerde. China was toen reeds een hoogbeschaafde natie, waar kunsten en wetenschappen tot grote bloei geraakt waren. Maar ook een regentenstaat, waarin de gewone man kon worden uitgebuit door landheren, mandarijnen en belastinggaarders. Vrouwen en meisjes werpen rotszout op de gloeiende kolen, terwijl fanatici zich in extase kasteden of verwonden. iiiiiiiii VRIJETIJDSSPIONNEN moeten naar een ander bijbaantje gaan omzien. Lange tijd hebben de in lichtingendiensten van Oost en West zich bediend van duizenden mannen en vrouwen, ongeschool den in de spionagekunst, om aller lei inlichtingen van hen te ver zamelen. Dat waren de lieden die voor kazernepoorten rondslinger den, soldaten bij een glaasje bier probeerden uit te horen of depar tementale prullenbakken nasnuf felden in de hoop dat de een of andere slordige ambtenaar daar een propje papier met vertrouwe lijke onthullingen had achterge laten. Vooral de Russen en de Oostduitsers, zo heet het, hebben zich veelvuldig van een leger van dergelijke amateurs bediend. Zij zouden veelal voor deze duistere praktijken gewonnen zijn door chantage of pressie. Maar ook aan deze kant van het IJzeren Gordijn verliep de werving van part-time „agenten" allesbehalve netjes, zoals de onthullingen over de „subsi diëring" van allerlei Europese or ganisaties door de Amerikaanse C.I.A. onlangs nog eens hebben aangetoond. MAAR HOE dan ook, de tijd voor dergelijke bijbaantjes is voorbij, zoals ook het gereedschap van de film- en fictiespion: de geheime vakken in kof fers en aktentassen, de onzichtbare inkt en het eetbare rijstpapier passé is. De ingewijde kan er nog slechts om glimlachen. TOCH IS het nog maar enkele ja ren geleden dat de sovjets, en in zeke re mate ook de Amerikanen, een waar netwerk van kleine spionnen in dienst hadden om inlichtingen te verzame len in het vijandelijke kamp. Natuur lijk speurden deze dilettanten niet naar de zorgvuldige-behoede topgehei men. Hun taak was veeleer het ver zamelen van enorme hoeveelheden kleine, op zichzelf schijnbaar onbe langrijke gegevens, die echter, te za- mengevoegd en gecoördineerd, een leerzaam beeld vormden van bij voor beeld de militaire sterkte, de verdedi gingsreserve en de economische situa tie van de wederpartij. Zelfs uitlatin gen van gewone burgers (bij voorbeeld ontevredenheid over een nieuwe be lastingverhoging) waren in dit kader de moeite van het rapporteren waard. Vandaar dat dit spinneweb van kleine spionage in het Oostelijk blok wel werd aangeduid met de term: „mo zaïekwerk", in het Westen met de karakteristiek: kwantitatieve informa tie. NATUURLIJK loonde het nauwe lijks de moeite, dit soort vrijetijds- spionnen een gedegen vakopleiding te geven. Werden ze gepakt, dan stonden tientallen anderen klaar om de open gevallen plaatsen in te nemen. En ver raden kon zo'n betrapte mini-spion ook niets, want in de meeste gevallen kende hij zelfs niet eens de naam of het adres van de contactman, aan wie hij zijn informaties van tijd tot tijd doorgaf. Trouwens: in vele gevallen verzamelden deze mensen zo weinig belangrijke gegevens, dat de geïnves teerde kosten er niet eens uitkwamen. MET HET voortschrijden der tech niek werd hun werk goeddeels over bodig. Telelenzen, richtmicrofoons, in- fraroodcamera's, transport snelzend- installaties van zeer geringe omvang, micrate (het chemisch samenschrom- plen van filmnegatieven tot de grootte van speldeknoppen) en dergelijke ver worvenheden, hebben thans de vrije- tijdsspion vervangen. Spionage met zulke hulpmiddelen vereist een gron dige specialistentraining, die kapitalen vergt, maar dan ook veel meer resul taat sorteert. Men kan met een gering aantal van dergelijke hooggekwalifi ceerde „agenten" veel meer bereiken (en in veel korter tijd) dan met een heirleger van ongeschoolden en de kans op ontdekking is bijzonder ge ring. De specialisten krijgen hun op drachten via de kortgolfband van een gewoon radiotoestel zonder enig ge vaar „aan huis geleverd" en deze opdrachten zijn zo goed gecodeerd, dat zelfs computers ze niet meer ontcijfe ren kunnen. GEEN EMPLOOI dus meer voor kleine landverraders, geen cadeautjes meer in geld of in natura. waarmee de inlichtingendiensten hun dienstverle ning beloonden. Ze staan gewoon op de keien, als de zoveelste slachtoffers van de vorderingen der techniek

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 15